Invloeden op de levensloop
Ontwikkelingspsychologie
Wetenschappelijke studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit van conceptie tot aan de
ouderdom. Universele principes, culturele invloeden, etnische invloeden en unieke aspecten. Ontwikkeling is
een continu proces.
Hoofdstuk 1
Een inleiding in de ontwikkeling van het kind
Reikwijdte van de ontwikkelingspsychologie
1) Fysieke ontwikkeling: brein, zintuigen, biologische componenten
2) Cognitieve ontwikkeling: denken, mentale beelden, geheugen, intelligentie
3) Sociale ontwikkeling: vriendschappen
4) Persoonlijkheidsontwikkeling: ontwikkeling van de identiteit
Cohorten en ontwikkeling
Cohort
Een groep mensen die rond dezelfde tijd en plaats geboren zijn.
Cohorten worden beïnvloed door normatieve gebeurtenissen (gebeurtenissen die rond dezelfde tijd bij die
groep plaatsvinden, zoals ongesteldheid bij vrouwen).
Cohorteffecten door normatieve historische gebeurtenissen: coronavirus.
Leeftijdsgebonden invloeden: groeispurt.
Normatieve invloeden: regels, cultuur, etniciteit, sociale klasse.
Niet-normatieve invloeden: specifieke persoon, specifiek moment.
Ontwikkelingspsychologie als discipline
Veel invloedrijke wetenschappers: Binet, Hall, Bowlby, etc.
- Grootschalige, systematische en longitudinale onderzoeken.
- Generation R Next
Continu-ontwikkeling (continuïteit)
Een ontwikkeling die geleidelijk verloopt, zoals je groei. Hierbij zijn soepele overgangen, maar niet alle
ontwikkelingen lopen synchroon (bijvoorbeeld een snellere taalontwikkeling).
Discontinuïteit
Hardere overgangen. Het ene moment nog wel, dan het andere niet meer. Zoals stoppen met bedplassen en
fietsen.
Kritieke periode
De hechting, het is erg belangrijk dat een baby een verzorgende figuur in zijn/haar leven heeft. Een veilige
hechting. Dit is niet iets wat je in je latere leven kan herstellen. Als er iets misgaat in de ontwikkeling, is dat
later niet meer te herstellen.
Gevoelige periode
Wanneer je in deze periode iets niet leert, kun je het latere (met wat meer moeite) nog aanleren. Zoals het
spreken van een andere taal.
Maturatie
Je wordt geboren met een bepaalde eigenschap, maar die komt later in het leven tot uiting (nature).
Hoofdstuk 2
Theoretische perspectieven en onderzoek
Psychodynamisch perspectief van Freud
1) Ego
2) Superego
3) Id
Ontwikkelingsfases (psychoseksuele stadia):
Een mens wil altijd zijn driften bevredigen.
, - In de eerste fases richt een kind deze bevrediging op zichzelf.
- Later op een ander (van Oedipale fase)
Normaal ontwikkelt deze bevrediging zich tot op een gezonde manier door conflicten (driftbevrediging vs.
Realiteit) op te lossen.
- Fixatie (die missende fase weer beleven)
- Regressie (teruggaan naar de kindertijd)
Orale fase: afhankelijkheid (0-12 mnd.)
Anale fase: zelfcontrole (12-3 jaar)
Fallische fase: identiteitsvorming = superego (oedipuscomplex) (3-6 jaar)
Latente fase: emotionele rust (6 – pubertijd)
Genitale fase: intieme relaties (pubertijd)
Psychosociale ontwikkelingstheorie van Erik Erikson
Afhankelijk van jouw leeftijd zijn er sociale verwachtingen. Wanneer iemand hierbuiten valt zorgt dit voor een
conflict. Wanneer dit conflict goed uitpakt, versterkt het je ego. Wanneer dit niet goed gaat, verzwakt het je
ego en kan het negatieve gevoelens geven.
Stadia van de psychosociale ontwikkeling van Erikson
1) Vertrouwen versus wantrouwen (geboorte – 1,5 jaar)
2) Autonomie versus schaamte en twijfel (1,5 – 3 jaar)
3) Initiatief versus schuldgevoel (3 – 6 jaar)
4) Vlijt versus minderwaardigheid (6 – 12 jaar)
5) Identiteit versus identiteitsverwarring (adolescentie)
6) Intimiteit versus isolement (vroege volwassenheid)
7) Generativiteit versus stagnatie (middelbare volwassenheid)
8) Integriteit versus wanhoop (late volwassenheid)
Behaviorisme
Behavioristen beoordelen alleen zichtbaar gedrag. Nurture is belangrijker dan nature.
- Klassieke conditionering
- Operante conditionering
- Model-leren
Operante conditionering
,Wet van effect
Door gedrag bewust te belonen of te bestraffen kun je hier beïnvloeden.
Model-leren van Bandura (bobo-pop experiment)
De 4 stappen van gedrag aanleren:
1) Cruciale aspecten van gedrag bewust waarnemen
2) Gedrag herinneren
3) Accuraat reproduceren
4) Gemotiveerd zijn om het gedrag te leren
Cognitieve ontwikkelingstheorieën van Piaget
Piaget: universele cognitieve ontwikkelingstheorie.
1) Adaptatie: proces waarbij het individu en omgeving steeds beter op elkaar afgestemd raken.
2) Assimilatie: het integreren van nieuwe stukken uit de omgeving binnen de al aanwezige schema’s
van het individu.
3) Accommodatie: het aanpassen van de bestaande schema’s aan de eigenschappen waarmee het
individu in aanmerking komt. Je past het schema aan, aan het nieuwe waarmee je in aanmerking
komt.
Systeemtheorie
Bio-ecologische model (Bronfenbrenner)
- Bio: kenmerken van de persoon
- Ecologische: kenmerken van de omgeving
Uitgangspunten:
- Mensen oefenen invloed uit op de ontwikkeling
- Mensen verschillen in invloed
- Ontwikkeling is een wederzijds proces
- Geheel is anders dan de som van delen
- Identieke opvoeding bij verschillende macrosystemen leiden tot andere resultaten
, Socioculturele theorie van Vygotsky
Cognitieve ontwikkeling vindt plaats in sociale interactie.
Scaffolding
In de directe omgeving daag je de kinderen uit om bepaalde stappen te zetten.
Hoofdstuk 3
Het begin van het leven
Erfelijkheid: bloemetjes en bijtjes
Ovum
Vrouwelijke voortplantingscel.
De creatie van een nieuw mens
De gameten van de vader en moeder vormen samen een nieuwe eicel tijdens de bevruchting: de zygote.
- Gameten
Verzamelnaam voor de mannelijke en vrouwelijke voortplantingscellen.
- Zygote
Eerste cel is gevormd waaruit nieuw leven voortkomt.
Monozygotische tweeling (eeneiige tweeling)
Tweeling die afkomstig is van dezelfde oorspronkelijke zygote en dus genetisch identiek.
Dizygotische tweeling (twee-eiige tweeling)
Tweeling die verwekt wordt wanneer twee afzonderlijke eicellen ongeveer tegelijkertijd bevrucht worden door
twee afzonderlijke zaadcellen.
Erfelijkheid: de basis
Gen
De basiseenheid van genetische informatie. Een code van een persoonlijk kenmerk. Gen voor de haar- en
oogkleur, een gen dat te maken heeft met intelligentie, etc. Genen zijn stukjes DNA bij elkaar.
DNA
De substantie waaruit genen bestaan, die bepalend is voor de aard en de functie van elke cel in het lichaam.
Code waarin al onze eigenschappen zijn vastgelegd.
Chromosoom
Drager van een deel van het DNA van een organisme. Zitten in een cel. Is opgebouwd uit DNA.