WEEK 1: Democratie, rechtstaat en mensenrechten
Opname 1:
Oorsprong staat & staatsgezag
Het staatrecht wordt beschouwd als het recht van een door het recht geregeld verband dat wij de
staat noemen. De term staat komt in het positieve Nederlands staatrecht nauwelijks voor. Onze
grondwet spreekt van bijvoorbeeld het koninkrijk, Nederland, land, overheid, maar niet van staat.
In het volkenrecht wordt daarentegen wel gesproken van het begrip staat. Het begrip staat geeft
naar volkenrecht aan wat het verband is tussen een bepaalde groep personen die leeft op een
bepaald territorium en onder een bepaald gezag valt. De staat zoals wij die nu kennen is ongeveer
300, 400 jaar oud, duizenden jaren geleden waren er geen staten zoals wij die nu kennen. In de
context waarin wij nu over spreken is een staat een 15 e/16e-eeuwse uitvinding. In die eeuwen is
een belangrijke discussie gevoerd over de vraag waarom de staat gezag kan uitoefenen over de
onderdanen. In dit college zal aan de hand van enkele denkers jullie deelgenoot worden gemaakt
van enkele historische en filosofische ideeën over dat staatsgezag.
Staat
Oorsprong
Jean Bodin en de république (16e eeuw)
Jean Bodin is een van de denkers die tot op de dag van vandaag zijn sporen heeft nagelaten op
staatsgezag. De westerse wereld is jarenlang onder de invloedssfeer van de Rooms-katholieke
kerk geweest. De kerk en staat vielen lange tijd samen, halverwege de 16 e eeuw komt er een
breuk in het gezag van de Rooms-katholieke kerk. Het gezag van de kerk hing daarvoor samen
met het gezag van de mensen die regeerden, dat gezag over mensen, over vorsten, prinsen en
andere machtshebbers hing samen met dat gezag van de staat, want kerk en staat waren één. Waar
komt dat door? Dat komt omdat de kerk als enige zeggenschap had over je zielenheil. In het
begin van de 16e eeuw komt er een fundamentele breuk in dat verhaal van de Rooms-katholieke
kerk, er ontstaat een opstand, de Reformatie, en die zorgt ervoor dat grote groepen in Noord-
Europa zich niet meer willen aansluiten bij de Rooms-katholieke kerk.
Vanaf 1517 komt de vraag: ben ik nog gehoorzaamheid verschuldigd aan een vorst die niet van
mijn religie is. Dit leidt tot een buitengewoon bloedige oorlog van halverwege de 16 e eeuw is
Europa verwikkeld in een godsdienstoorlog. In Frankrijk ontstaat een meneer, Jean Bodin, die
zegt dat die vraag (ben ik nog gehoorzaamheid verschuldigd aan een vorst die niet van mijn
religie is) niet valt op te lossen als je blijft vasthouden aan die vorst moet van dezelfde religie zijn
als ik, dan komen we er niet uit zegt hij. Als we die gehoorzaamheidsvraag koppelen aan de
religieuze vraag, dan zitten we vast, zegt hij: ik ga het anders doen zegt hij. Bodin geloofd dat
ongeacht of de vorst lid is van dezelfde religieuze religie als hij, dat de vorst de macht heeft. Die
vorst heeft het gezag, die heeft een onaantastbare positie als machthebber, hij is volgens Bodin
onbeperkt bevoegd. Dit omdat hij de Republiek de zaak van het algemeen belang bestuurd. Die
bevoegdheid om de Republiek te besturen – bij de republiek moet je denken aan de res publica
(de publieke zaak) – is onbeperkt en gegeven met de vorst: waar de vorst is, daar is gezag. Het
maakt niet uit of je van dezelfde religie bent als de vorst, de vorst is de soeverein.
Die redenering van Bodin is een oplossing en een probleem. Een oplossing om dat je niet meer
hoeft na te denken over de vraag of je gehoorzaamheid verschuldigd bent aan een vorst die een
andere religie dan jij, dan heb je dus een neutrale legitimatie voor overheidsgezag (dat kennen we
vandaag de dag nog, hedendaags staatsgezag is in beginsel goeddeels ontkoppeld van religieuze
,wortels, omdat in de westerse wereld het gezag van vorsten, van presidenten, niet meer te
herleiden is tot religieuze bronnen, maar in beginsel gegeven is. Ook een probleem, omdat de
vorst volgens Bodin almachtig is, hij kan letterlijk zijn gang gaan en zijn positie misbruiken, dat
vond Bodin een te accepteren prijs, omdat alles beter is dan anarchie. Anarchie ontstaat volgens
Bodin als je je gezagsrelatie laat afhangen van je religie, dan krijg je strijdende groeperingen. Er
moet gezag zijn zegt Bodin, hij zegt ik moet voorbij die godsdiensttwisten zie te raken en dat doe
ik met de installatie van de soeverein, namelijk de onaantastbare, ondeelbare en onvervreemdbare
overheidsbevoegdheid.
Thomas Hobbes en de covenant (17e eeuw)
Dat die redenering hierboven een probleem was dat zag de Britse Thomas Hobbes. Hobbes gaat
door op dat pad dat Bodin had verzonnen over godsdienst, namelijk dat godsdienst er niet toedoet
voor het gezag van de staat, maar Bodin die laat het daarbij. Daar waar Bodin stopt, daar gaat
Hobbes verder. In de geest van de verlichting zoekt Hobbes – en dat is echt revolutionair – de
grondslag van overheidsgezag in onderdanen. Dat is fascinerend, Hobbes draait het om hij zegt
niet omdat een godheid een familie heeft aangewezen als heersers die van geslacht op geslacht
mochten heersen, daarom zijn die onderdanen gehoorzaamheid verschuldigd aan de vorst, nee
Hobbes draait het om: onderdanen hebben behoefte aan een vorst en een machthebber, er moet
een machthebber zijn omdat de onderdanen dat willen, daar behoefte aan hebben. De grondslag
zit hem dus volgens Hobbes in de onderdanen.
Hoe zit dat nou? Hobbes zegt: ik ga een gedachte-experiment aan, ik stel vast dat als er helemaal
geen gezag zou zijn, als dat volledig open zou zijn, wat wij zouden moeten doen en laten, dat
iedereen continu gevaar loopt, dan geld het recht van de sterkste en ook de sterkste zal een keer
moeten slapen, dat is dus makkelijk prooi voor de zwakste. Dat rationeel besef van Hobbes,
geheel in lijn met de verlichting, dat we allemaal kwetsbaar en afhankelijk zijn brengt ertoe dat
we allemaal een convenant, een maatschappelijk verdrag sluiten, op grond waarvan we de
bevoegdheid om bestuurd te worden opdragen aan een machthebber, op grond van een
ruilverhouding zegt Hobbes, want een onderdaan beloofd gehoorzaamheid en krijgt bescherming
hiervoor terug. Hobbes is de eerste invloedrijke bedenker die tot op de dag van vandaag wordt
gebruikt om te denken dat overheidsgezag te herleiden is tot onderdanen, legitimatie komt
volgens Hobbes van onderop in plaat van bovenop.
Ook bij Hobbes hebben we een probleem, want ook bij Hobbes zien we een zeer machtige
overheid die tot alles bevoegd is op grond van die ruilverhouding. Alles wat nodig is om de
Republiek te bewaken, mag die vorst volgens Hobbes doen. Omdat hij volgens Hobbes de
bevoegdheid daartoe heeft gekregen. Onderdanen kunnen weliswaar besluiten niet meer mee te
doen, maar dan ben je vogelvrij en sta je daarmee buiten de orde, dan heeft de staat niet meer de
plicht om je te beschermen.
Rousseau en de citoyen (18e eeuw)
Die laatste stap met betrekking tot een al te machtige overheid, wordt gezet door Jean Jacques
Rousseau, hij neemt de gedachtes van Bodin en Hobbes en nog andere auteurs weer een stapje
verder en zegt: dat klopt overheidsgezag is herleidbaar tot individuen, maar dat leidt tot allerlei
misbruik van de bevoegdheden en uiteindelijk tot geweld. Hoe kan je nou aan de ene kant gezag
hebben als overheid en tegelijkertijd de vrijheid van burgers behouden? Gezag is – zoals
geïnterpreteerd in die tijd – de afwezigheid van vrijheid, gezag is per definitie dat je als
onderdaan je vrijheid inlevert en vrijheid is de afwezigheid van gezag.
,Nee zeg Rousseau, dat moet je eigenlijk anders zien, de manier om vrij te zijn en toch gezag te
hebben is volgens Rousseau gebondenheid aan de wetten die je zelf maakt. Dat doe je niet als
mens, maar dat doe je als burger. Dus Rousseau zegt dat de grondslag van overheidsgezag zit bij
de burger, die burgers stellen zichzelf de wet voor door middel van democratische
besluitvorming. Hij zegt dan zijn we alleen gebonden aan de wetten die wij gemaakt hebben, met
als gevolg dat je even vrij bent als daarvoor maar dat er ook gewoon gezag is.
Soevereiniteit
Deze drie theoretici zijn tot op de dag van belang bij vragen rondom overheidsgezag. Bodin
omdat je dan de koppeling tussen een godheid en hedendaags gezag los kan laten, dus de staat als
een neutrale identiteit kan zien. Hobbes omdat je dan aansluit voor het eerst bij het zoeken naar
de grondslag van overheidsgezag in onderdanen en Rousseau omdat het staatsgezag volgens hem
tot doel heeft: het beschermen en verder ontwikkelen van vrijheid, en waardoor door onszelf te
besturen vrij zijn en toch onder gezag leven. Wat zit daar steeds achter? Daar zit steeds
soevereiniteit achter, het denken in termen van soevereiniteit hangt samen met het ontstaan van
de moderne staat in de 16e eeuw. Een van de eerste denkers die over de soevereiniteit schrijft is
Bodin.
Bodin zegt dat de vorst de macht heeft, omdat hij de soeverein is. De soeverein heeft de
onvervreemdbare, eeuwigdurende macht. Het begrip soevereiniteit heeft vandaag de dag nog
steeds zeggingskracht, soevereiniteit geeft antwoord op de vraag waarom het recht geldt en dat is
het juridische belang van het begrip soevereiniteit: waarom geldt het recht, nou omdat de
soeverein dat wil en dat zie je terug in verschillende constituties:
Franse grondwet
Titre premier – DE LA SOUVERAINETÉ
- Art. 3 eerste volzin: ‘La souveraineté nationale appartient au peuple qui l’exerce par ses
représentants es par la voie du référendum’.
Duitse grondwet
- Art. 20, lid 2 eerste volzin: ‘Alle Staatsgewalt geht vom Volke aus’
Belgische grondwet
- Art. 33 eerste volzin: ‘Alle machten gaan uit van de Natie’
Alle drie de grondwetten erkennen dat het volk, de Natie, de soeverein is. Waarom geldt dat recht
dus? Omdat het volk dat wil en dat is dus het juridische belang van het begrip soevereiniteit. Dat
zijn dus allerlei landen die expliciet maken waar de soevereiniteit op berust, behalve wij in NL.
Wij hebben geen flauw idee waarom het recht geldt, we hebben in het Nederlandse recht geen
antwoord op de vraag waarom het recht geldt en wie de soeverein is. We hebben wel ideeën en
theorieën. Wel staat boven elke wet in de considerans ‘Wij Willem-Alexander, bij de gratie
Gods’ het Nederlandse staatshoofd ontleend zijn macht niet aan het volk, maar vervuld zijn
ambt bij de gratie Gods, maar dat pruimen wij niet meer. Wij doen alsof het Nederlandse volk
soeverein is, maar dat staat nergens. Wij kennen in jure geen volkssoevereiniteit in het
Nederlandse staatsrecht, we hebben geen antwoord op de vraag wie in ons staatsbestel soeverein
is en hoewel de vraag bij wie de soevereiniteit in Nederland berust niet wordt beantwoord door
onze grondwet zijn verschillende democratische en rechtstatelijke principes doorgevoerd in het
Nederlandse staatsbestel.
Democratie, rechtstaat en mensenrechten
, Democratie
Je kunt op grofweg twee manieren aankijken tegen democratie, op een formele en op een
materiële wijze. Beide wijzen, beide definities, dus zowel de formele als de materiële definitie
van het democratiebegrip geven aan of je een land kunt kwalificeren als een democratie of niet.
Dus het antwoord op de vraag of een land een democratie is of niet hangt af van de invalshoek
die je kiest. Heeft het kijkend naar formele kenmerken, dan kijk je naar de vorm ervan, bijv. als
de meerderheid gekozen door de bevolking bepalend is, als je alleen naar zo’n formeel vereiste
kijkt dan is alles wat een parlement doet, alles wat bij meerderheid wordt besloten, democratisch.
Ook de meest absurde, ondemocratische maatregelen, je kijkt namelijk alleen naar formele
kenmerken, bijvoorbeeld het parlement dat bij meerderheid besluit. Bij deze formele definitie van
democratie kunnen maatregelen die bijvoorbeeld minderheden buitensluiten, alsnog worden
aangemerkt als democratische maatregelen, omdat voldaan is aan dat formele criterium, namelijk
dat de desbetreffende maatregel bij meerderheid is genomen.
Je kunt ook kijken naar inhoudelijke, materiële kenmerken, dan hanteer je een materiële definitie
van wat een democratie is. Je vindt een land pas een democratie als dat land werkt bij
meerderheidsbesluitvorming en zich aan die waarden, aan die materiële kenmerken, houdt. Denk
hierbij aan grondrechtenbescherming, het respecteren van minderheden, het beschermen van
pluralisme.
Die democratie dient zich op twee manieren aan: indirect en direct. Bij indirect moet je denken
aan volksvertegenwoordigingen, aan parlementen, dat wil zeggen dat de burger niet direct gaat
over bijvoorbeeld het aannemen dan wel het verwerpen van bijvoorbeeld wetgeven, maar dat zijn
politieke representant dat namens hem doet. Die directe verschijningsvorm wil zeggen dat
burgers zelf zeggenschap geven over wat gedaan moet worden en een voorbeeld daarvan, van
directe democratie, is bijvoorbeeld een referendum of volksinitiatief. Dat referendum hebben we
in Nederland gehad en is twee jaar geleden afgeschaft.
We gaan nu inzoomen op de indirecte democratie in ons staatsbestel, wat gebeurt er eigenlijk
juridisch als een parlement samenkomt. Het uitgangspunt van westerse vertegenwoordigende or-
ganen is mooi verwoord door de Britse Edmund Burke, in het volgende citaat (1774) staat wat hij
eigenlijk verstaat onder een parlement: “Parliament is not a congress of ambassadors from dif-
ferent and hostile interests, which interests each must maintain, as an agent and advocate,
against other agents and advocates; but Parliament is a deliberative assembly of one nation,
with one interest, that of the whole, where not local purposes, not local ought to guide, but the
general good, resulting from general reason of the whole.” Hij zegt dat een parlement een
instituut is dat niet achter allerlei deelbelangen aan gaat, maar een deliberatieve raadpleging is
waar het algemeen belang (general good) vooropstaat, of eigenlijk art. 50 Gw van Nederland.
Daar staat dat de Statengeneraal het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigen. Die bepaling is
een typisch Burkiaanse benadering, die Statengeneraal nemen geen beslissingen namens alleen
stemgerechtigde burgers, maar namens het gehele Nederlandse volk. Dat is natuurlijk een
juridische fictie, want wie is het Nederlandse volk? Zijn Nederlandse staatsburgers uit
bijvoorbeeld Aruba, Curaçao of Sint Maarten, hoewel zij in het bezit zijn van het
Nederlanderschap, maar in beginsel geen kiesrecht hebben voor de tweede kamer, zijn zij ook
vertegenwoordigt in de statengeneraal?
Samenvattend: Het begrip democratie kan dus formeel en materieel worden benaderd.
Democratie is een organisatievorm om het algemeen belang te bassieren (?) uitsluitend bij de
onderdanen, bij burgers. Bij een formele benadering wordt gekeken naar formele criteria,
bijvoorbeeld of er bepaalde meerderheden zijn bereikt bij besluitvorming. Bij een materiële