1. Migration and multicultural society -> Hoorcollege 1
Artikel van Kagiticibasi; Het model van Kagiticibasi
- Model voor het karakteriseren van gezinsstructuur, socialisatiewaarden en interacties binnen verschillende culturen.
Model van afhankelijkheid (collectivisme) Model van onafhankelijkheid (individualisme)
Onderdeel van een sociaal netwerk (hoorcollege 1) - Ontwikkeling van zelfstandig individu (HC 1)
Agrarische samenlevingen - Cultuur van gescheiden zijn
Lage SES - Context; westers, industrieel en technologisch
Omvat typische functionele uitgebreide familie structuren - Nucleaire familie structuur
Agrarische productie en consumptie - Lage vruchtbaarheid
Hoge vruchtbaarheid - Hoge status vrouwen
Het krijgen van zonen wordt geprefereerd -> patriarchische samenleving - Emotionele en materiële investment in kinderen
Lage status van vrouwen - Psychologische waarde kind
Materiële en emotionele wederzijdse afhankelijkheid (waarbij materieel - Lage zoon preference
afneemt met de welvaart en emotioneel hetzelfde blijft) - Permissief ouderschap
Utilistische voc: kinderen helpen bij het huishouden - Autonomie/persoonlijke afhankelijkheid belangrijk
Autoritaire opvoedingsstijl bij opvoeding
De intergenerationele afhankelijkheid veranderd van richting gedurende de
life cycle.
Kritiek op het model van kagicitibasi
- Niet realistisch -> altijd afhankelijkheid tussen families. Stigmatiserend (HC 1). Complexiteit -> culturen combineren aspecten. (HC 1).
Migratie wordt niet betrokken. Model reflecteert niet diversiteit.
Super and Harkness.
- Developmental niche: framewerk voor verband cultu(u)r(ele) (regulatie) microsysteem en ontwikkeling van kind
- 3 componenten van de developmental niche: de fysieke- en sociale setting (waarin het kind leeft), de gewoontes en tradities (culturele
bepaalde gewoonten en patronen van verzorging en opvoeding van een kind) en de psychologie van de ouders/parental beliefs;
opvattingen van de ouders over verzorging en de ontwikkeling van kinderen.
Homostatische mechanismen; wanneer het ene component veranderd het andere component ook (HC 1)
- The Whiting model: kenmerken van geschiedenis/gemeenschap en in de omgeving beïnvloeden methoden waarmee kinderen worden
verzorgd in die gemeenschap.
Bonjour and Scholten.
Welke invloed hebben de ontwikkelingen binnen de samenleving op migratietrends, beleid en debatten in Nederland?
- Het beleid is meer veranderd naar een efficiënt en selectief beleid, dan naar een inclusief beleid.
- De Nederlandse overheid heeft de asielproducedures verkort en vergemakkelijkt.
- Inburgeringsbeleid met toegangstest, die immigranten moesten financieren.
- The linking act: koppelt de verblijfstatus en toegang aan sociale rechten en burgerschap. Sommige krijgen een tijdelijk verblijf en
andere een permanent verblijf.
- Naturalisatie: het verlenen van nationaliteit van een land aan een vreemdeling die daarom vraagt.
- Education gap tussen migrants en natives wordt kleiner. Het gat bestaat uit hogere aantallen van leerlingen die van school worden
gestuurd, minder hoge opleidingsniveaus en hoger studievertragingen. Verklaring -> verschil in taal thuis en op school.
- Articulation logic: policiti streven naar het articuleren van problemen/ gevoelens in de samenleving -> de stem wordt serieus genomen.
- Hypperrealism: de moed om vrij te spreken over specifieke problemen/oplossingen -> moed om vrij te spreken in jezelf
Crul and Schneider.
Verband tussen Nederlandse context en verschil in participatie migranten
- De vergelijkende integratiecontexttheorie: deelnamen aan sociale organisatie en behoren tot lokale gemeenschappen is afhankelijk
van de integratiecontext. Integratiecontexten zijn; institutionele arrangementen in onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting, religie en
wetgeving
- Gesegmenteerde assimilatietheorie: er is meer dan één manier om te assimileren in de samenleving.
- Beiden theorieën wijzen naar het belang van de context:
Opvang: uitgenodigde of illegale migranten
Maatschappelijk: mate van racisme/discriminatie
Lokale: buurt, economie, werkgelegenheid
- De nieuwe assimilatie theorie zegt dat er een duidelijke straigtline assimilatie is die overheerst
- Verschil tussen tweede generatie en tussengeneratie: tweede generatie geen migratie ervaring, tussen generatie wel. Ze hoeven zich
niet aan te passen aan een voor hen nieuwe samenleving.
Twee perspectieven over deelname instellingen in Europese steden:
Maatschappelijk: kijken naar de nationale en lokale 'institutionele regelingen' die participatie en toegang vergemakkelijken of
belemmeren, ongelijkheid reproduceren of verminderen. 'Mislukte integratie' -> indicator van belemmeringen voor toegang/participatie.
- Het tweede perspectief omvat de agency van individuen en groepen, het actief ontwikkelen van opties en het maken van keuzes, het
uitdagen van gegeven kansen en structurele configuraties. In het Duitse systeem van een halve dag lager onderwijs wordt bijvoorbeeld
verwacht dat ouders actief helpen en assisteren bij het huiswerk. In het complexe Nederlandse schoolsysteem is informatie over het
schoolsysteem van cruciaal belang.
2. Culture and identity -> hoorcollege 2
Velez.
Hoe wordt cultuur in relatie tot gedrag geconceptualiseerd?
Model van Bronfenbrenner;
- Bronfenbrenner; de bio-ecologische theorie over menselijke ontwikkeling. De beperking hierbij is dat cultuur geen invloed heeft (als
macrosysteem) op andere systemen, terwijl dit wel het geval is. (hoorcollege 2)
,- Cultuur: de rol van het definiëren en organiseren van microsystemen en een onderdeel van centrale processen van de menselijke
ontwikkeling. Dynamisch en bestaat uit dagelijkse praktijken door middel van taal en communicatie.
Model van Weiser; ecoculturele theorie; cultuur is de basis voor alle menselijke activiteiten (hoorcollege 2). Menselijke activiteiten
worden geïnternaliseerd in dagelijkse routines (bedtijd, videogames, huiswerk, avondeten). In die zin is cultuur de routines waarmee we
ons bezighouden. Hoewel Bronfenbrenner rekening houdt met routines en activiteiten in het microsysteem wordt dit niet gedefinieerd als
cultureel. Weisner ziet cultuur niet als gescheiden van de persoon en zijn interacties met het microsysteem.
- Vanuit dit perspectief omvat de mentaliteit van de cultuur van een individu gedeelde en tegenstrijdige overtuigingen, praktijken en
ervaringen die met elkaar in conflict kunnen zijn en kunnen leiden tot tegenstrijdige acties -> niet terug te vinden bij Bronfenbrenner.
Model van Vygotsky; de sociale-culturele theorie van Vygotsky.
- De socioculturele theorie is gebaseerd op hoe cultuur menselijke ervaring bemiddelt en menselijke activiteit transformeert. Uitgangspunt
is dat cultuur is een dagelijkse activiteit is die wordt gerealiseerd en uiteindelijk wordt geïnternaliseerd.
- Ontwikkeling is vanaf begin cultuur gemedieerd proces, omdat het gebruik van hulpmiddelen en menselijke spraak cultureel bepaald is
en aangeleerd gedrag is.
- Functies van culturele ontwikkeling:
1. Sociaal niveau; tussen mensen (interpsychologisch)
2. Individueel niveau; in het kind (intrapsychologisch)
- Het verschil tussen Vygotsky en Bronfenbrenner in de notie dat cultuur een onderdeel is van een afgelegen macrosysteem, waarvan de
betrokkenheid bij menselijke activiteiten en omgevingen plaatsvindt door middel van onderlinge afhankelijkheid.
- Bronfenbrenners gebruik van het concept van onderlinge afhankelijkheid vereenvoudigt de rol van cultuur in ontwikkeling door cultuur te
situeren als een externe invloed, terwijl Vygotsky's culturele bemiddeling deze in het centrum van het microsysteem plaatst omdat cultuur
de middelen, activiteiten en betekenissen verschaft van elke menselijke activiteit binnen een bepaalde sociale afkomst.
Model van Rogoff
- Rogoff beschrijft ontwikkeling als transformatie van deelname aan sociaal-culturele activiteiten (participatieperspectief) -> komt voor uit
Vygotsky’s theorie.
- Cultuur wordt geplaatst in gemeenschapsroutines, die richtlijnen geven van betrokkenheid bij culturele participatie om voort te bouwen in
dagelijkse activiteiten.
- Culturele processen maken geen deel uit van hiërarchisch systeem dat indirect interageert met het individu.
Henrich.
- Studies worden uitgevoerd binnen WEIRD samenlevingen en zijn niet generaliseerbaar.
- Zo kunnen variaties ontstaan door gedrag op verschillende omgevingen, genetische effecten, verdeling van genen over groepen etc.
- WEIRD: mensen uit het westen, opgeleide, geïndustrialiseerd, rijk en democratisch.
- Persoonlijke waarden, emotionele expressie en persoonlijkheidskenmerken variëren tussen individuen/samenlevingen
Contrast 1; Moderne geïndustrialiseerde samenlevingen vs. kleinschalige samenlevingen.
- Geïndustrialiseerde samenlevingen zijn vaker uitschieters en daarom niet te generaliseren. Voorbeeld; ultimatum spel -> mensen uit
geïndustrialiseerde samenlevingen deden voornamelijk lage aanbiedingen deden en niet afwezen (eerlijk waren)
Contrast 2; mensen uit westerse samenlevingen vs. uit niet-westerse geïndustrialiseerde samenlevingen.
- Westerlingen hebben een individualistischer/onafhankelijker zelfbeeld dan niet-westerlingen. Westerse samenlevingen is de groep
belangrijker.
Contrast 3. Amerikanen vs. mensen uit andere westerse samenlevingen
- Amerikanen onderscheiden zich van andere westerlingen op fenomenen die worden geassocieerd met onafhankelijke zelfconcepten en
individualisme.
- Westerlingen hechten in het algemeen meer waarde aan keuzes dan niet-westerlingen.
- Er zijn geen onderzoeken die de overeenkomsten tussen Amerikanen en andere Westerlingen expliciet vast stellen.
Contrast 4. universitair opgeleide Amerikanen vs. niet-universitair opgeleide Amerikanen
- Hoogopgeleide Amerikanen nemen een extremere positie in dan laagopgeleide Amerikanen.
- Niet-universitair geschoolde Amerikanen rationaliseren hun keuzes niet vergeleken universitair opgeleide Amerikanen
- Conformiteitsmotivaties bleken zwakker te zijn onder hoogopgeleide Amerikanen dan onder niet-universitair opgeleide Amerikanen
- Niet-universitair opgeleide volwassenen zijn ingebed in strakkere sociale netwerken dan universiteitsstudenten
Verkuyten.
- Diversiteit is wenselijk voor ontwikkeling van verschillende etnische identiteiten, maar vormt tegelijkertijd een bedreiging voor de sociale
cohesie.
- Multiculturele benaderingen omvatten: het bevorderen van kennis/begrip van culturele verschillen, waardering/respect voor diversiteit
- Bekritisering van multiculturalisme: kan leiden tot scheiding van/onderscheid tussen groepen, brengt de sociale cohesie in gevaar en
speelt liberale idealen van individualisme tegen, bevordering van negatieve gevoelens buiten de groep
Sociale identiteitsperspectief
- Een sociale groep kan een deel van het zelf worden, waardoor groepslidmaatschap een cognitieve, affectieve en motiverende betekenis
heeft
- Er wordt gefocust op het onderscheiden van andere groepen
- Jij beslist individueel of je wel of niet bij een groep wilt horen (hoorcollege 2)
- Groepsleden leiden hun identiteit af van de sociale groepsidentiteit.
Vier aspecten van het sociale identiteitsperspectief
- Status posities van de groep
Minderheidsgroepen -> voorkeur multiculturalisme -> brengt de mogelijkheid voor het handhaven van hun eigen cultuur en het verkrijgen
van een hogere status in de maatschappij.
Voor de meerderheidsgroepen -> voorkeur assimilatie -> culturele diversiteit en de rechten van minderheden vaak gezien als een
bedreiging voor hun dominante positie en hogere sociale status. (hoorcollege 2)
- De waargenomen aard van een groep
Vrijwillige en onvrijwillige groepen: vrijwillige afstand/het land van herkomst verlaten en afstand doen van hun eisen en rechten of niet.
Verschil persoonlijke keuze en gebrek aan keuze.
, Persoonlijke keuze hield verband met assimilatie en afwijzing van multiculturalisme.
Essentialisme; 1. De mate waarin etnische minderheden worden gezien als eenheid van een groep en 2. De mate van homogeniteit van
de groep.
- Opvattingen over het sociale systeem; hoe belangrijk is sociale gelijkheid, sociale cohesie en stabiliteit.
Stabiliteit en cohesie wordt sterker onderschreven door meerderheidsgroepen.
Het erkennen van sociale ongelijkheid/etnische discriminatie zorgt voor een positievere houding tegen multiculturalisme
Meerderheidsgroepen zijn meer tolerant naar mensen die geen keuze hebben dan mensen met wel een keuze -> reden is dat ze worden
gezien als bedreiging of niet.
- Groepsidentificatie; in welke mate identificeer je je met de groep.
Etnische identificatie is positief gerelateerd aan de goedkeuring van minderheidsrechten. Sprake van hogere mate groepsidentificatie
Minderheden: hoge mate van groepsidentificatie -> hoge voorkeur voor behoud van eigen cultuur -> multiculturalisme voorkeur
Meerderheden: hoge mate van groepsidentificatie -> lagere voorkeur voor multiculturalisme.
3. Youth services and care
Zwirs.
- De prevalentie van psychiatrische stoornissen bij kinderen met verschillende etnische achtergronden. (vaak met een lage
sociaaleconomische status)
- Meer psychologische problemen bij etnische minderheden (hoorcollege 3)
- Psychiatrische stoornissen komen vaker voor bij jongens dan bij meisjes, met uitzondering van ODD, angst- en stemmingsstoornissen
- Prevalentie is vergelijkbaar voor westerse autochtone en niet-westerse allochtone kinderen. Mogelijk overschaduwde de lage SES de
effecten van etniciteit of komen de etnische verschillen pas echt op oudere leeftijd.
- De prevalentie van psychiatrische stoornissen was hoger bij jongens dan bij meisje behalve bij Turken. Hierbij was de prevalentie laag bij
jongens.
Mogelijke verklaring; de autoritaire opvoedstijl en sociale controle beschermt kinderen tegen externaliserende problemen.
- Geen verband tussen prevalentie van psychische stoornissen en een SES -> omdat de variatie SES te klein is in gebieden om
associaties te vinden/invloed van het wonen in een achterstandswijk is groter dan effect op individueel niveau.
- De prevalentie verschilt niet tussen autochtone en allochtone niet-behandelde kinderen.
- Leeftijd niet gerelateerd aan prevalentie. Dit komt waarschijnlijk door de beperkte leeftijdscategorie.
- Psychopathologie van ouders in de totale groep gerelateerd aan psychiatrische stoornissen (alleen bij Turks-Nederlandse groep)
- Schoolproblemen bij alle etnische groepen zijn positief gerelateerd aan psychiatrische stoornissen.
- Er werd een positief verband waargenomen tussen de prevalentie van psychiatrische stoornissen en peerproblemen.
Stevens.
Lopen migrantenkinderen een verhoogd risico op psychische problemen (zowel internaliserend als externaliserend) en kunnen we dit
fenomeen verklaren?
Migrantenjongeren lopen geen hoog risico op psychische problemen
- Verklaring hiervoor: ’gezonde migranten’’-effect: het overwinnen van de immigratiehindernissen voor migratie resulteert in selectie van
de sterkste mensen, en dus in migranten met een goede fysieke en mentale gezondheid.
- Een coherente en ondersteunende familiestrucutuur beschermt tegen ontwikkeling van geestelijke gezondheidsproblemen.
- Er is meer overeenstemming in het niveau van probleemgedrag van het kind tussen migrantenouders en hun kinderen dan tussen de
ouders of kinderen en de leerkrachten. Deze discrepanties in zelf-, ouder- en leraargerapporteerd probleemgedrag kunnen een
weerspiegeling zijn van (1) werkelijke verschillen in het gedrag van kinderen, (2) verschillen in drempels om probleemgedrag te melden
en (3) vooroordelen in probleemgedragrapporten.
- Het migratieproces veroorzaakt stress -> door verlies familie vrienden en gemis van gewoonten en omgeving. Ook sprake van
onverenigbaarheden tussen de thuiscultuur en de gastcultuur -> gevoel van vervreemding.
- Migrantenpopulaties nemen vaak de minderheidspositie in hun gastland en nemen als zodanig een zwakke sociale positie. Dit ontstaat
door belemmering van discriminatie, vooroordelen en onderdrukking.
- De specifieke culturele achtergrond van bepaalde migrantengroepen kan bijdragen aan de ontwikkeling van de geestelijke
gezondheidsproblemen van hun kinderen. Het begrip cultuur is hier bedoeld om een grote verscheidenheid aan sociale
eigenaardigheden aan te duiden, zoals familiale rollen, communicatiepatronen, affectieve stijlen en waarden met betrekking tot
persoonlijke controle, individualisme etc.
- Modererende effecten door migrantenstatus en leeftijd/geslacht op gezondheidsproblemen
Er kunnen ook leeftijdsverschillen zijn in probleemgedrag, maar dit wordt in veel onderzoeken niet meegenomen.
Collectivistische culturen zijn kwetsbaarder voor relationele stress.
Collectivistische culturen zien ouderlijke controle anders dan individualistische culturen.
Modellen die culturele kenmerken relateren aan geestelijke gezondheid.
Problem- supression model; culturele factoren beïnvloeden het gedrag van kinderen -> kinderen nemen culturele normen aan,
internaliseren en gedragen zich zo.
Het adult-distress thresholdmodel; suggereert dat culturele factoren het gedrag van kinderen indirect beïnvloeden, omdat ouders en
volwassenen de ontwikkeling van ongewenst gedrag onderdrukken (via straf en/of bekrachtiging) en vergemakkelijken (bijv. via
onderwijs, modellering of beloning).
‘Verhulp.
De veronderstelling dat opvattingen en houding over geestelijke gezondheidsproblemen/gezondheidszorg wordt beïnvloed door de
culturele achtergrond van mensen.
Opvattingen zijn -> eigen ideeën/overtuigingen over oorzaken, oplossingen/behandeling.
Confrontatie met een nieuwe gezondheidszorg binnen de ontvangende cultuur, beïnvloed de houding en opvattingen van allochtonen
(Marokkaans-Nederlandse, Turks-Nederlandse, Surinaams-Nederlandse en autochtone en hun adolescente kinderen)
Individualistische cutluren schrijven problemen (bv. Geestelijke gezondheidsproblemen) toe aan interne oorzaken en zien deze
problemen vaak als beheersbaar
Collectivistische culturen schrijven zij externe oorzaken (zoals oorzaken in de omgeving; familie, leeftijdsgenoten, school etc.) toe aan
hun problemen.
Nederlandse cultuur kan als individualistisch beschreven worden en de immigrantengroepen worden grofweg beschouwd als
collectivistische culturen.