Anatomie en fysiologie
lesweek 1
spijsverteringsstelsel
de functie van het spijsverteringsstelsel kan opgesplitst worden in een aantal afzonderlijke taken:
-[ ] opname van voedsel uit het uitwendige milieu. (eten en drinken)
-[ ] mechanische verkleining en menging van het voedsel. (kauwen en kneden)
-[ ] chemische bewerking door enzymen. (vertering)
-[ ] vervoer van voedsel door het spijsverteringskanaal. (peristaltiek)
-[ ] overdracht van de voedingsstoffen aan het bloed. (resorptie)
-[ ] uitscheiding van onverteerde en onverteerbare stoffen. (ontlasting)
Het spijsverteringskanaal is de holle verbinding tussen mondholte en anus. De lengte is ongeveer
acht meter. Het lumen behoort tot het uitwendige milieu.
De wand van het gehele spijsverteringskanaal is bekleed met epitheel.
Aan het spijsverteringkanaal onderscheiden we: mondholte, keelholte, slokdarm, maag, dunne darm
en dikke darm.
Enkele organen staan in verbinding met het spijsverteringskanaal. Ze ondersteunen de spijsvertering.
Het zijn: de speekselklieren, de alvleesklier, de lever en de galblaas.
De algemene bouw van de wand van het spijsverteringkanaal bestaat uit vier lagen:
-[ ] mucosa
-[ ] submucosa
-[ ] muscularis
-[ ] serosa
De mucosa (slijmvlies) is de epitheellaag die aan het lumen grenst. Tussen de epitheelcellen zitten
vaal slijmproducerende cellen en op sommige plaatsen zijn er kliercellen en/of afvoerbuizen van
klieren die spijsverteringssappen afscheiden.
Het slijm dient als glijmiddel voor het voedseltransport en beschermt de wand bovendien tegen de
chemische inwerking van de spijsverteringsappen.
Bij het slijmvlies hoort een onderliggende laag losmazig bindweefsel, de lamina propria micosae.
Daaraan grenst de muscularis mucosae, een dun laagje glad spierweefsel. Contracties van deze
gladde spieren ondersteunen de afgifte van klierproducten aan het lumen.
,De submucosa is een relatief dikke bindweefsellaag met bloedvaten, lymfevaten, lymfatisch weefsel
en zenuwen.
In de submucosa liggen de grote klieren van de mucosa ingezonken.
Het spiergedeelte van de wand wordt muscularis genoemd. De muscularis bestaat uit glad
spierweefsel en is verdeeld in een binnenste laag kringspieren en daaronder een laag lengtespieren.
Wanneer de kringspieren samentrekken, wordt het lumen dichtgeknepen, bij contractie van de
lengtespieren wordt het betreffende stukje darm korter.
Beide bewegingen kort na elkaar resulteren in peristaltiek: een golfbeweging van de darmwand,
waardoor een voedselbrok telkens een stukje verder door het spijsverteringskanaal wordt geduwd.
De serosa is het viscerale blad van het buikvlies. Het is een dun, glad vlied, bestaande uit mesotheel
op een basaalmembraan.
De mondholte of cavum oris vormt het begin van het spijsverteringskanaal en is ook onderdeel van
de luchtwegen.
De mondholte is bekleed met slijmvlies.
De mondholte is een multifunctioneel orgaan.
In de mondholte start de voedselvertering. Het voedsel wordt betast, verscheurd en verkleind,
vermengd met speeksel en slijm, gedeeltelijk verteerd en ten slotte ingeslikt.
Het dak van de mondholte wordt gevormd door het palatum (gehemelte) in het centrum en de
bovenkaak met de gebitselementen aan de zijkanten.
Het palatum is de scheiding tussen de mond- en neusholte.
Het voorste deel, het palatum durum (harde gehemelte), is hard en bevat botweefsel dat tot de
bovenkaak behoort. Meer naar achteren, goed te voelen met je tong, is het gehemelte zacht. Het is
het palatum molle en bestaat voornamelijk uit spierweefsel. Het loopt naar achteren taps toe en
eindigt in de uvula (huig).
De achterste rand van het palatum molle loopt met een plooi langs de zijkanten omlaag tot in de
mondbodem. Dit zijn de achterste gehemeltebogen. Hiervoor ligt aan beide kanten nog een plooi: de
voorste gehemeltebogen. Tussen de voorste en de achterste gehemeltebogen zitten aan beide
kanten de tonlissen.
,De zijkanten van de mondholte worden gevormd door de wangen, die naar voren toe uitlopen in de
lippen (labia). De lippen kunnen de mondholte afsluiten en spelen een grote tol mij de mimiek.
Elk lip heeft aan de binnenkant een lipteugel, een mediaal vlies van de lip met de tandvlees verbindt.
De lingua (tong) is een dwarsgestreepte spier met een grote bewegelijkheid.
Tussen de tong en de mondbodem zit een dunne slijmvliesplooi. Het is de tongriem. Deze speelt een
rol bij de tongbewegingen.
Aan de achterkant zit de tong vast aan het os hyoideum (tongbeen). Op de tongbasis achter in de
mond ligt de tongamandel. Het tongslijmvlies is een dikke laag niet-verhoornend plaveiselepitheel.
Het heeft een ruw, soms bultig oppervlak en bevat een groot aantal smaakpapillen.
Deze steken gedeeltelijk boven het tongoppervlak uit. Ze bevatten smaaksensoren waarmee je het
voedsel kunt proeven.
De kauwspieren zijn erg sterk. Ze trekken de onderkaak zeer krachtig tegen de bovenkaak aan. Je
opent je mond door de kauwspieren te ontspannen. Door de zwaartekracht zakt de onderkaak dan
naar beneden.
Bepaalde halsspieren kunnen de kaak verder naar beneden trekken. Het kauwen zelf is een ritmische
beweging van de onderkaak en opzichte van de bovenkaak.
Tanden en kiezen vormen samen het gebit. De tanden en kiezen van het bovengebit zijn verankerd is
de maxilla (bovenkaak). Het ondergebit zit vast in de opstaande benige rand van de mandibula
(onderkaak).
De boven- en onderkaak zijn hoefijzervormig en passen op elkaar. Dit noem je occlusie.
Het volwassen gebit heeft altijd 32 gebitselementen
Bij de benoeming hiervan verdeel je de bovenkaak en de onderkaak elk in twee gelijke stukken.
Elk kwadrant heeft 2 snijtanden (dentes incisivi), 1 hoektanden (dentes caninae), 2 valse kiezen
(dentes premolares) en 3 ware kiezen (dentes molares). Soms komen de 4 verstandskiezen (dentes
sapientiae) door.
Het zichtbare deel van de tand of kies noem je de kroon. De hals is het deel dat door tandvlees is
bedekt. De hals vormt de overgang naar de wortel. Met de wortel is het gebitselement in de kaak
verankerd.
Gebitselementen zijn opgebouwd uit dentine (tandbeen, ivoor), een speciaal soort botweefsel.
Tandbeen wordt in de kroon beschermt door email (tandglazuur). Dit is een harde deklaag, die het
tand beschermt tegen krassen, scheuren en afbreken en tot op zekere hoogte tegen de inwerking
van zuren.
In de tandhals gaat het glazuur over in cement. Tussen het tandbeen en het kaakbeen zitten stevige
bindweefseldraden, waarmee de tand of de kies stevig en een beetje verend in de kaak verankerd is.
Binnen in de kroon zit de tandholte, die overgaar in het wortelkanaal. Beide zijn gevuld met
tandpulpa (tandmerg).
, Speeksel of saliva wordt geproduceerd door speekselklieren.
De grandila parotidea (oorspeekselklier) ligt beiderzijds aan de binnenkant van de onderkaak, onder
het kaakgewrichten en voor het oor langs. De vrij lange afvoergang loopt in de wang naar voren en
mondt uit ter hoogte van de tweede ware kies van de bovenkaak.
Aan de binnenkant van de onderkaak, ter hoogte van de verstandkies ligt aan elke kant de glandula
submandibularis (onderkaakspeekselklier). Ook deze speekselklieren hebben een vrij lange
afvoergang, die in de mondbodem naar voren lopen en uitmonden in twee duidelijk zichtbare
papillen links en rechts naast de tongriem.
De glandula sublingualis (ondertongspeekselklieren) liggen iets hoger in de mondbodem, in het
verlangde van de glandula submandibularis. De klieren hebben elk ongeveer twinditg kleine
afvoergangen die opzij van de tong in de mondbodem uitkomen.
Speeksel is sereus (waterig) of mukeus (slijmerig) en bevat het enzym ptyaline (speekselamylase).
Pytaline splits een deel van de polysachariden (zetmeel en glycogeen) in maltose en glucose.
Het speeksel heeft een ph van 6,7 - 7,5.
Speeksel ondersteunt de afweer van het lichaam. Dat gebeurt doordat de mondholte door de
voortdurende speekselvloed steeds wordt gespoeld.
Speeksel bevat ook globuline (lgA), leukocyten en lysozym. Deze stoffen remmen de bacteriegroei in
de mondholte.
Een hogere of lagere secretie (afgifte) van speeksel komt reflectorisch tot stand, onder invloed van
het vegetatieve zenuwstelsel.
Bij het kauwen wordt het voedsel afwisselend tussen de kiezen uitgeperst en er door de tong, de
wangspieren en de lippen weer tussen gebracht.
Tegelijk met het vermalen wordt het voedsel grondig gemengd met speeksel.
Het slikken is een proces dat uit twee fasen bestaat:
-[ ] een willekeurige fase
-[ ] onwillekeurige fase
De willekeurige fase begint met het sluiten van de mond. Slikken met open mond is vrijwel
onmogelijk doordat je dan geen druk op de hap voedsel achterwaarts kan zetten.
De tong begint de voedselbrij om te vormen tot een spijsbrok (bolus) en schuift deze via het
gehemelte naar achteren in de richting van de keelholte.
Op het moment dat de spijsbrok de achterste gehemeltebogen en de keelwand aanraakt, start de
slikreflex.
De onwillekeurige fase van het slikken, niet meer door je wil te beïnvloeden.