Sport monitoring & performance
Samenvatting sportkunde jaar 1
Inhoud
‘Spieren en beweging’......................................................................................... 2
‘Energiesystemen, brandstof voor de spieren’....................................................7
‘Respiratoir systeem’......................................................................................... 11
‘Het cardiovasculaire systeem’.........................................................................16
‘Effecten aerobe en anaerobe training’.............................................................19
‘Trainen en trainingsschema’s maken (‘op maat’)’............................................22
‘Periodisering’.................................................................................................... 24
Overige stof....................................................................................................... 26
Leerdoelen......................................................................................................... 28
, ‘Spieren en beweging’
Warmingup 3 fasen:
1. Circulatie warming up warmlopen
2. Losmakende fase Draaien, zwaaien, rekken, movement preps.
3. Sport gerelateerd sportspecifiek, intensivering
Formule kracht F = m x a
o F = spierkracht (Newton)
o M = massa (kg)
o A = versnelling (m/s2)
Skeletspieren zijn spieren die aan het skelet vastzitten en die het skelet laten
bewegen. Skeletspieren + botten van het skelet = bewegingsapparaat
Bij het ontleden van een spier, snij je eerst door de buitenste
bindweefselbedekking, het epimysium omgeeft de hele spier en houdt alles
bij elkaar. Vervolgens zijn er kleine bundels vezels aan, fasciculus, die zijn
omhuld door een koker van bindweefsel, perimysium. In zo’n koker perimysium,
zitten bundel spiervezels, dat zijn de individuele spiercellen. Afwijkend van veel
cellen in het lichaam, die één celkern hebben, hebben spiercellen meer kernen.
Een koker van bindweefsel, endomysium, omhult elke spiervezel.
Er wordt nogal eens gedacht dat spiervezels van het ene uiteinde van de spier tot
aan het andere uiteinde lopen, maar onder de microscoop worden spierbuiken
(het dikkere middendeel van spieren) vaak verdeeld in verschillende
compartimenten van meer schuin lopende, draderige banden (inscripties).
Een spier kan korter (contractie) en langer (ontspannen) worden. Dit komt door
bundel spiervezels, daarin weer enkele spiervezels (haar dikte) en daarin
myofibrillen. In de myofibril begint de spiercontractie. Mitochondria leveren
energie in de spier (kleine paarse delen). Klein stukje van myrofibril is
sarcomeer, is de kleinste functionele eenheid van een spier. Bij miljoenen
spiercontracties zorgt het dat je kan lopen, fietsen, rennen, etc.
, Actine = eiwit
(rood, dun)
Myosine =
tussen 2 actine
(horizontaal, heeft
kopjes, dik)
Titine = zit
myosine aan vast,
soort veertjes.
Voor spiercontractie, heb
je ingrediënten nodig:
Actiepotentiale (sign
van hersenen naar
spiercel)
ATP = energie om
spieren te kunnen
samentrekken, het
samentrekken van de
spiervezels.
ATP wordt aangemaakt
in mitochondria.
Agonist = spier die een
bepaalde beweging
veroorzaakt: kuit ->
springen, bicep ->
elleboog buigen, tricep -> elleboog strekken.
Antagonist =
tegenovergestelde spier
1. Myosine maakt connective met actine die dan op dat moment
(crossbridge) ontspant. Bicep
2. Op myosinekop hecht een molecuul ATP aanspannen, is tricep
3. ATP splitst ADP + P + energie antagonist.
4. M.b.v. deze energie klapt myosinekop om
5. Myosinekop trekt zich in actine
(Powerstroke)
6. Spiercontractie