Meten en meetkunde BT7
Blz. 27 t/m 62
Meten en meetgetallen zijn overal
Meetgetallen zeggen iets over grootheden: gewicht, inhoud, temperatuur, snelheid enz.
Referentiegetal: het getal waar je van uitgaat.
Meetinstrumenten
Afpassen: maatbeker vullen om de hoeveelheid vloeistof af te meten.
Indirect meten: als je de ene grootheid meet om een andere grootheid te bepalen.
Meetnauwkeurigheid
Precisie: bij 186cm is de centimeter zowel de maat als de gehanteerde precisie.
Meetinterval: een afstand tussen twee getallen waarbinnen het meetresultaat ligt.
Foutmarge: als de meetfout tussen het meetinterval ligt.
Standaardisering: opstellen van het metriek stelsel.
Imperiale systeem: metriek stelsel in Amerika en Engeland (inch, foot, yard, mile)
Wiskundetaal bij meten
Metriek stelsel: maten en onderlinge relaties voor lengte, oppervlakte, inhoud en gewicht.
Voorvoegsels: pico, nano, micro, milli, centi, deci, deca, hecto, kilo, mega, giga.
Decimale relatie: factor van 10 bij lengtematen.
Kwadratische relatie: factor van 100 bij oppervlaktematen.
Kubische relatie: factor van 1000 bij kubieke inhoudsmaten.
Samengestelde grootheid: snelheid wordt bepaald door een afstand per tijdseenheid.
Samengestelde maten: km/u, m/s.
Grootheden en maten
Trantiviteitseigenschap: oppervlakte is gelijk aan de som van de oppervlakten van afzonderlijke delen.
Lengte
Omtrek: is ook een vorm van lengte, sla een meetlint om het voorwerp heen.
Afstand: tussen school en thuis.
AE: astronomische eenheid: 1AE = 150 miljoen kilometer.
Lichtjaar: de afstand die het licht in 1 jaar aflegt
Oppervlakte
Centiare: 1x1m (1m2)
Are: 10x10m (100m2)
Hectare: 100x100m (10 000m2)
Afpassen: afpassen van een figuur in een rooster met hokjes.