Inleiding in het recht
Leerdoelen:
- Wet- en regelgeving naar relevante (bijzondere) rechtsgebieden binnen het publiek- en privaatrecht classificeren
- Juridische begrippen duiden en categoriseren binnen het publiek- en privaatrecht
- De student kan de verschillen tussen wetten in formele zin en materiele zin benoemen en de gelede normstelling duiden.
Functies van het recht:
- Normatieve functie -> gedragsregels die nageleefd moeten worden, wat een bepaalde norm geeft.
- Geschiloplossende functie -> oplossen van problemen tussen burgers onderling of met de overheid.
- Additionele functie -> biedt een regel/oplossing als er vergeten is afspraken te maken over punten.
- Instrumentele functie -> orde creëren in de samenleving.
Het nationale recht in Nederland wordt verdeeld in twee categorieën: het privaatrecht en het
publiekrecht. Hierbinnen bestaan weer verschillende rechtsgebieden.
Het privaatrecht, ook wel civiel recht of burgerlijk recht genoemd, draait om de horizontale
verhouding tussen burgers. Hierbij gaat het om al het rechtsverkeer tussen burgers onderling, tussen
bedrijven onderling of tussen een burger en een bedrijf. Onder burgers vallen zowel natuurlijke
personen, mensen van vlees en bloed, en rechtspersonen. Dit zijn organisaties die rechten en
plichten hebben zoals een vereniging, stichting, NV of BV. Natuurlijke personen en rechtspersonen
noem je ook wel rechtssubjecten.
Het Burgerlijk Wetboek (BW) bevat alle privaatrechtelijke regels en bestaat uit negen boeken:
BW, Boek 1 Personen- en familierecht -> vermissing, overlijden, huwelijk, echtscheiding, gezag kids.
BW, Boek 2 Rechtspersonenrecht -> rechten en plichten van verenigingen, stichtingen, NV’s, BV’s etc.
BW, Boek 3 Algemeen vermogensrecht -> algemene regels goederenrecht en verbintenissenrecht.
BW, Boek 4 Erfrecht -> n.v.t.
BW, Boek 5 Zakelijke Rechten -> de rechten die iemand heeft op een zaak.
BW, Boek 6 Algemeen verbintenissenrecht ->algemene regels over verbintenissen.
BW, Boek 7 Bijzondere Overeenkomsten -> bijzondere regels over diverse overeenkomsten.
BW, Boek 8 Verkeersmiddelen en vervoer -> n.v.t.
BW, Boek 10 Internationaal Privaatrecht -> n.v.t.
- Wetsartikelen uit het BW citeren
art. boek:artikel BW
Dus art. 1:2 BW -> artikel 2 uit Boek 1 van het BW
Dus art. 3:32 BW -> artikel 32 uit Boek 3 van het BW
Het publiekrecht draait om de verticale verhouding tussen de overheid en burger. Hierbij gaat het
om al het rechtsverkeer tussen de overheid en één of meerdere burgers of tussen overheden
onderling. De overheid kan eenzijdig beslissingen nemen waar jij als burger aan gebonden bent. Er
zijn verschillende rechtsgebieden binnen het publiekrecht:
- Staatsrecht -> regels over de inrichting/indeling van onze staat, dus meer een organisatieplaatje
over bijvoorbeeld overheidsorganen en de rol van burgers in de staat.
- Bestuursrecht -> regels waar de overheid zich aan moet houden bij het nemen van besluiten en hoe
ze met haar burgers moet omgaan.
- Strafrecht -> regels waarin is vastgelegd wat strafbaar is, welke straffen kunnen worden opgelegd
en via welke weg dat gebeurt.
- Internationaal Recht -> regels die landen of staten worden erkend als bindend in hun onderlinge
betrekkingen, waaronder hun betrekkingen met internationale organisaties.
- Europees Unierecht -> geheel van wetten en regels binnen de Europese Unie, zoals richtlijnen en
verordeningen.
,Je kunt het recht, op het staatsrecht na, ook verdelen in materieel recht en formeel recht. Daarnaast
kun je het recht verdelen in objectief en subjectief recht en dwingend en aanvullend recht.
Materieel recht gaat over de inhoud van de rechten en plichten, wat je wel of niet mag doen en wat
er gebeurt wanneer je bepaalde plichten niet nakomt of de rechten van anderen schendt.
- De regel die bepaalt of Fleur recht heeft op studiefinanciering van DUO.
- Rick wordt veroordeeld voor mishandeling.
Formeel recht gaat over de procedureregels van het recht en is dus pas van toepassing als jouw recht
is geschonden of als je je verplichting niet nakomt.
- De procedure die Fleur moet volgen om een beslissing van DUO aan te vechten.
- Rick krijgt een gevangenisstraf opgelegd.
Het objectieve recht is het geheel van rechtsregels die in Nederland gelden. Het subjectieve recht is
de daaruit voortvloeiende rechten en plichten voor rechtssubjecten. Het subjectieve recht is dus de
bevoegdheid die je hebt om aanspraak te maken op het objectieve recht.
- Art. 1 GW stelt dat discriminatie verboden is (objectief recht). Als je van mening bent dat je
gediscrimineerd wordt, kun je een beroep doen op dit artikel (subjectief recht).
- Art. 7:625 BW stelt dat de werkgever het loon van de werknemer op tijd moet betalen (objectief
recht). Als de werknemer te laat uitbetaald, kun je je werknemer op basis van art. 7:625 BW vragen
om een wettelijke verhoging op je loon (subjectief recht).
Het dwingend recht is recht waarvan niet mag worden afgeweken.
- Art. 1:33 BW stelt: ‘Een persoon kan tegelijkertijd met slechts één ander persoon door het huwelijk
verbonden zijn.’
Het aanvullend recht is recht waarvan kan worden afgeweken. Het vult de afspraken van partijen
aan als zij op een bepaald onderdeel zelf niets hebben geregeld. Je spreekt hier dus van
contractsvrijheid (partijautonomie) tussen partijen in het privaatrecht.
Het semidwingend recht is recht waarvan kan worden afgeweken in strikte kaders die aangegeven
zijn door de wet. Bijzondere overeenkomsten zijn bijzonder door een scheve machtsverhouding,
zoals bij een verhuurder-huurder, werkgever-werknemer of consumenten. Dit zijn afhankelijke
relaties waarbij je een sterke en een zwakke partij hebt. Er zijn dus soms extra regels om de zwakkere
partij beschermen en vaak is dit (semi)dwingend rechtelijk. Je mag er dus vanaf wijken als het maar
niet ten nadelen is van de zwakkere partij.
Er zijn verschillende erkende formele rechtsbronnen waar rechtsregels in staan:
- De wet -> wetgeving is afkomstig van staatsorganen: de regering + de Staten Generaal, de provincie
en de gemeente.
- Jurisprudentie -> het geheel van rechterlijke uitspraken, hieruit blijkt hoe rechters de wet
interpreteren en in de praktijk toepassen.
- Het gewoonterecht -> vaste gedragslijn van een groep waar iedereen zich aan hoort te houden,
maar dit staat niet vastgelegd in de wet, bijvoorbeeld de vertrouwensregel in het staatsrecht.
- Het verdrag -> overeenkomsten tussen staten of tussen staten en internationale organisaties.
Een wet in formele zin is gemaakt door de regering en de Staten-Generaal en het woordje wet staat
hier letterlijk in. Hoe een wet in formele zin tot stand komt wordt beschreven in art. 81 t/m art. 88
GW (gearceerd). Een wet in materiële zin is bestemd voor een onbepaald aantal gevallen/niet bij naam
genoemde personen. Een wet kan zowel een wet in formele zin als een wet in materiële zin zijn.
Er is hiërarchie in wetgeving, wat te doen bij strijd? -> hogere wet gaat voor lagere wet, latere wet
gaat voor eerdere wet en bijzondere wet gaat voor algemene wet.
, Staatsrecht
Leerdoelen:
- De student kan de verschillen tussen wetten in formele zin en materiele zin benoemen en de gelede normstelling duiden
- De student kan het karakter, de rechtsbronnen en de rechtssubjecten van de nationale rechtsorde benoemen aan de hand van de
begrippen als staat, staatssoevereiniteit en land.
- De ontwikkeling van de Nederlandse staat beschrijven, kenmerken van de democratische rechtsstaat benoemen en de Trias Politica
uitleggen.
Staatsrecht is het recht dat regelt hoe de staat door de overheid is georganiseerd en in welke
verhouding de overheid staat tot haar burgers. Dit rechtsgebied valt onder het publiekrecht, want er
is een verhouding tussen de overheid en één of meerdere burgers.
Een staat moet aan drie kenmerken voldoen:
- Grondgebied -> een geografische zone waarin de staat zijn bevoegdheden kan uitoefenen.
- Bevolking -> een groep mensen, de onderdanen van de staat, kan ook meerdere volken zijn.
- Organisatie met de hoogste macht -> onafhankelijk gezag, ook wel soevereiniteit genoemd.
Bronnen van het staatsrecht zijn de wet, jurisprudentie, het gewoonterecht en het verdrag.
Het staatsrecht kun je terugvinden in drie wetten:
- Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden -> hierin staan verhoudingen vastgelegd tussen de
landen die onder het Koninkrijk der Nederlanden vallen (NL, Aruba, Curaçao, Sint Maarten). (gearceerd)
- de Grondwet -> regels voor de inrichting van de Nederlandse staat, basiswet voor Nederland.
- Organieke wetten -> wetten die betrekking hebben op de organisatie en organen van de staat en
waarvan de basis in de grondwet is geregeld, bv de Kieswet, Gemeentewet en Provinciewet.
Nederland is een democratische rechtsstaat, wat zich kenmerkt in vier elementen:
- Trias Politica (machtenscheiding) -> de macht wordt gescheiden in drie machten:
1. De wetgevende macht maakt wetten en bestaat uit de regering (koning + ministers, art. 42 GW) en
de Staten Generaal (Eerste en Tweede Kamer, art. 51 GW).
2. De uitvoerende macht bestuurt het land door het uitvoeren van de wet en bestaat uit de regering
3. De rechtsprekende macht lossen geschillen op tussen burgers onderling met de civiele rechter en
tussen burger en overheid met de strafrechter of bestuursrechter. Rechters zijn onafhankelijk en
worden voor het leven benoemd (art. 117 GW).
Deze machtenscheiding beschermt burgers tegen machtsmisbruik en de machten controleren elkaar.
- Legaliteitsbeginsel -> alles wat de overheid doet, moet gebaseerd zijn op de wet die op een
democratische wijze tot stand is gekomen, en nieuwe wetten mogen niet met terugwerkende kracht
worden toegepast.
- Eerbiediging grondrechten -> als je een gedeelte van je vrijheid overdraagt aan een hogere macht,
dan heb je bescherming/waarborging nodig, daarom in Nederland sinds 1814 de Grondwet en na
WW2 internationale afspraken zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
- Onafhankelijkheid en onpartijdigheid rechters -> rechters mogen voor hun uitspraken niet
afhankelijk zijn of beïnvloed worden door bijvoorbeeld de regering en rechters moeten neutraal zijn
en dus geen belang hebben bij de uitspraak in zaken.
Nederland heeft geen directe democratie waar je direct invloed kunt uitoefenen op het bestuur,
maar een vertegenwoordigde democratie met invloed via volksvertegenwoordigers (parlement).
Art. 4 GW stelt dat Nederlanders mogen stemmen op vertegenwoordigers (actief kiesrecht) en dat je
jezelf verkiesbaar mag stellen (passief kiesrecht). Hiervoor moet je minstens 18 zijn en een
Nederlandse nationaliteit hebben (art. 54 en 56 GW).
- Tweede Kamer -> direct gekozen, 150 leden, maakt wetsvoorstellen en controleert de regering.
- Eerste Kamer -> indirect gekozen (art, 55 GW), 75 leden, goedkeuren/verwerpen wetsvoorstellen.