Psychologie
Hoofdstuk 1.1 (1 vraag)
Psychologie is de wetenschap waarbij het zich verplaatsen in een ander een belangrijke rol
speelt. Psychologie werd in 1879 officieel erkend als wetenschap en ontwikkelde zich in een
korte tijd tot een zeer populaire studie. Binnen het sociaal werk wordt psychologische kennis
gebruikt om het gedrag van cliënten te verklaren en worden op basis van deze verklaringen
interventies ontwikkeld. De verschillende verklaringen voor gedrag komen terug in hoofdstuk
2 en de interventies komen terug in hoofdstuk 9.
Eigen interpretatie is erg belangrijk. Objectieve werkelijkheid bepaald niet altijd wat we doen,
ook onze interpretatie van de situatie speelt een rol. (voorbeeldsituaties voor meer uitleg
staan in het boek op bladzijde 3)
Psychologie is de wetenschap die zich richt op het beschrijven, verklaren en voorspellen van
het gedrag, de gedachten en de emoties van mensen. Een variant van psychologie is de
klinische psychologie. Hier ligt de focus op stoornissen en wordt bekeken hoe emoties,
gedachten en gedrag afwijken van wat normaal is. Hulpverleners in het sociaal werk komen
veelvuldig in aanraking met de klinische psychologie. In tegenstelling tot de klinische
psychologie houdt de psychologie zich bezig met normale gedachten, emoties en gedrag.
Hoofdstuk 2 (8 vragen)
In dit hoofdstuk worden de 5 belangrijkste stromingen in de psychologie beschreven. Deze
stromingen gaan allemaal uit van een bepaald mensbeeld dat bepalend is voor de manier
1
,waarop ze gedrag verklaren. Op basis van deze 5 verklaringen zijn verschillende
interventies opgesteld.
De 5 belangrijkste psychologische stromingen zijn;
1. Psychoanalyse
2. Behaviorisme
3. Humanisme
4. Cognitivisme
5. Biologische stroming
Psychoanalyse
Sigmund Freud is de grondlegger van psychoanalyse. Volgens Freud had de psyche een
grote invloed op lichamelijke processen. Hij stelde dat de psyche in staat was om zintuigen
en lichaamsdelen uit te schakelen.
Volgens Freud worden we geboren met 2 basisbehoeftes, een behoefte aan seks en een
behoefte aan agressie. Agressie om territorium te beschermen en seks voor nageslacht.
De behoeftes van een mens vormden 1 onderdeel van de psyche. Freud noemde deze
behoeftes driften: innerlijke krachten die het individu aanzetten tot gedrag. Het onderdeel
van de psyche waarin de driften gehuisvest zijn, noemde hij het Id.
Volgens Freud waren baby’s geen schattige wezens, maar een vleesgeworden Id; een bonk
behoeftes, vanaf de geboorte gericht op seks en agressie. Een baby moest worden
opgevoed om de scherpe kanten van het ‘kwaadaardige’ eraf te halen. Door opvoeding leren
kinderen welk gedrag wel en niet gewenst is. De seksuele en agressieve impulsen blijven
bestaan, maar een kind leert dat deze impulsen onderdrukt moeten worden.
Zo ontstond volgens Freud vanaf het tweede levensjaar een nieuw onderdeel van de
psyche; het geweten. Daarin zijn alle aangeleerde normen en regels opgenomen. Dit
geweten noemde Freud het Superego.
Volgens Freud is de kindertijd zeer bepalend voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Bij
een kind zijn zowel het Id als het Superego aanwezig. Een kind leert in de eerste
levensjaren in hoeverre hij andere mensen kan vertrouwen en in hoeverre hij geliefd is. Dit
drukte volgens Freud een levenslange stempel op ons gedrag en de manier waarop wij
onszelf zien. Volgens hem was de kindertijd dan ook van cruciaal belang voor iemands
verdere ontwikkeling.
Vanaf het moment dat het geweten(superego) ontstaat, is een mens volgens Freud
gedoemd om ongelukkig te zijn. We kunnen onze behoeftes, waarmee we zijn geboren,
namelijk niet uiten.
Volgens Freud was er nog een derde instantie in de psyche aanwezig: het Ego. Het Ego
heeft de taak om een soort middenweg te vinden tussen de tegengestelde eisen die het Id
en het Superego aan ons stellen. Ook dient het Ego om alle verontrustende en negatieve
gedachten die we over onszelf en de ingeving hebben naar het onbewuste te verbannen.
Bewustwording van je ware aard zou met te veel onrust gepaard gaan.
2
,Freud vergelijkt de menselijke psyche met een
ijsberg. Het grootste gedeelte van een ijsberg ligt
onder het wateroppervlak, en volgens Freud vonden
de meeste mentale processen op onbewust niveau
plaats. We zijn ons bewust van een deel van de
activiteit in het Ego, maar niet van de meeste zaken in
ons Id en Superego. Zo zijn wij ons niet altijd bewust
van onze behoeftes en van de eisen die wij aan
onszelf stellen.
Afweermechanismen
Volgens Freud heeft ieder mens afweermechanismen. Hiermee kunnen wij met onze
behoeftes omgaan zodat we een positief beeld van onszelf kunnen hebben. Het
belangrijkste afweermechanisme is volgens Freud verdringing, een mechanisme wat de
basis vormt van alle andere afweermechanismen. Verdringing betekent dat bepaalde
onprettige gedachten en behoeftes uit het bewustzijn worden geweerd.
We komen verdringen in de hedendaagse praktijk van hulpverlening tegen bij traumatische
ervaringen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een slachtoffer van extreem geweld zich
een dag later al niets meer kan herinneren van de traumatische ervaring. Het zou kunnen
dat hij wel nog weet dat hij incheckte bij een metrohalte en dat hij later bij een lift zat met een
deken om zich heen geslagen terwijl een agent aantekeningen maakte. Maar alles wat er
daartussen gebeurd is, heeft hij verdrongen.
De verklaring van Freud voor dit fenomeen was dat bepaalde herinneringen zo veel pijn en
angst met zich meebrachten dat ze uit het bewustzijn werden geweerd.
Verdringing is het belangrijkste afweersysteem, maar het is helaas niet succesvol.
Onprettige herinneringen kunnen weliswaar uit het bewustzijn worden geweerd, maar ze
blijven bestaan in het onbewuste. Mensen kunnen in hun dromen worden overvallen door
herbeleving en nachtmerries. Bovendien kost het onderdrukken van herinneringen veel
mentale kracht. Hierdoor kunnen mensen last krijgen van lichamelijke klachten.
Bij het afweermechanisme rationalisatie gebeurt volgens Freud iets wat vergelijkbaar is met
verdringing. Soms worden wij geconfronteerd met gedrag waar we niet direct trots op zijn.
Onze behoeftes zijn tot uiting gekomen en we hebben bijvoorbeeld toegegeven aan onze
agressieve of seksuele verlangens. In het geval van rationalisatie praten we onze eigen
handelingen goed. Als een vader zijn zoon bijvoorbeeld slaat, zal hij zeggen dat het kind zo
regels leert. Hij zal zijn eigen gedrag goedpraten door aan te geven dat hij streng en
duidelijk is.
Een ander afweermechanisme is verplaatsing, we uiten onze behoeftes dan in afgezwakte
vorm, op een manier die maatschappelijk geaccepteerd wordt. Stel dat iemand graag
agressieve computerspelletjes speelt, in Freuds ogen is dit een vorm van verplaatsing. De
agressieve behoefte wordt geuit door een agressief spel te spelen. Mensen willen diep in
hun hart liever echt iemand vermoorden, maar omdat de maatschappij en hun eigen
3
, geweten dit niet toestaan, verplaatsen zij deze behoefte naar het behalen van een high-
score door zo veel mogelijk mensen virtueel neer te schieten.
Volgens Freud zijn veel spellen een vorm van verplaatsing. Ook tennis, waar je tegen een
bal aan slaat om iemand te verslaan.
Verplaatsing heeft echter wel een fundamenteel probleem, het slaan tegen een tennisbal
bevredigt de behoeftes niet even goed als iemand echt slaan. We kunnen onze behoeftes
wel via verplaatsing uiten, maar dit gebeurt volgens Freud toch altijd op een manier die een
slap aftreksel is van de werkelijke behoeftes. Behoeftes uiten via verplaatsen maakt ons dan
ook nooit echt gelukkig.
Een iets betere manier om onze behoeftes te uiten is volgens Freud sublimatie. Hierbij uit
iemand zijn behoeftes op een manier die de maatschappij toejuicht en zelfs beloont. Het
standaardvoorbeeld voor sublimatie is de tandarts. De tandarts boort in gebitten en trekt
tanden, maar niemand kan boos zijn op de tandarts en hij wordt ervoor betaald.
Ook komieken en tekenaars van spotprenten zijn een goed voorbeeld van sublimatie. Zij
maken mensen belachelijk en krijgen daarvoor applaus.
Volgens Freud was sublimatie dan ook een zeer mooi afweermechanisme. Helaas zijn de
meeste mensen volgens hem niet getalenteerd genoeg om hun behoeftes via sublimatie te
uiten en is dit afweermechanisme niet voor iedereen geschikt.
Een ander interessant afweermechanisme is reactieformatie. Hierbij uiten we onze
behoefte door precies het tegenovergestelde te doen van wat we eigenlijk willen.
Bijvoorbeeld een vrouw die een hekel aan haar moeder heeft, maar haar juist heel goed
verzorgt. Het idee dat ze eigenlijk haar moeder de dood zou wensen was zoiets
verontrustend dat ze deze gedachte verdrong. Om deze nare gedachte in het onbewuste te
houden, ging de vrouw overdreven goed voor haar moeder zorgen.
Volgens Freud zijn sommige gedachten zo onprettig dat ze uit het bewuste geweerd moeten
worden door precies het tegenovergestelde te doen, iets wat natuurlijk wel tot het bewuste
mag doordringen. (in het boek staat een experiment hiervoor beschreven)
Het bestaan van reactieformatie is in Freuds ogen eigenlijk logisch; we zitten opgescheept
met behoeftes en we kunnen geen kant op. Juist omdat we de ware ik niet willen zien, doen
we precies het tegenovergestelde van wat we willen. Na afloop kunnen we dan eventueel
het gedrag nog rationaliseren (goedpraten).
Bij reactieformatie uiten de behoeftes zich in gedrag, maar ze kunnen ook op een meer
mentale manier tot uiting komen. Daarvan is sprake in het geval van projectie. Volgens
Freud bezitten we eigenschappen waarvoor we ons schamen. We verbannen deze
eigenschappen naar het onbewuste, maar ze blijven wel bestaan en oefenen invloed uit op
ons gedrag en onze waarneming. Het komt relatief vaak voor dat we onze eigen negatieve
eigenschappen niet bij onszelf zien, maar wel bij anderen. Een Nederlandse uitdrukking
luidt; ‘Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten.’
Afweermechanismen in het kort:
4