HC
➔ Week 1
Hoorcollege 1
Farmacologie: de kennis over drugs en medicijnen; de kunst van het bereiden van
medicatie.
Waarom is kennis van farmacologie belangrijk?
Het is belangrijk dat wanneer je werkzaam bent als klinisch neuropsycholoog en iemand
behandelt met een stoornis, bijvoorbeeld een psychotische stoornis waarvoor de patiënt
antipsychotica slikt, je weet wat de eventuele bijwerkingen van de medicijnen zijn.
● De wetenschap dat zich bezighoudt met het bestuderen van wisselwerkingen, of
interacties, tussen farmacologische substanties en fysiologische processen.
● Farmacon betekent medicijn/farmaceutisch product.
Definitie ‘’drug’’
Engels → farmacologische actieve substantie
- Medicatie of een andere substantie met een fysiologisch effect.
- Psychoactieve stof voor misbruik, verdoving of stimulering.
In Engels heeft het woord twee betekenissen, het is zowel een medicijn als drug.
Nederlands → psychoactieve substantie voor misbruik
In het Nederlands betekent drugs alleen een genees-/genotsmiddel met een min of meer
‘drogerende’ werking, die tot afhankelijkheid (verslaving) kan leiden.
Classificatie
Drie mogelijke gronden waarop geclassificeerd kan worden zijn;
➢ Chemische structuur: hoe ziet het medicijn eruit? Interessant, alleen kan dezelfde
chemische structuur soms verschillende effecten hebben. Het effect van het medicijn
is bijvoorbeeld afhankelijk van iemands gewicht, de dosis enzovoort. → dus dezelfde
chemische structuur garandeert niet hetzelfde effect.
➢ Werkingsmechanisme: ideaal, maar de mechanismen zijn niet altijd bekend.
➢ Gedragseffecten: gemakkelijkst, gekoppeld aan de aandoening die wordt
behandeld. Gedragseffect depressie bijvoorbeeld gebrek aan motivatie.
Echter, zijn er twee soorten classificaties
1. ATC - Anatomische Therapeutische Chemische Stof
➔ Gericht op gedragseffecten; op indicatie gebaseerd (aanwijzingen voor iets dat nog
moet komen of dat je niet goed rechtstreeks kunt waarnemen).
➔ Oudere classificatie, afkomstig uit 1976
➔ Gouden Standaard (World Health Organisation)
, ➔ Nadelen; (1) gebruik voor andere stoornis dan primaire aandoening; antidepressiva
kunnen bijvoorbeeld naast een depressie ook worden gebruikt voor het behandelen
van andere stoornissen (2) stigma/patiënt trouw; de patiënt blijft getrouw de
voorgeschreven behandeling van de arts volgen/blijft zijn medicijnen slikken.
2. NbN - Op Neurowetenschappen Gebaseerde Nomenclatuur
➔ Gericht op werkingsmechanisme; farmacologisch gedreven
➔ Nieuwere classificatie, afkomstig uit 2018
➔ Taskforce (werkgroepen) 5 organisaties
➔ Nadelen; (1) nieuw, niet erkend door de World Health Organisation of de
wetenschappelijke gemeenschap, (2) gebrek aan voldoende bewijs.
Verschillen tussen ACT & NbN
Dit vak is gebaseerd op de ACT, deze benamingen zijn voor de patiënt gemakkelijker te
begrijpen! Beide classificaties gebruiken andere benamingen voor dezelfde begrippen.
Bijvoorbeeld;
● ATC: antipsychotica
● NbN: serotonine/dopamine antagonisten met antipsychotische acties.
● ATC: antidepressants.
● NbN: monoamine reuptake inhibitors met een antidepressieve werking.
ATC
- Hoofdklassen psychofarmaca
1. Antipsychotica
Typische/conventionele antipsychotica, bijvoorbeeld Haloperidol
Atypische antipsychotica, bijvoorbeeld Risperidon
2. Antidepressiva
Tricyclisch, bijvoorbeeld imipramine
Selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s), bijvoorbeeld Prozac.
Monoamineoxidaseremmers (MAOI), bijvoorbeeld Nardil.
3. Anxiolytica (medicatie tegen angst)
Benzodiazepinen, bijvoorbeeld Valium.
Niet-benzodiazepinen, bijvoorbeeld Buspiron.
4. Stemmingsstabilisatoren
Lithium (= medicijn om acute manie en depressie te verhelpen en toekomstige episodes te
voorkomen)
5. Hypnotica
➔ Andere relevante klassen
- Anti-epileptica; Benzodiazepinen, Clonazepam, Clorazepaat
, - Stimulerende middelen; Cocaïne, Amfetamine (speed), Methylfenidaat, Cafeïne,
Nicotine
- Narcotica/pijnstillers; Opioïden, Morfine, Codeïne, Heroïne
- Onderdrukkers van het centrale zenuwstelsel (CZS)
- Psychedelica en hallucinogenen; LSD, Marihuana, Hasj, Mescaline, Psilocybine
Toediening
Bevat 4 belangrijke stadia
1. Opname; van plaats van toediening richting het bloed = absorptie
2. Verdeling stof door het hele lichaam = distributie
3. Omzetting door het lichaam = metabolisme
4. Eliminatie uit het lichaam = excretie
Absorptie
- Mondeling, oraal: nadeel ⅔ wordt afgebroken in de maag, ⅓ heeft een werking.
- Rectaal: ⅔ van de medicatie blijft hierbij actief.
Topicaal (meer regionaal effect)
- Huid
- Mondslijmvlies; sublinguaal (onder de tong), buccaal (in de wang)
- Injecties (= parenteraal, snelle reactie): intraveneus (in de ader), intramusculair (in de
spier), subcutaan (in onderhuids vetweefsel). Nadeel: wanneer iemand allergisch
blijkt te zijn voor een bepaalde stof of er verkeerd op reageert, kan de stof niet
onmiddellijk uit de bloedbaan worden gehaald, vanwege de snelle opname.
- Inhalatie
Distributie
- In het bloed
- Extracellulair (bloedplasma)
- Intracellulair (water in de cellichamen)
- De distributiesnelheid is afhankelijk van de vetoplosbaarheid
- Passieve diffusie (er is geen extra energie nodig): de stof beweegt door de
membranen heen door de concentratiegradiënt.
- Des te hoger de vetoplosbaarheid, des te sneller de distributie door het lichaam.
Farmacokinetiek en farmacodynamiek
Farmacokinetiek: verandering over tijd wat betreft de serumconcentratie van medicatie en
de metabolieten. Hoe verwerkt het lichaam medicatie?
Dit heeft effect op:
● Absorptie
● Distributie
● Interactie met receptor
● Eliminatie.
, De gehele bloedcirculatie duurt ongeveer +/- 1 minuut, dus je bloed stroomt erg snel door
het hele lichaam. Dit is mogelijk omdat we veel smalle bloedvaten (capillairen) hebben die
erg dicht op elkaar liggen.
Farmacodynamiek: hoe reageert het lichaam op de medicatie?
- Medicatie - receptor interactie
- Bepalen van farmacologische, therapeutische en toxische werking.
Subtherapeutische range: de medicatie werkt binnen deze range nog niet effectief.
Therapeutische range: grenzen waarin je wilt dat de medicatie valt, meest effectief.
Toxische range: men heeft te veel medicatie in het lichaam waardoor negatieve effecten.
● Tijd - concentratie relatie
● TO - tijd zero, de eerste grote piek in concentratie medicatie in het plasma. Op dit
punt wordt de medicatie toegediend.
● Dan: grote afname in concentratie medicatie in het plasma, het verlaat de
bloedstroom en komt in het lichaam (cellen, vetten en spieren).
Halfwaardetijd: tijd waarin de concentratie van het medicijn halveert
1. Distributie halfwaardetijd - wanneer de medicatie begint met zijn actie.
- Alpha fase (eerste fase)
- T0 → 50% → belangrijk, begin actie!
2. Eliminatie halfwaardetijd - wanneer de medicatie stopt met zijn actie.
- Beta fase
- Afbraak (lever) en 50% uitscheiding (nieren)
- Zesde halvering → belangrijk, eliminatie - actie stopt!