Anatomie, fysiologie en pathologie – OP 2
1 - Cardiovasculair stelsel
De primaire functie van het circulatiestelsel
Het circulatiestelsel heeft een transportfunctie en neemt daardoor een centrale plaats in bij de
handhaving van de homeostase. Het stelsel bestaat uit het bloedvatenstelsel en het lymfevatenstelsel.
Bloedsamenstelling, functie en kenmerken van de onderdelen
De standaardmens heeft ruim 5 liter bloed. Bloed bestaat uit bloedcellen (45%) en bloedplasma (55%).
Bijna 95% van de bloedcellen zijn erytrocyten (rode bloedcellen). Derest bestaat uit leukocyten (witte
bloedcellen) en trombocyten (cel fragmenten). De zuurgraad van het bloed is 7,4. Deze waarde wordt
constant gehouden (homeostase) door de pH-buffer waterstofcarbonaat.
Hematocriet: percentage erytrocyten in het bloed.
Erytrocyten zijn geheel gevuld met het roodgekleurde, ijzerhoudende eiwit hemoglobine (Hb). Hb
heeft een groot zuurstofbindend vermogen in een zuurstofrijke omgeving (longen) en laat in een
zuurstofarme omgeving (actieve weefsels) de gebonden zuurstof makkelijk los. Erytrocyten hebben een
gemiddelde levensduur van 120 dagen; oude erytrocyten worden afgebroken in de lever en milt. Hierbij
ontstaan bilirubine (afbraakproduct van hemoglobine) en ijzer. Bilirubine wordt afgescheiden en de
ijzeratomen worden opnieuw gebruikt bij de aanmaak van nieuwe erytrocyten.
Leukocyten spelen een rol bij de afweer van het lichaam. Er zijn drie groepen: granulocyten,
monocyten en lymfocyten.
Hemopoëse: bloedcelvorming die plaatsvindt in het rode beenmerg en in lymfoïde organen.
Bloedcellen stammen allen af van de hemapoëthische stamcellen (bloedstamcellen). Deze stamcellen
ontstaan door continue celdelingen.
Trombocyten zorgen voor de hemostase, het complexe proces van de bloedstolling. De hemostase
bestaat uit drie fasen: vasoconstrictie, primaire hemostase (propvorming) en secundaire hemostase
(coagulatie).
Coagulatie komt tot stand door de stollingscascade. Dat is een kettingreactie waarbij meer dan 10
stollingsfactoren (plasma-eiwitten) zijn betrokken. Bij de laatste reactie uit de reeks ontstaat het eiwit
fibrine, dat rond en in de wond een dicht dradennetwerk maakt en vervolgens het stolsel vormt. Het
lichaam gaat overmatige bloedstolling tegen door snel antistollingsstoffen te activeren. Deze breken de
fibrine af.
Bloedplasma bestaat uit water, opgeloste zouten, plasma-eiwitten, bloedgassen en tijdelijk aanwezige
stoffen.
Belangrijke zouten: natrium, kalium, chloor, calcium, magnesium en waterstofcarbonaat.
Belangrijke plasma-eiwit groepen: albumine, globulinen en stollingsfactoren.
Serum: vloeistof die overblijft wanneer men bloed laat stollen en het stolsel centrifugeert. De
samenstelling is vergelijkbaar met het bloedplasma, behalve dat de stollingeiwitten verwijderd zijn.
Bloedgroepen en bloedtransfusies
De antigenen van het ABO-bloedgroepsysteem zijn A-antigeen
en B-antigeen. Bij iedereen zijn de antistoffen tegen het bloed dat
de persoon zelf niet heeft, al vanaf de geboorte in
het bloed aanwezig. Er zijn vier bloedgroepen: A, B,
AB en O.
Iemand met bloedgroep O heeft geen A- en B-
antigen en is een universele donor. Iemand met AB
heeft geen A- en B-antistoffen en is een universele
acceptor.
Het antigeen van de resusbloedgroep wordt RhD-
antigeen genoemd. Iemand met resusnegatief bloed maakt pas RhD-antistoffen als diens bloed in
contact is geweest met resuspositief
bloed (bloed met het RhD-antigeen).
Anatomie, Fysiologie en Pathologie
1
, De bouw van het hart, vitale functie en bloedstroom door het hart
Het hart (cor) is een holle spier; het linkerdeel bestaat uit een linkeratrium (boezem) en linkerventrikel
(kamer), het rechterdeel uit rechteratrium en rechterventrikel. Tussen de atria en ventrikels liggen de
anuli fibrosi (bindweefselringen). De linkerkant van het hart is dikker gespierd, dan de rechter kant. Dit
komt doordat het bloed door het hele lichaam moet stromen. Hierdoor is er meer kracht nodig. Ook is
de aorta smaller, zodat er een grotere druk is.
Het myocard van het hart wordt van zuurstof en voedingsstoffen voorzien door de hartcirculatie. Deze
bestaat uit de kransslagaders (arteriae coronariae) en de kransaders (venae coronariae). De
kransslagaders takken net voorbij de aortaklep van de aorta af. Onder maximale druk wordt bloed in
deze slagaders gepompt.
De kransaders komen samen in de sinus coronarius aan de achterkant van het hart, tussen atrium en
ventrikel. De sinus coronarius mondt uit in het rechteratrium.
Grote vaten die aansluiten op het hart:
Onderste holle ader (v. cava inferior) en bovenste
holle ader (v. cava superior); monden uit in
rechteratrium
Truncus pulmonalis (splitst in twee longslagaders);
ontspringt aan de rechterventrikel
Vier longaders (venae pulmonales); monden uit in
linkeratrium
Aorta; ontspringt aan linkerventrikel.
De atrioventriculaire kleppen zitten tussen de atria en
ventrikels. Rechts de drieslipperige klep en links de
tweeslipperige klep.
De arteriële kleppen zitten tussen de atria en de grote
slagaders. Rechts de pulmonaalklep en links de
aortaklep.
De hartwand is van buiten naar binnen opgebouwd
uit: pericard, myocard (hartspier) en endocard. Het
myocard van de linkerventrikel is dikker dan dat van
het rechterventrikel.
Bloedvaten en bloedsomlopen
Er zijn vijf typen bloedvaten:
Arteriën: grotere slagaders, voeren het bloed van het hart af.
Arteriolen: kleine slagaders die van de arteriën aftakken
Capillairen (haarvaten): fijne bloedvatvertakkingen in de weefsels.
Venulen: kleinere aders die uit de weefsels komen
Venen: grotere aders waarin het bloed van de venulen uitmondt en die het bloed naar het hart
vervoeren.
Grote arteriën hebben een transportfunctie. Door hun elastische wand rekt de vaatwand uit en veert
vervolgens terug. Hierdoor ontstaat de polsdruk.
De wand van de kleinere arteriën en arteriolen bestaat voornamelijk uit glad spierweefsel. Deze vasten
hebben een distribuerende (uitdelende) functie.
Capillairen hebben een dunne laag. Deze dunne wand maakt uitwisseling van stoffen tussen bloed en
weefselvocht mogelijk.
In de venen is de bloeddruk laag. Terugstromen van het bloed naar het hart gebeurt met behulp van:
zwaartekracht, spierpomp, hartpomp, adempomp en arteriële pomp.
Bloed wordt rondgepompt via een dubbele bloedsomloop; lichaamscirculatie en longcirculatie.
Bloedstroming lichaamscirculatie (groot): linkerventrikel → aorta → slagaders → haarvatennetwerken (in
de weefsels) → aders → holle aders → rechteratrium (→ rechterventrikel; aansluiting op longcirculatie).
Bloedstroming longcirculatie (klein): rechterventrikel → longslagaders → haarvatennetwerken (in de
longen) → longaders → linkeratrium (→ linkerventrikel; aansluiting op lichaamscirculatie).
Anatomie, Fysiologie en Pathologie
2