Samenvatting Praktisch Bestuursprocesrecht
Auteur: RamonavW
School: Windesheim
Vak: M2.2 Bestuursprocesrecht
,Hoofdstuk 1 Bestuursprocesrecht in vogelvlucht
1.1 Wat is bestuursprocesrecht?
Doorgaans wordt onder bestuursprocesrecht verstaan het geheel van procedureregels in
verband met de rechtsbescherming tegen besluiten van bestuursorganen. Een belangrijk
onderwerp voor de bestuursrechter is echter de totstandkoming van het bestreden besluit en
de bekendmaking daarvan. Het gaat om het proces van besluitvorming dor het openbaar
bestuur, de rechtsbescherming tegen die besluiten en de oordeelsvorming door de
(bestuurs)rechter.
Centrale begrippen in het bestuursprocesrecht zijn besluit, bestuursorgaan en
belanghebbende. Degene wiens belang rechtstreeks is betrokken bij een besluit van een
bestuursorgaan kan daartegen in de meeste gevallen opkomen en hierover een oordeel
vragen bij de rechter. Het bestuursprocesrecht is onder andere gericht op de
rechtsbescherming van degene die beroep instelt. Het bestuursorgaan dat het besluit heeft
genomen kan zich tegen het beroep van de belanghebbende verweren voor de
bestuursrechter. Voordat de bestuursrechter echter om een oordeel kan worden gevraagd
moet het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen eerst het zogenoemde primaire
besluit heroverwegen. Het bestuursorgaan moet daarbij in beginsel nieuwe feiten en
omstandigheden betrekken die na de totstandkoming van het primaire besluit bekend zijn
geworden en moet de besluitvorming dus geheel overdoen. Het is de taak van de
bestuursrechter om een onafhankelijk oordeel te geven over de rechtmatigheid van het
besluit dat het bestuursorgaan na de heroverweging heeft genomen. De bestuursrechter
toetst de rechtmatigheid van een besluit ex tunc, dat wil zeggen op het moment dat het werd
genomen; het bestuursorgaan heroverweegt, de rechtmatigheid en doelmatigheid van het
besluit in beginsel ex nunc, dat wil zeggen naar het huidige moment.
De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief (art.
8:41a Awb). uitgangspunt hierbij is rechtspraak in twee instanties. Dat wil zeggen dat een
belanghebbende in beroep een oordeel van de rechter kan vragen en daarna, in hoger
beroep, opnieuw een oordeel van een andere, hogere rechter. In het bestuursprocesrecht
geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. Een belangrijk gegeven in het
bestuursprocesrecht is verder het verbod van reformatio in peius waarmee in beginsel
wordt voorkomen dat degene die opkomt tegen een besluit van een bestuursorgaan door zijn
actie nadeliger uit zal zijn. Mediation is een methode waarbij een mediator partijen begeleidt
en stimuleert om zelf een oplossing te zoeken voor het verschil.
1.2 Een korte blik op de voorprocedures
Bij administratief beroep doet een belanghebbende een beroep op de ‘administratie’. Dit is
een oud woord voor openbaar bestuur. Bezwaar en administratief beroep zijn beide
voorzieningen bij het openbaar bestuur, waarbij een bestuursorgaan door de
belanghebbende wordt gedwongen tot heroverweging van het besluit. Een van deze
voorprocedure moet worden doorlopen voordat een oordeel van de rechter kan worden
gevraagd. De bezwaarprocedure is in de meeste gevallen voorgeschreven. Administratief
beroep komt maar weinig voor. Bezwaar wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat het
besluit heeft genomen, administratief beroep beoordeelt een ander bestuursorgaan de zaak
en neemt daarop een besluit. Beide procedures bieden rechtsbescherming aan
belanghebbende(n), bevorderen dat standpunten duidelijk worden dat misverstanden worden
opgehelderd. Door deze zogenoemde zeeffunctie kan een onnodig beroep op de rechter
worden voorkomen. Bovendien krijgt de rechter in beroep een goed uitgekristalliseerd besluit
ter beoordeling voorgelegd. In de bezwaarprocedure c.q. de procedure van administratief
beroep toetst het bestuursorgaan het bestreden besluit in beginsel ex nunc op grondslag van
het bezwaar of beroep, waarbij zowel de rechtmatigheid als de doelmatigheid van het
2
,primaire besluit wordt herbeoordeeld. Tegen de beslissing op bezwaar c.q. de beslissing in
administratief beroep kan vervolgens beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter.
1.3 Schets van de bestuursrechtspraak in Nederland
Art. 8:6 Awb bepaalt dat tegen bestuursbesluiten beroep kan worden ingesteld bij de
rechtbank, tenzij een van de andere bestuursrechters bevoegd is die zijn genoemd in
hoofdstuk 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. De andere bestuursrechters
zijn de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de Centrale Raad van
Beroep (CRvB), het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) en het Gerechtshof.
Tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden instesteld, waarna een
andere rechter zich over de zaak buigt. De ABRvS is in art 8:105 Awb aangewezen als
hogerberoepsrechter, behalve voor besluiten waarover in hoofdstuk 4 van de
Bevoegdheidsregeling bestuursprocesrecht de CRvB, het CBB of het Gerechtshof als
hogerberoepsrechter zijn aangewezen.
Bezwaar Hoger
Besluit Beroep
(meestal) beroep
Rechtbank, tenzij ABRvS, tenzij
Administratief CRvB, CBB, ABRvS CRvB, CBB of
beroep (soms) of Gerechtshof (art. Gerechtshof (art.
8:6 Awb) 8:105 Awb)
De bestuursrechter leidt actief het rechtsproces en toetst het bestreden besluit op basis van
het beroepsschrift, verweerschrift en andere stukken die door een belanghebbende of het
bestuursorgaan zijn aangedragen. Voordat de rechter het beroep inhoudelijk beoordeelt gaat
hij na of hij absoluut en relatief competent is, dat wil zeggen of hij in het algemeen mag
oordelen over een bepaald soort zaak en of hij in specifieke geval hiertoe bevoegd is. Ook
gaat hij na of het beroep ontvankelijk is. Betaling van het griffierecht en het doorlopen van de
verplichte voorprocedure zijn extra ontvankelijkheidseisen. Vervolgens oordeelt de rechter,
eventueel na verhoor van getuigen of deskundigen of het beroep gegrond is. Soms bezichtigt
de rechter eerst zelf de situatie waarop het bestreden besluit betrekking heeft, waardoor hij
zich een beter beeld kan vormen van de standpunten van partijen.
De bestuursrechter kan een besluit van het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk vernietigen
en de rechtsgevolgen ervan geheel of gedeeltelijk in stand laten. Doorgaans draagt de
bestuursrechter het bestuursorgaan op om een nieuw besluit te nemen, maar de rechter kan
ook zelf in de zaak voorzien. Hij neemt een nieuw besluit in plaats van het bestuursorgaan.
De bestuursrechter veroordeelt vrijwel altijd het bestuursorgaan tot betaling van de kosten
van de griffierecht en de proceskosten. Daarnaast kan de bestuursrechter op verzoek van de
indiener van het beroep, in dezelfde of in een aparte procedure, het bestuursorgaan
veroordelen tot schadevergoeding. De bestuursrechter kan het beroep ook versneld of
vereenvoudigd behandelen. Ten slotte kan de bestuursrechter lopende de procedure, op
verzoek van de partijen, een voorlopige voorziening treffen. Hij doet dan als
voorzieningenrechter een voorlopige uitspraak ten aanzien van het bestreden besluit. Dit kan
de voorzieningenrechter ook doen tijdens een voorprocedure. Daarmee kan enerzijds
worden voorkomen dat het besluit wordt uitgevoerd met onherroepelijke gevolgen, anderzijds
kan ook het nemen van een besluit hiermee worden afgedwongen.
3
,1.4 Andere rechters
De burgerlijke rechter heeft in het bestuursprocesrecht een zogenoemde vangnetfunctie voor
de gevallen waarin de bestuursrechter geen of onvoldoende rechtsbescherming biedt, omdat
de Awb of een bijzondere wet geen bestuursrechtelijke voorziening bevat. Een aantal
bestuurshandelingen, zoals feitelijke handelingen en uitzonderde besluiten, valt namelijk niet
onder de rechtsbescherming van de Awb. Daarnaast kan een belanghebbende er ook voor
kiezen om van het openbaar bestuur schadevergoeding te eisen op grond van een
onrechtmatige overheidsdaad en dit besluit door de burgerlijke rechter te laten toetsen. Ten
slotte kan een (rechts)persoon in een civielrechtelijke kort geding snel een oordeel van de
burgerlijke rechter vragen als er geen procedure bij de bestuursrechter loopt. Ook bij de
burgerlijke rechter aan wie een bestuursrechtelijk geschil wordt voorgelegd speelt de vraag
naar de competentie, ontvankelijkheid en gegrondheid van het ingestelde beroep.
Op Europees niveau zijn voor het bestuursprocesrecht van belang het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens (EHRM) en het Europees Hof van Justitie (HvJ EG). Besluiten of
bestuurshandelingen kunnen in strijd zijn met grondrechten van burgers die zijn vastgelegd
in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Slachtoffers
van schending van een bepaling uit dit verdrag door de Nederlandse overheid, als zij in
Nederland zijn uitgeprocedeerd, van het EHRM een oordeel vragen over de schending.
Indien voor een geschil de eenduidige uitleg van het Europese recht noodzakelijk is, dan kan
de Nederlandse rechter het Europese Hof van Justitie verzoeken om een zogenoemde
prejudiciële beslissing over de uitleg van het gemeenschapsrecht. De nationale rechter is
aan deze uitleg gebonden bij zijn uitspraak in het geschil.
Hoofdstuk 2 Voorbereiding van een beschikking
2.1 Op aanvraag of ambtshalve
2.1.1 Het begrip besluit
Art. 1:3 lid 1 Awb legt het begrip besluit uit. Er moet sprake zijn van een beslissing die aan
de volgende criteria voldoet: er is een beslissing, genomen door een bestuursorgaan (art. 1:1
Awb), die op schrift is gesteld, gericht is op rechtsgevolg, en publiekrechtelijk van aard is. Op
de eis dat een besluit op schrift moet zijn gesteld, geldt soms een uitzondering. Art. 5:53 Awb
stelt dat in een spoedeisend geval ook zonder voorafgaande last (= de schriftelijke
beslissing) en zelfs zonder besluit bestuursdwang (art. 5:21 Awb) kan worden toegepast,
maar dat het besluit zo spoedig mogelijk daarna bekendgemaakt moet worden. Op de eis dat
een besluit gericht moet zijn op een rechtsgevolg geldt een aantal uitzonderingen. Art. 1:3
Awb biedt een oplossing. Het gaat hier namelijk om een beschikking, dat wil zeggen een
besluit dat is gericht op een individueel geval. De afwijzing van een aanvraag om een
beschikking wordt door de wetgever ook als beschikking aangemerkt en daarom is er,
ondanks dat het rechtsgevolg ontbreekt, toch sprake van een besluit. Ook de schriftelijke
afwijzing om een besluit te nemen is een besluit in de zin van de Awb. Hoewel er geen
concreet rechtsgevolg in het leven wordt geroepen – het bestuursorgaan wil immers geen
besluit nemen – heeft de wetgever de schriftelijke weigering om een besluit te nemen in art.
6:2 sub a Awb gelijkgesteld met een besluit. Hetzelfde geldt voor het niet tijdig nemen van
een besluit. Ook het niet tijdig nemen van een besluit heeft de wetgever gelijkgesteld met
een besluit (art. 6:2 sub b Awb). De wetgever wil namelijk niet dat belanghebbenden
verstoken blijven een rechtsbescherming omdat het bestuur stilzit en creëert hiermee een
zogenoemd fictief besluit. Ten slotte stelt art. 8:2 lid 1 onder a Awb voor een beroep op de
rechter niet alleen besluiten, maar ook handelingen van een bestuursorgaan waarbij een
ambtenaar belanghebbende is gelijk aan een besluit. Het is van belang om te weten
wanneer we met een besluit te maken hebben, want alleen over een besluit (niet altijd
overigens) kan een oordeel van een bestuursrechter worden gevraagd (art. 8:1 Awb). De
rechtshandeling van het bestuursorgaan moet publiekrechtelijk van aard zijn en dus
betrekking hebben op de verhouding tussen de overheid en de burger.
4
,2.1.2 Aanvraag
Een bestuursorgaan kan een beslissing nemen als hiertoe een aanvraag is gedaan. Art. 1:3
lid 3 Awb definieert een aanvraag als: een verzoek van een belanghebbende een besluit te
nemen. Alleen als het verzoek afkomstig is van een belanghebbende kan er een besluit in de
in van de Awb ontstaan. In art. 1:2 Awb staat wie een belanghebbende is. Volgens vaste
jurisprudentie moet het gaan om een eigen belang, dat actueel, persoonlijk en objectief
bepaalbaar is en dat rechtstreeks betrekking heeft op het besluit. De positie van de
belanghebbende moet duidelijk te onderscheiden zijn van die van anderen. Subjectieve
aspecten kunnen geen rol spelen. Tenslotte moet er een direct verband zijn tussen het
besluit van het bestuursorgaan en het belang van de belanghebbende.
Een aanvraag tot het geven van een beschikking moet in beginsel schriftelijk worden
ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (art. 4:1 Awb).
Het bestuursorgaan kan desgewenst een speciaal aanvraagformulier vaststellen. Soms
schrijft de wet of een langere regeling die voor (art. 4:4 Awb). Art. 2:15 Awb biedt een
bestuursorgaan de mogelijkheid om zelf te beslissen dat een aanvraag langs elektronische
weg kan worden ingediend, behalve als de wet dit niet toelaat (art. 2:13 Awb). Een
elektronisch ingediende aanvraag moet worden voorzien van een elektronische
handtekening (art. 2:16 Awb). Wordt de aanvraag per fax of e-mail ingediend, dan bevestigt
het bestuursorgaan de ontvangst ervan (art. 4:3a Awb). Iedereen, dus ook een aanvrager,
kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen door een
gemachtigde laten vertegenwoordigen (art. 2:1 lid 1 Awb). Ter controle dat dit echt de wens
is van degene die zich laat vertegenwoordigen, kan het bestuursorgaan van een
gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen (art. 2:1 lid 2 Awb). Het verzoek om een
beschikking:
moet worden ingediend door een belanghebbende (of door zijn gemachtigde);
moet op schrift gesteld zijn (soms op een voorgeschreven formulier);
moet voldoen aan de formele vereisten in de Awb;
kan langs elektronische weg worden ingediend als het bestuursorgaan dit toestaat.
2.1.3 Ambtshalve besluit
Een bestuursorgaan kan niet alleen op verzoek maar ook ambtshalve, dat wil zeggen op
eigen initiatief, een beslissing nemen. Het intrekken, herzien en terugvorderen en het
opleggen van een van een disciplinaire straf aan een ambtenaar (art. 8:2 lid 1 onder a Awb)
zijn voorbeelden van een ambtshalve besluiten.
2.2 Beoordeling van de aanvraag
Nadat de aanvraag is binnengekomen bij het bestuursorgaan moet allereerst onderzocht
worden of de aanvrager heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor de inhoudelijke
behandeling van de aanvraag. Als de aanvraag voldoet aan alle formele eisen, dan kan de
aanvraag in behandeling worden genomen (art. 4:5 lid 1 sub a Awb). Het bestuursorgaan
kan een aanvraag ook buiten behandeling laten als de aanvrager onvoldoende gegevens
verstrekt om een beslissing op de aanvraag te kunnen nemen (art. 4:5 lid 1 sub c Awb) of
wanneer het een elektronische aanvraag betreft die niet voldoet aan de eisen in art. 2:15
Awb (art. 4:5 lid 1 sub b Awb). Is dit niet het geval, dan is sprake van een ongenoegzame
aanvraag en kan het bestuursorgaan besluiten om de aanvraag niet te behandelen. Voordat
het bestuursorgaan kan besluiten om een ongenoegzame aanvraag niet te behandelen,
moet het de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen binnen de
termijn die het bestuursorgaan stelt (art. 4:5 lid 1 Awb). Dit wordt de hersteltermijn
genoemd. Als de aanvraag of bijlagen in een vreemde taal zijn gesteld dan kan een
bestuursorgaan een vertaling van de aanvraag c.q. de bijlagen verlangen (art. 4:5 lid 2 Awb).
Wordt aan het verzoek om de aanvraag of de bijlagen aan te vullen, te vertalen of samen te
vatten niet goed of niet op tijd voldaan, dan stuurt het bestuursorgaan zijn besluit om de
ongenoegzame aanvraag te behandelen binnen vier weken na de gestelde deadline aan
aanvrager (art. 4:5 lid 4 Awb). Er kan nog een andere aanleiding zijn om een aanvraag
5
,buiten behandeling te laten, namelijk als de leges niet zijn betaald. Leges is een soort
belasting voor de behandeling van de aanvraag door het bestuursorgaan. Als de leges niet
op tijd betaald wordt, dan kan het bestuursorgaan besluiten om de aanvraag buiten
behandeling te laten. De hoogte van de leges en de diensten waarvoor leges worden
geheven worden doorgaans vastgelegd in een Legesverordening. Behalve dat onderzocht
moet worden of de aanvraag voldoet aan alle formele eisen, moet vanzelfsprekend ook
bekeken worden of de aanvraag bij het juiste bestuursorgaan is ingediend. Is dit niet het
geval dan moet de aanvraag worden doorgezonden naar het juiste bestuursorgaan
(doorzendplicht) of, als dat er niet is, retour afzender (art. 2:3 Awb).
2.3 Zorgvuldige voorbereiding
2.3.1 Zorgvuldigheidsbeginsel
Bij hun handelen moeten bestuursorganen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
(abbb) in acht nemen. Een van de abbb is het zorgvuldigheidsbeginsel dat bepaalt dat een
bestuursorgaan een besluit zorgvuldig moet voorbereiden (art. 3:2 Awb). Het bestuursorgaan
moet een actieve houding aannemen wanneer het op een aanvraag beslist maar ook
wanneer het ambtshalve een besluit wil nemen. Daarbij moet het bestuursorgaan zelf op
zorgvuldige wijze informatie verwerven die voor een verantwoorde besluitvorming van belang
kan zijn. Het zorgvuldigheidsbeginsel verlangt van een bestuursorgaan dat het relevante
gegevens verzamelt en deze, indien nodig, door de aanvrager laat aanvullen. Daarnaast
moet worden beoordeeld of uitgebrachte adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen (art. 3:9
Awb). Het bestuursorgaan moet zelf goed nagaan of een onderzoek naar feiten en
gedragingen, verricht door een adviseur, zorgvuldig is geweest.
2.3.2 Horen en zienswijze bij een aanvraag
Het zorgvuldigheidsbeginsel vereist dat het bestuursorgaan de aanvrager en eventuele
andere belanghebbenden in bepaalde gevallen de gelegenheid biedt om hun mening
(zienswijze) te geven voordat op de aanvraag wordt beslist. Deze zogenoemde hoorplicht
is vastgelegd in de artikelen 4:7 en 4:8 Awb. Ook een belanghebbende die de beschikking
niet heeft aangevraagd maar die naar verwachting daartegen wel bedenkingen zal hebben,
moet in bepaalde gevallen naar zijn zienswijze worden gevraagd (art. 4:8 Awb). Dit is het
geval als de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de
belanghebbende betreffen en die gegevens niet over door de belanghebbende zelf ter zake
zijn verstrekt, behalve als hij daartoe verplicht was en dit niet heeft gedaan. Het vragen van
een zienswijze kan ten eerste achterwege worden gelaten als de vereiste spoed zich
daartegen verzet (art. 4:11 sub a Awb). Ten tweede geldt er geen hoorplicht als de mening
van de belanghebbende(n) al voldoende bekend is uit een eerdere zienswijze en er zich
sindsdien geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan (art. 4:11 sub b Awb).
Ten slotte kan het horen achterwege blijven als het doel dat het bestuursorgaan met de
beschikking wil bereiken alleen gehaald kan worden als de belanghebbende van tevoren niet
wordt ingelicht (art. 4:11 sub c Awb). In art. 4:12 Awb is bepaald dat het horen van een
aanvrager of andere belanghebbende ook achterwege kan blijven bij het vaststellen van een
financiële verplichting of aanspraak, mits tegen zo’n beschikking bezwaar of administratief
beroep kan worden ingesteld en de nadelige gevolgen ervan in die procedure volledig
ongedaan kunnen worden aangegaan. Het bestuursorgaan moet de aanvrager of
belanghebbende in beginsel wel horen als het gaat om het weigeren, lager vaststellen of
intrekken van een subsidie of het wijzigen van de subsidie ten nadele van de ontvanger (art.
4:12 lid 2 Awb). Een zienswijze kan schriftelijk of mondeling naar voren worden gebracht (art.
4:9 Awb).
2.3.3 Voorbereiding van een besluit tot handhaving
Bij een besluit om handhavend op te treden met als doel om overtredingen van wet- en
regelgeving te corrigeren, moet een bestuursorgaan extra zorgvuldig te werk gaan. De
overheid heeft als hoeder van de wet in beginsel een handhavingsplicht, maar moet altijd de
diverse belangen die bij de handhaving aan de orde zijn tegen elkaar afwegen. Bij de
6
,totstandkoming van het besluit om al dan niet handhavend op te treden is een
bestuursorgaan gebonden aan de kaders van de wet, de abbb en het eigen
handhavingsbeleid. Een herstelsanctie activeert de stilzittende overtreder om de overtreding
te herstellen. De last onder dwangsom dient als financiële prikkel. Bij last onder dwangsom
kan het bestuursorgaan de overtreding na afloop van niet benutte hersteltermijn op kosten
van de overtreder (laten) herstellen. De bestuurlijke boete is bedoeld als middel om te
straffen. De stappen die een bestuursorgaan moet doorlopen om een zorgvuldige
handhavingsbesluit tot stand te brengen zijn:
1. constatering van overtreding;
2. onderzoek naar mogelijkheid legalisering;
3. bevoegdheid;
4. hoorplicht (art. 4:8 lid 1 Awb);
5. belangenafweging (art. 3:4 lid 1 Awb);
6. keuze handhavingsmiddel (art. 3:4 lid 2 Awb);
7. besluit.
2.4 Andere beginselen van behoorlijk bestuur
Art. 2:4 lid 1 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan zijn taak vervult zonder
vooringenomenheid. Dit betekent dat het bestuursorgaan eerlijk spel (fair play) moet spelen.
Het bestuursorgaan moet open en onbevooroordeeld tegenover burgers staan, zodat zij de
gelegenheid hebben om voor hun belangen op te komen.
2.5 Bijzondere voorbereidingsprocedure
Voor het nemen van sommige besluiten moet het bestuursorgaan een speciale procedure
volgen. Bij de voorbereiding van bepaalde besluiten op het gebied van milieu en ruimtelijke
ordening moet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in Afdeling 3.4 van de Awb
(art. 3:10 t/m 3:18 Awb) worden gevolgd. Wanneer deze bijzondere procedure is
voorgeschreven, dan moet het bestuursorgaan belanghebbenden de gelegenheid bieden om
hun zienswijze naar voren te brengen over een aanvraag of over het ontwerp van een besluit
(art. 3:15 Awb). Let op dat een bijzondere wet hiervan kan afwijken. De aanvrager en andere
belanghebbenden tot wie het ontwerp van een besluit is gericht krijgen dit persoonlijk
toegestuurd (art. 3:13 Awb). Het ontwerpbesluit wordt gedurende meestal zes weken ter
inzage gelegd met alle stukken die daarop betrekking hebben (art 3:11 en 3:16 Awb). De
terinzagelegging wordt algemeen bekendgemaakt, waarna iedereen kennis kan nemen van
het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken (art. 3:12 Awb). Ook nieuwe
relevante stukken worden ter inzage gelegd (art. 3:14 Awb). Van mondeling gegeven
zienswijzen wordt een verslag gemaakt (art. 3:17 Awb).
2.6 Beslistermijn
Een bestuursorgaan moet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn beslissen op een
aanvraag (art. 4:13 lid 1 Awb). Schrijft de wet geen termijn voor dan moet het besluit binnen
een redelijk termijn, dat wil zeggen in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de
aanvraag, worden genomen (art. 4:13 lid 2 Awb). Het bestuursorgaan kan deze termijn
verlengen, maar moet dan wel een redelijke beslistermijn stellen (art. 4:14 lid 3 Awb). Indien
het bestuursorgaan de aanvrager krachtens art. 4:15 Awb gedurende enige tijd de
gelegenheid biedt om zijn aanvraag aan te vullen, dan wordt de beslistermijn opgeschort
voor de duur van de gestelde termijn of totdat de aanvraag is aangevuld. Sinds de
inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen staat hierop in
veel gevalleen een sanctie voor het bestuursorgaan. Dit is aan de aanvrager een dwangsom
verschuldigd als het niet binnen de wettelijke termijn(en) beslist (art. 4:17 lid 1 en 2 Awb).
Reageert het bestuursorgaan in het geheel niet, dan kan een besluit worden afgedwongen
via de bestuursrechter (art. 4:19 Awb). Soms ontstaat een beschikking van rechtswege als
een bestuursorgaan niet binnen de wettelijke beslistermijn op de aanvraag beslist (art. 4:20b
Awb).
7
, Hoofdstuk 3 Beschikking
3.1 Soorten beschikkingen
Een beschikking heeft betrekking op een concrete persoon of bekende groep personen of op
een concreet aangeduide zaak. Met een beschikking worden voor een concreet geval
rechten verleend of plichten opgelegd of gewijzigd (art. 1:3 lid 2 Awb).
3.1.1 Rechtscheppende en rechtvaststellende beschikking
Een rechtscheppende beschikking schept nieuwe rechten en/of legt nieuwe plichten op
aan de belanghebbende. Naast rechtscheppende beschikkingen zijn er rechtvaststellende
beschikkingen. Daarmee wordt een reeds bestaand recht of een bepaalde plicht van een
belanghebbende vastgesteld.
3.1.2 Begunstigende en belastende beschikkingen
Een begunstigende beschikking verleent de belanghebbende een gunst die hij eerder nog
niet bezat, namelijk het recht om iets te doen of te verkrijgen. Begunstigende beschikkingen
leveren de belanghebbende dus een voordeel op. Een belastende beschikking verplicht
een belanghebbende om iets te doen of om juist te laten. Deze twee kunnen ook in elkaar
overlopen.
3.1.3 Gebonden en vrije beschikkingen
Als de wet, die de beschikkingsbevoegdheid toekent, aangeeft in welke situaties het
bestuursorgaan een beschikking moet geven of weigeren, dan is er sprake van een
gebonden bevoegdheid die leidt tot een gebonden beschikking. Dit is ook het geval als
het in strijd is met het bestemmingsplan. Als een bestuursorgaan vrij is om naar eigen inzicht
te beslissen of het wel of niet van het bestemmingsplan zal afwijken, dan is het een vrije
bevoegdheid. De vrije bevoegdheid wordt ook wel discretionaire bevoegdheid genoemd,
omdat het bestuursorgaan per geval onderscheid kan maken en een vrije beschikking kan
nemen. Het bestuursorgaan moet echter per geval goed nagaan of de belangen van andere
(rechts)personen dan de aanvrager door het besluit niet onevenredig worden geschaad. De
wetgever heeft in art. 4:6 Awb bepaald dat een bestuursorgaan een aanvraag kan afwijzen
als het een eerdere, identieke aanvraag geheel of gedeeltelijke heeft afgewezen. Bevat de
genoemde herhaalde aanvraag wel nieuwe feiten of is er sprake van veranderde
omstandigheden, dan kan het bestuursorgaan de aanvraag niet afwijzen onder afwijzing
naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
3.2 Inhoud van de beschikking
3.2.1 Motiveringsbeginsel
Volgens art. 3:46 Awb dient een besluit te berusten op een deugdelijke motivering. De
beschikking moet gebaseerd zijn op de juisten feiten en de redenering van het
bestuursorgaan moet duidelijk en begrijpelijk zijn voor degene tot wie de beschikking is
gericht. Dit wordt ook het beginsel van een draagkrachtige motivering genoemd. De
motivering moet tegelijkertijd met de bekendmaking van het besluit worden vermeld, of als dit
in een spoedeisend geval niet mogelijk is, uiterlijk binnen een week daarna (art. 3:47 Awb).
De motivering mag worden weggelaten als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat
daaraan geen behoefte bestaat (art. 3:48 Awb). Een bestuursorgaan kan ter onderbouwing
van een beschikking verwijzen naar het advies van een externe adviseur of
adviescommissie, mits dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en bekend is of
wordt gemaakt (art. 3:49 Awb). Het bestuursorgaan kan afwijken van het advies, maar zal dit
zorgvuldig moeten motiveren (art. 3:50 Awb).
3.2.2 Verbod van détournement de pouvoir
Het is een bestuursorgaan niet toegestaan om zijn bevoegdheid tot het nemen van een
besluit te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend (art. 3:3
Awb). Détournement de pouvoir betekent letterlijk: ‘misbruik van bevoegdheid’. De
8