1. Inleiding
De actoren in de verschillende fasen van het strafproces
In een strafproces worden 3 fasen onderscheiden: opsporing, vervolging en tenuitvoerlegging.
Oppervlakkig ik hoor De politie bij de opsporing, de officier van justitie, advocaat en rechter bij de
vervolging en het gevangeniswezen en het Centraal Justitieel Incassobureau bij de tenuitvoerlegging.
In de werkelijkheid doen er meer actoren mee en spelen de meeste daarvan een rol in meerdere fasen.
Een belangrijke taak van De politie is het opsporen van verdachten en het vergaren van bewijs dat de
verdachten verder vervolgd kunnen worden. Buiten De politie zijn er bijzondere opsporingsdiensten
(BOD) die zich met opsporing en specifieke terreinen bezighouden. Een officier van justitie stuurt het
onderzoek van de politie en de BOD’en. Wanneer er bijzondere middelen moeten worden ingezet
vraagt de officier toestemming aan de rechter-commissaris.
De verdachte kan zich laten bijstaan door een advocaat. De advocaat heeft als taak de belangen van
een verdachte te behartigen, Ook als dat zou kunnen ingaan tegen maatschappelijke belangen.
Als de officier van justitie denkt dat er voldoende bewijs is om tot vervolging over te gaan, dan wordt
de zaak overgedragen aan het Openbaar Ministerie. De officier van justitie kan een zaak zelf af en toe
nooit seponeren of een transactie aan te bieden, of hij kan een verdachte dagvaarden.
In de vervolgfase is het de taak van de officier van justitie om het bewijs te presenteren en als
vertegenwoordiger van de samenleving een straf te eisen. Het is weer de taak van de advocaat onder
verdachte bij te staan. Het is de rechter die beslist. Reclassering kan worden verzocht om onderzoek
te verrichten naar de achtergrond en het recidive risico van een verdachte, teneinde de rechter te
adviseren over de afdoening en interventiemogelijkheden of andere voorwaarden die door de rechter
aan de afdoening verbonden kunnen worden. In zwaardere strafzaken kunnen door de rechtbank
deskundigen opgeroepen worden. Dat kan gaan om deskundigen op het terrein van bewijs als op het
terrein van persoonlijkheidsonderzoek.
Na het onherroepelijk worden van het vonnis volgt het ten uitvoerlegging fase. Het Centraal Justitieel
incassobureau coördineert de strafrechtelijke beslissingen. De officier ziet toe op de tenuitvoerlegging
van de strafmaatregel. Ook is hier de taak van de advocaat om de belangen van de cliënt zo goed
mogelijk te behartigen.
2. De politie
2.1 Inleiding
De politie heeft een geweldsmonopolie, want zij heeft de bevoegdheid om met gepast geweld
overheidshandelen af te dwingen. Sinds 1 jan 2013 heeft Nederland één nationaal politiekorps. Op de
werkvloer heerst sterke solidariteit. De politiecultuur actiegericht. Boeven vangen heeft de hoogste
prioriteit. Tegelijk is veel van het werk geprotocolleerd en moeten politiemensen secuur registreren
wat zij doen en waarom (administratieve druk).
De politieorganisatie is hiërarchisch ingericht, maar er is een grote discretionaire ruimte: ruimte voor
politiemensen op straat om hun eigen inzicht volgen en zelfstandig te beslissen. De Nederlandse politie
wil verankerd zijn In de lokale gemeenschap. Tegelijk opereert politie steeds meer op nationaal en
internationaal niveau. De politie handhaaft de bestaande rechtsorde. Tegelijk is zij vernieuwend, zowel
in politiemanagement als in politiewerk. De politie zoekt dus voortdurend evenwicht: tussen actie en
administratie, tussen hiërarchie en handelingsvrijheid, tussen lokaal en internationaal en tussen
behoudend en innovatief.
1
,2.2 Politie in Nederland
2.2.1 Een beknopte politiegeschiedenis
In de jaren 60 van de 20e eeuw vonden met name in Amsterdam ongeregeldheden (rellen) plaats door
de provobeweging. De politie reageerden repressief en kreeg forse kritiek. Als reactie stelde de politie
wijkagenten aan die tot taak hadden de sociale contacten tussen politie en burgerij te verbeteren. In
1977 verscheen het rapport politie in verandering waarin politiechefs pleiten voor een kleinschalig, in
wijkteams, georganiseerde politie die dicht bij de burgers staat en weten wat speelt. De wijkagenten
werden afgeschaft (te specialistisch) en het wijkteammodel werd in de jaren 80 ingevoerd.
Door de decennia heen ontstonden er steeds meer samenwerkingsverbanden wegens twee redenen:
De eerste werden criminelen steeds mobieler. Ten tweede zagen de politieministers voordelen in een
minder versnipperde organisatie: gemakkelijker aansturen efficiënter te beheren.
In 1994 werden de 148 gemeentelijke politiekorpsen en de 17 districten van het korps Rijkspolitie
omgevormd tot 25 regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Binnen deze
korpsen combineerde de politie lokale structuren voor een goede inbedding in de samenleving en
nationale structuren voor criminaliteitsbestrijding.
In de jaren 90 stapte de politie weer af van het idee dat alle politiemensen In de basispolitiezorg alle
soorten werk moesten doen. Dit bleek namelijk teveel gevraagd. De gebiedsgebonden politiezorg
(GPZ) werd geïntroduceerd, waarbij de politiemensen in kleine geografische eenheden werken. De GPZ
wordt gedragen door gebiedsagenten die zijn gekoppeld aan hun werkgebied dat zo’n 5 tot 10 maal
kleiner is dan een wijkteam. Zo leggen ze zich toe op het opbouwen en onderhouden van sociale
netwerken, kennen en gekend worden, het voorkomen en oplossen van problemen In de wijk in nauwe
samenwerking met andere instanties.
2.2.2 Enkele ontwikkelingen in de laatste jaren
Een uitgangspunt van de Nederlandse politie is dat zij in nauwe verbinding staat met een samenleving
die haar omringt. De belangrijkste ontwikkeling voor de politici is momenteel de digitalisering voor de
samenleving. Dat heeft invloed op de aard en omvang van criminaliteit en op hoe de politie haar werk
doet. Intelligence speelt een sleutelrol In het huidige politiebeleid. Dat is geanalyseerde informatie op
grond waarvan beslissingen over de uitvoering van de politietaak worden genomen. De achterliggende
gedachte is dat de politie eerst een probleemanalyse maakt en pas dan in actie komt (informatie-
gestuurde politie). Echter schept de digitalisering ook veel nieuwe mogelijkheden voor criminelen. in
reactie op de digitalisering en de daarmee gepaard gaande nieuwe ontwikkelingen in criminaliteit zijn
binnen de politie nieuwe afdelingen opgericht zoals het landelijke team High Tech Crime en regionale
onderdelen Digitale Expertise en Cybercrime Teams.
2.2.3 De politieorganisatie vandaag de dag
Onder het kabinet Rutte I leidde het besluit tot een landelijke politie die is georganiseerd in 10
regionale eenheden en een landelijke eenheid, het geheel onder leiding van één korpschef. Onder de
regionale eenheden vallen regionale diensten, districten en divisies. Onder de landelijke eenheid vallen
verschillende specialistische diensten.
2
,2.3 Politiewerk
2.3.1 De wettelijke politietaak
Volgens art. 3 Politiewet heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in
overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de
rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Handhaven van de rechtsorde kunnen we omschrijven als het in standhouden van de legitieme
maatschappelijke verhoudingen en aanspraken. Twee verschillende invalshoeken:
• Handhaven van de wet of strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde
o Handhaving met gebruikmaking van wettelijke dwangmiddelen en bijzondere
opsporingsbevoegdheden
• Handhaven van de maatschappelijke orde, veelal in de zin van openbare orde
o In standhouden van de normale sociale en fysieke patronen in de publieke ruimte
o Deze taak brengt blauw op straat
Deze twee invalshoeken zijn te onderscheiden, maar niet te scheiden.
2.3.2 Politie als maatschappelijke functie
De uitdrukking De politie verwijst naar de politieorganisatie. De term politie verwijs naar de
politiefunctie In de samenleving. De essentie van politie is sociale controle: het toepassen van positieve
of negatieve sancties met als oogmerk het gedrag van anderen in overeenstemming te houden of
brengen met standaarden die gelden binnen de groep. Twee soorten sociale controle:
• Informele sociale controle: krijgt vorm en inhoud door de activiteiten van mensen onderling,
in hun alledaagse leefomgeving
• Formele sociale controle: wordt uitgeoefend door mensen die op grond van regels In de
samenleving die controle als speciale taak hebben (denk aan politie).
De politie mag controle uitoefenen, maar zijn op hun beurt
weer onderwerp van de democratische controle vanuit de
samenleving. De korpschef legt over door de politie
verricht werk verantwoording af aan de minister van
Justitie en Veiligheid, die weer verantwoording afleggen
aan de volksvertegenwoordiging in de Tweede Kamer.
2.3.3 De politietaken in de praktijk
Volgens het inrichtingsplan Nationale Politie kent basis politiewerk 4 hoofdprocessen:
• Intake en service: receptie functie, opvang publiek, opnemen aangifte
o Meeste politiewerk is afhankelijk van deze informatie)
• Noodhulp: surveillance waarbij politiemensen op verzoek van de meldkamer reageren op
hulpverzoeken die geen uitstel kunnen verdragen
o Verlenen van hulp aan hen die deze behoeven
• Handhaving van openbare orde en van wet- en regelgeving
o Handhaving van de rechtsorde
• Opsporing van strafbare feiten
o Nadruk op criminaliteitsbestrijding
Deze 4 basispolitieprocessen zijn te onderscheiden, maar niet te scheiden. Vaak zijn deze processen
vermengd. De hoeveelheid werk die kan worden gedaan aan het veiliger maken van de samenleving is
eindeloos en de politiecapaciteit is begrensd, dus zijn keuzes vereist. Het stellen van prioriteiten vraagt
dus voortdurend aandacht.
3
, 2.3.4 Straatwerk
Noodhulp is sterk incident gericht politiewerk en bestaat overwegend uit controle van rechtsregels,
vooral op het gebied van verkeer. Controle van rechtsregels wordt op afstand gevolgd door
ordehandhaving en hulpverlening en het onderhouden van relatienetwerken. Noodhulp agenten
komen vaak uit eigen beweging in actie, is speciaal op verkeersgebied. Agenten treden geregeld
repressief op. Ook in wijkagentenstraatwerk speelt controle van rechtsregels de hoofdrol, direct
gevolgd door hulpverlening en netwerken. Het onderscheid van wijkagenten en noodhulp werk is
vooral het netwerken. Kortom: politiestaat werk is controle van rechtsregels. Bij demonstraties en
evenementen heeft De politie een speciale orde handhavende taak (crowd management). Speciaal
voor het optreden bij rellen kan de mobiele eenheid (ME) worden samengesteld (crowd control).
2.3.5 Recherchewerk of opsporing
Opsporen vindt plaats op verschillende niveaus In de politieorganisatie. Rechercheurs hebben vooral
te maken met kleine en middelgrote vermogensdelicten. De crux van recherchewerk is om feiten te
verzamelen en daarbij het ware verhaal te construeren, inclusief motieven. Het gemiddelde
ophelderingspercentage liggen in Nederland 26%. Voor een oplossen van delicten zijn twee
hoofdroutes:
• Loopt van een gepleegd delict naar een verdachte. Vaak wordt verdachte geïdentificeerd door
slachtoffer, getuigen of heterdaad.
• Politie heeft voor een delict een verdachte aangehouden en kan anderen delicten zoeken bij
die verdachten (case enrichment). Zij zoeken aan de hand van een typische werkwijze (modus
operandus) of DNA-spoor.
2.3.6 Probleemgericht werken
Met de beschikbare mensen en middelen kan de politie niet elk incident of delict uitgebreide aandacht
geven. De strategie die zij daarvoor heeft bedacht is om incidenten of delicten in groepen samen te
nemen en dan fenomeen of probleemgericht te werk gaan. De politie onderscheid 3 soorten delicten:
• Veelvoorkomende criminaliteit (diefstal, vernieling)
• Misdrijven met grote impact op zowel slachtoffer als samenleving (huiselijk geweld)
• Criminaliteit die de samenleving ondermijnt (criminele samenwerkingsverbanden)
Daarnaast zijn er nog de geprioriteerde thema’s: milieu, fraude, zeden, kinderporno, cybercrime,
mensenhandel en migratie criminaliteit. Op hoofdlijnen is de aanpak voor elk delictsoort:
• Incident gerichte aanpak: voor snel en eenvoudig af te handelen zaken niet planbaar zijn en
voor zaken met een maatschappelijke prioriteit
• Probleemgerichte aanpak: gericht op het fenomeen en in samenwerking tussen verschillende
politieonderdelen, met andere organisaties en burgers (ook proactief optreden).
2.3.7 Kwaliteit van de opsporing
De kwaliteit van de opsporing is een voortdurend punt van aandacht. Sinds de wet bijzondere
opsporingsbevoegdheden is criminaliteit sterk veranderd door de digitalisering en zoek een politie en
justitie een antwoord op de vraag hoe de criminaliteit te bestrijden. Opnieuw worden nieuwe
manieren verkend om daders op te sporen, nu door innovatief gebruik van digitale technologie.
4