SBG HOORCOLLEGE 1
Het skelet
De functies:
Bescherming van kwetsbare organen
Geeft stevigheid en vorm aan het lichaam
Maakt, samen met spierstelsel, beweging mogelijk
Aanmaak van rode bloedcellen het binnenkant van het bod bestaat uit beenmerg, dit
zorgt voor de aanmaak van rode bloedcellen
Lichaamsreserve calcium kan calcium opslaan en afgeven wanneer je lichaam te weinig
heeft
Samenstelling been
Compact bot zorgt voor stevigheid en vorm, zodat het niet zal breken. Het bot kan niet alleen uit
hard bot kunnen bestaan want dan zal het sneller breken doordat het niet meegeeft. De binnenkant
is daarom spongieus en zal als schokdemper dienen. Compact bot bestaat uit cellen die dicht bij
elkaar zitten, spongieus heeft de cellen verder uit elkaar staan.
Kraakbeen is een zacht type bot, beenweefsel, dat ervoor dient als schokdemper. Deze vangt de
klappen op en zorgt ervoor dat de botten soepel langs elkaar kunnen bewegen. Als de botten elkaar
raken zonder kraakbeen zal het pijn doen. Je hebt kraakbeen nodig zodat de botten pijnvrij en soepel
kunnen bewegen.
Spongieus bot zit het meest in de kop, omdat hier de meeste belasting plaats vindt.
Groeischijf zorgt voor flexibiliteit.
Medullair holte zit er voor flexibiliteit van de botten, hierdoor kan het meebuigen. Daarnaast is er
ruimte voor beenmerg, dit maakt rode bloedcellen aan.
Zouten, onder andere calcium, bepalen de hardheid van het bot. Melkproducten zijn dus goed voor
je botten. Hoe hoger het getal van calcium, hoe harder het bot. Pasgeborenen hebben een hardheid
van 50%, dat is dus een stukje lager. Het betekent dus dat de botten flexibeler zijn. Ouderen hebben
een hardheid van 70%, dit bot is dus brosser. Het bot is harder door meer zouten, hierdoor zal het
sneller breken. Dit heet ook wel ontkalking door hormonen en/of vitaminegebrek.
,2 soorten beenweefsel:
Lammenair been spongieus beenweefsel, compact beenweefsel
Denk aan lammelen (dit ligt onder elkaar), het bot is dus opgebouwd uit dunne platen. Deze
platen liggen erg dicht tegen elkaar aan in de vorm van een cirkel en in het midden loopt een
kanaal: het kanaal van Havers. Hierin lopen bloedvaten en lymfevaten.
80/90%
Plexiform been (verbeend bindweefsel) is hard
10/20%
Osteon (een beenelement)/systeem van Havers bestaat uit twee stukken:
1. Osteocyten (beencellen) in kransen gerangschikt
2. Kanaal van Havers longitudinale (van boven naar beneden) tunneltjes met daarin
bloedvaten
Een bot is dus meerdere osteon bij elkaar.
Osteocyten bestaan uit:
1. Osteoblasten = gespecialiseerde cellen voor de aanmaak van nieuwe osteocyten (blast is
explosie, dus er komt iets nieuws bij)
2. Osteclasten = afbraak oude osteocyten
Osteoblasten > osteclasten = bot zwaarder
Osteoblasten < osteoclasten = bot lichter
Elk 10 jaar krijg je nieuwe botten door de samenwerking tussen de osteoblasten en de osteoclasten.
Groeien
Epifysaire kraakbeen (groeischijf)
Botten groeien tot uiteindelijke lengte, daarna vergroeid het epifysaire kraakbeen
Vervolgens groeit het bot langzaam door en vrijwel alleen maar in de breedte
Beïnvloedende factoren
Belasting (trek en duw) onderbelasting (gips, bedrust, 4% botatrofie per maand)
Voeding vitamine D en calcium
Hormonen na menopauze wijzigt hoeveelheid oestrogeen (15 tot 20% botatrofie in 5 jaar)
met als gevolg dat de kwaliteit en sterkte van bod afneemt. Verder kunnen hormonen, als ze
in goede hoeveelheden aanwezig zijn, positief effect hebben op het bot.
Genetische factoren
, Verschillende soorten gewrichten
Rolgewricht (bijv. onderarm) kan maar één kant op bewegen
Zadelgewricht (bijv. in de duim) kan twee kanten op draaien = twee vrijheidsgraden/assen
Scharniergewricht (bijv. elleboog) kan maar één kant op bewegen
Eivormig gewricht (bijv. vingerkootje) kan maar één kant op bewegen
Kogelgewricht (bijv. in de schouder) kan drie kanten op bewegen
Anatomische rusthouding
De anatomische rusthouding is met de duim naar de buitenkant, dus lateraal georiënteerd.
Lateraal = buitenkant
mediaal = binnenkant
Universele benamingen van bewegingsrichtingen (gewrichten)
Flexie – extensie (elleboog, knie, romp)
Buigen – strekken
Anterversie – retroversie (schouder, heup)
Kantelen naar voren – kantelen naar achter
Abductie – adductie (schouder, heup)
Naar buiten – naar binnen
Exorotatie – endorotatie (alle)
Naar buiten draaien – naar binnen draaien
Pronatie – supinatie (pols, enkel)
Naar binnen draaien – naar buiten draaien
Palmair – dorsaalflexie (pols)
Handpalm naar voren – handpalm naar achter
Plantair – dorsaalflexie (enkel)
Tenen van voet naar grond – tenen wijzen omhoog