Hoofdstuk 1. Geest, gedrag en wetenschap:
Psychologie – oud Grieks – betekent: De studie van de geest.
De wetenschap van gedrag (wat je doet) en mentale/geestelijke processen van het individu.
Psychologie is een breed veld, met vele specialismen, maar in wezen is psychologie de wetenschap
van gedrag en geestelijke processen.
Belangrijk punt: Psychologie houdt zicht niet alleen bezig met geestelijke processen, maar ook met
gedragingen.
Zowel interne geestelijke processen , die we alleen indirect waarnemen (denken, voelen en begeren),
als externe waarneembare gedragingen (praten, glimlachen en lopen)
Wetenschap van de psychologie: wetenschap op gebaseerd op feiten, van gedrag van geestelijk
processen gericht op het individu.
3 soorten psychologie:
1. Experimentele psychologie (onderzoekspsychologen) het verwerven van nieuwe kennis
Psycholoog die onderzoek doet naar elementaire psychologische processen – in tegenstelling
tot een toegepaste psycholoog.
Voeren het meeste onderzoek uit dat nieuwe psychologische kennis creëert.
De meeste werken in universiteiten, waar ze ook werken.
VB. De effecten van suiker op hyperactiviteit onderzoeken.
2. Toegepaste psychologie - het leren toepassen van psychologie
BV. verkeersborden
Psycholoog die door experimenteel psychologen vergaarde kennis gebruikt om problemen op
te lossen.
Ze lossen problemen op door middel van trainingen, het ontwerpen van speciale
gereedschappen of psychologische behandelingen.
De meeste werken op scholen, klinieken, bedrijven, welzijnsorganisaties, luchthavens
en in ziekenhuizen. De meerderheid van psychologen met een universitaire opleiding
voornamelijk als toegepast psycholoog.
3. Docenten psychologie
Psycholoog met als primaire taak het geven van onderwijs op bv. Een hbo- of bachelor
opleiding of aan een universiteit.
6 Perspectieven: Invalshoeken
1) Biologische perspectief: verklaren we gedrag en geestelijk processen vanuit het lichaam (wat
er in het lichaam gebeurt) / op basis van wat er in het lichaam gebeurt.
Erfelijkheid
Evolutie (voor ouders geërfd)
Hormonen
Zenuwstelsel
Bloedwaarde
Werking van je brein
Dingen die van buitenaf in je lichaam zijn gekomen (slangenbeet/ eten)
,2) Cognitieve perspectief: verklaren we gedrag en geestelijk processen aan de hand van wat er
in het koppie afspeelt. De manier waarop je informatie verwerkt. Inzoomen op hoe je denkt.
Denken
Leren
Geheugen
Interpretatie
Perceptie
3) Behavioristische perspectief:
Verklaren we gedrag en geestelijk processen van de fysieke omgeving.
VB. Lichte omgeving klaslokaal. Muren, tafels, lucht etc.
4) (Socio)Cultureel perspectief:
Verklaren we gedrag en geestelijk processen op basis van culturele processen en invloeden.
Land/stad waar je woont, bredere omgeving.
1 van de 6 belangrijke perspectieven van de psychologie, dat de nadruk legt op het belang
van sociale interacties, sociaal leren en een cultureel perspectief.
5) Ontwikkelings(gericht)perspectief:
Verklaren we gedrag en geestelijk processen vanuit 2 dingen. Opvoedingen (wat een kind
heeft meegekregen vanuit de opvoeding) en ontwikkelingsfase van het kind. Directe
omgeving.
6) Whole person perspectief: verklaren we gedrag en geestelijk processen vanuit motivatie -->
richt zich op motivatie/gewoon wat mensen willen.
Verdere onderverdeling:
Persoonlijkheid – persoonlijkheidsleer (iemand doet iets omdat hij zo is =>
persoonlijkheid)
Psychodynamische (psychodynamica) – onbewuste verlangens/hoek/
‘’Daarom deed ik lullig’’ ‘’Waarom je bepaalde dingen rookt/eet/doet)
Humanistische perspectief – van nature verlangen heeft om te groeien/leren en
goed is. Aangeboren motivatie
Psychologie van karaktertrekken en temperament
Een psychologisch perspectief dat gedrag en persoonlijkheid ziet als de producten
van fundamentele psychologische kenmerken
,Hoofdstuk 2: Biopsychologie
Biopsychologie:
Specialisme in de psychologie dat de interactie tussen biologie, gedrag en de omgeving bestudeert. In
Vlaanderen ook wel bekend als gedragsbiologie
Evolutie:
Het geleidelijke proces van biologische verandering van een soort als gevolg van zijn aanpassing aan
de omgeving.
Charles Darwins zijn grootste liefde was de natuur. Zo had hij een idee over de natuur, maar hij wist
dat dit idee inging tegen de ideeën van de geaccepteerde wetenschap. Zo heeft Charles ontdekt bij
de kustlijn van Zuid-Afrika dat alle organismen uitstekend zijn aangepast aan de omgeving.
Natuurlijke selectie:
Drijvende kracht achter evolutie, waardoor de omgeving de best aangepaste organismen ‘selecteert’.
Zo blijven de best aangepaste organismes leven, want meestal sterven de slecht aangepaste uit.
Elke cel in je lichaam bevat een volledige verzameling biologische instructies, genomen genoemd. Dit
is voor het opbouwen van het organisme. Deze instructies zijn vastgelegd in 23 paar chromosomen,
die er onder de microscoop uitzien als kleine, opgerolde draadjes. Als we dit nog verder uitvergroten,
zien we dat elk chromosoom uit een lange, strak opgewonden keten DNA bestaat.
DNA:
Lang, complex molecuul dat informatie bevat over alle genetische eigenschappen. De volledige naam
voor DNA is desoxyribonucleïnezuur.
Genen:
Stukjes van een chromosoom waarin de codes voor de erfelijke lichamelijke en psychische
eigenschappen van een organisme zijn opgeslagen. Ze vormen de functionele elementen van een
chromosoom.
Chromosomen:
Lange, dunne en spiraalvormige draad waarlangs de genen zijn gerangschikt als kralen van een
ketting. Chromosomen bestaan voornamelijk uit DNA.
Een ander verschil tussen jou en je beide ouders ontstaat door de willekeurige combinatie van
kenmerken die door elk van je beide ouders aan jou zijn doorgegeven. De gemengde erfenis bepaalt
je unieke ‘genotype’.
Genotype:
Kenmerken van een organisme zoals die genetisch zijn vastgelegd
Dit is het genetische patroon waarin je van alle andere mensen op aarde verschilt.
Fenotype:
Waarneembare fysieke kenmerken van een organismen
Als het genotype de ‘blauwdruk’ is, zijn de daaruit voorkomende fysieke eigenschappen het
fenotype. Al je lichamelijke kenmerken vormen je fenotype, niet alleen je zichtbare kenmerken (bv je
,lengte of haarkleur), maar ook ‘verborgen’ biologische kenmerken, zoals de chemie en de ‘bedrading’
van je hersenen.
Plasticiteit:
Het vermogen van het zenuwstelsel om zich aan te passen of te veranderen. Dankzij plasticiteit
kunnen we leren door ervaring, en is het zenuwstelsel in sommige gevallen in staat fysieke
beschadigen te compenseren.
Het gaat over de veranderbaarheid van je lichaam. Je kan je lichaam veranderen. Wanneer je gaat
trainen krijg je spieren en verbrand je vet. Dit is een voorbeeld van plasticiteit. Ook door bijvoorbeeld
op pianoles te gaan, wordt je getraind. Het motorische gebied van de hersenen die verbonden zijn
met je vingers worden groter.
Wanneer we iets nieuws leren, kunnen dendrieten bijvoorbeeld langer worden en worden er soms
nieuwe synapsen gevormd, waardoor nieuwe verbindingen met andere neuronen ontstaan.
Het lichaam heeft twee interne signaalsystemen. Het zenuwstelsel en het endocriene stelsel
(hormonenstelsel)
Zenuwstelsel:
Het gehele netwerk van neuronen in het lichaam, inclusief het centrale zenuwstelsel, het perifere
zenuwstelsel en hun onderafdelingen.
Het zenuwstelsel kan je verdelen in het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel. Het
centrale zenuwstelsel bestaat uit een ruggenmerg en hersenen, als dit kapot gaat is het goed mis.
Denk aan een dwarslaesie, zo kan je verlamt raken. Hoe hoger de schade zit, des te omvangrijker is
de verlamming.
1. Het centrale zenuwstelsel:
De hersenen en de ruggenmerg.
De hersenen, die ongeveer een derde van de schedel vullen, nemen complexe beslissingen,
coördineren onze lichaamsfuncties en initiëren het grootste deel van onze gedragingen. Het
ruggenmerg, dat een ondersteunende rol speelt, werkt als een soort van neutrale kabel en
verbindt de hersenen met delen van de perifere sensorische en motorische systemen.
2. Het perifere zenuwstelsel:
Alle delen van het zenuwstelsel die zich buiten het centrale zenuwstelsel bevinden. Het
perifere zenuwstelsel bestaat uit het autonome en het somatische zenuwstelsel.
1) Somatische zenuwstelsel:
Deel van het perifere zenuwstelsel dat vrijwillige boodschappen naar de
skeletspieren van het lichaam stuurt.
Je kunt het somatisch zenuwstelsel voorstellen als het communicatiekanaal met
de buitenwereld. Het sensorische gedeelte verbindt de zintuigen met het czs en
het motorische gedeelte verbindt het czs met de skeletspieren, die vrijwillige
bewegingen mogelijk maken.
o BV: Een stuk pizza, wordt het visuele beeld naar de hersenen geleid door het
sensorische systeem van het stelsel vervolgens instructies naar de spieren
die je gebruikt om de pizza vast te pakken en er een hap van te nemen.
, o BV: Afstandsbediening die word gegooid tijdens het hoorcollege.
2) Autonome zenuwstelsel:
Dit bestuurt zelfregulerende functies van interne organen en klieren.
o BV: Je hart die klopt of de maag die je eten verteert, zoals de pizza. Dit
gebeurd ook als we onder narcose liggen of als we slapen.
Biopsychologen delen het autonome zenuwstelsel verder op in twee delen. Dit
zijn het sympathische zenuwstelsel en parasympatische zenuwstelsel.
Sympathische zenuwstelsel:
Deel van het autonome zenuwstelsel dat boodschappen naar interne
organen en klieren stuurt en ons in staat stelt te reageren op stressvolle
situaties en noodgevallen
Stimuleert het hart, de longen en de andere organen in stressvolle
situaties en in noodsituaties, als onze reacties snel moeten zijn en daar
veel energie voor nodig is. Het sympathische zenuwstelsel, dat vaak het
fight-or-flightsysteem wordt genoemd, geleidt door ‘aan te vallen’ (fight)
of te vluchten (flight).
Het sympathische zenuwstelsel brengt ook de spanning en opwinding
teweeg doe je voelt tijdens een spannende film of eerste date. Misschien
weet je nog welk gevoel het sympathische gedeelte van je autonome
zenuwstelsel je bezorgde tijdens je laatste presentatie. Kon je moeilijk
ademhalen? Had je klamme handen? Een misselijk gevoel in je maag? Dit
zijn allemaal sympathische functies.
Dit is de aan knop.
Parasympatische zenuwstelsel:
Deel van het autonome zenuwstelsel dat de dagelijkse routine van de
inwendige organen in de gaten houdt en het lichaam weer kalmeert
nadat dat door het sympathische zenuwstelsel in staat van paraatheid is
gebracht
Dit doet precies het tegenovergestelde: het trapt op de neurale remmen
en laat het lichaam naar een kalme en bedaarde toestand terugkeren. Dit
gebeurd wanneer je gaat chillen, luisteren, rusten ect.
Dit is de uit knop.
Wanneer je in een omgeving leeft waar je alert moet zijn, dan wordt het
sympathische zenuwstelsel getraind, want je staat continue aan. Zoals
kinderen in Oekraine die in de oorlog zitten, zullen die makkelijk kunnen
slapen in de nacht? Nee, want die zijn erg alert en hebben van alles
meegemaakt. Het parasympatische zenuwstelsel is ‘verwaarloosd’. Zo
moeten hun ook weer opnieuw leren, om dat te versterken. (voorbeeld
van plasticiteit).