Definitielijst inleiding criminologie
Criminaliteit als sociaal construct: doordat wat er als crimineel wordt gezien afhankelijk is
van de normen en waarden in de maatschappij is criminaliteit een sociaal gevormd construct.
Een voorbeeld is het gebruik van XTC: deze drug staat op de opiumlijst in het wetboek van
Strafrecht en het gebruik hiervan is dus strafbaar, maar doordat het grotendeels sociaal
geaccepteerd is door de maatschappij, wordt het nog weinig als echt crimineel gezien om dit
te gebruiken, terwijl het wel in het wetboek van Strafrecht staat.
Criminaliteit (Van Dale): misdaad als verschijnsel. Voorbeelden hiervan zijn kleine vergrijpen
zoals vandalisme of winkeldiefstal.
Criminaliteit (Sutherland): iets is crimineel als het de staat schendt. De staat reageert hierop
door te straffen.
Criminaliteit (Tappan): iets is crimineel als het in het wetboek van Strafrecht staat en deze
wet overtreden wordt.
Criminaliteit (Carrabine): criminaliteit is een sociaal construct en is afhankelijk van plaats en
tijd. Dit wordt bepaald door de maatschappelijke reactie op het gedrag en niet door het
gedrag zelf.
Criminologie: de wetenschap die crimineel gedrag, en de reactie van de maatschappij hierop
bestudeert.
Deviantie: deviant gedrag is gedrag dat geheel of gedeeltelijk afwijkt van de algemeen sociaal
geaccepteerde normen en waarden die gelden in de maatschappij. Deviant gedrag wordt
vaak als crimineel gezien. Alles wat crimineel is, is deviant, maar niet alles wat deviant is, is
crimineel. Een voorbeeld van deviant gedrag kan al zijn dat iemand zijn of haar haar groen
verft, niet iedereen heeft namelijk groen haar en dit wijkt dus af van het gemiddelde, maar
het groen verven van je haar is geen crimineel gedrag.
Statistische deviantie: alles wat afwijkt van het gemiddelde, bijvoorbeeld linkshandigen.
Pathologische deviantie: afwijking in mentale gezondheid en fysieke gesteldheid.
Sociologisch/relativistisch: het onvermogen om regels van de groep te volgen.
Self-fulfilling prophecy: als er verwacht wordt dat er in een bepaald gebied veel misdaad is,
zal daar extra politie ingezet worden. Hierdoor wordt er automatisch meer misdaad gemeten
dan normaal en vervult dit dus automatisch de verwachting, dit komt simpelweg doordat de
politie veel actiever is in dit gebied dan normaal. Dit hoeft dus niet te betekenen dat er ook
echt meer misdaad is.
Consensus crimes: misdaden waarvan iedereen het erover eens is dat het tegen de norm is,
zoals moord.
Conflict crimes: (piramide van Hagan), misdaden waar twijfel over is of het als crimineel moet
worden gezien, omdat de samenleving er verdeeld over is, zoals drugsgebruik.
Labellingtheorie: in de labellingtheorie worden labels aan mensen toegewezen op basis van
het deviante gedrag wat ze laten zien, om te identificeren dat ze deviant gedrag laten zien.
Een voorbeeld hierbij is iemand die crimineel gedrag heeft laten zien wordt gelabeld als
crimineel. Als de meeste mensen in de maatschappij het met dit label eens zijn, is iemand
succesvol gelabeld.
Outsider (Becker): een outsider is iemand die bepaalde normen en waarden van een groep
niet aanhangt, waardoor deze persoon als outsider wordt gezien. Tegelijkertijd ziet deze
persoon de desbetreffende groep weer als outsiders, omdat de groep de normen en
waarden van de persoon niet aanhangt. Een voorbeeld hierbij is iemand die het normaal
vindt om met schoenen aan in huis rond te lopen, maar de hele groep waarmee deze
persoon omgaat vindt dat je je schoenen bij de deur uit doet.
, Macroniveau: het breedste niveau, landelijk niveau. Bijvoorbeeld heel Nederland.
Mesoniveau: het middelste niveau, het niveau van een bepaalde organisatie of groep,
bijvoorbeeld een bepaalde school.
Microniveau: het kleinste niveau, het niveau van een persoon zelf.
Bureaucratisering: een verambtelijking van het leven, door de vele voorschriften en regels,
maar dit is vaak een onnodige toevoeging.
Crime-drop: grote daling van criminaliteit.
Technisch sepot: het Openbaar Ministerie ziet af van vervolging, omdat het van mening is dat
vervolging niet tot veroordeling zal leiden, bijvoorbeeld bij gebrek aan bewijs.
Beleidssepot: het Openbaar Ministerie ziet af van vervolging, op grond van algemene
redenen, terwijl veroordeling technisch gezien wel haalbaar zou kunnen zijn. Zo’n reden kan
bijvoorbeeld zijn dat het niet wenselijk is om verder te vervolgen.
Hot spots: kleine, geconcentreerde plaatsen waar veel criminaliteit plaatsvindt en strafbare
feiten gepleegd worden. Bijvoorbeeld in Den Haag zijn veel hot spots op vaste plekken in
bijvoorbeeld parken. De hot spots doen ook niet mee aan trends van stijging of daling in
criminaliteit.
Hot groups: kleine, geconcentreerde groepen waar veel criminaliteit plaatsvindt en strafbare
feiten gepleegd worden. Bijvoorbeeld jeugdbendes die zich bezighouden met criminele
zaken. Deze groepen doen vaak ook niet mee aan trends in stijging of daling van criminaliteit.
Delinquent: delinquent gedrag is gedrag waarbij door iemand een strafbaar feit gepleegd
wordt. Bijvoorbeeld iemand die een mishandeling pleegt jegens een ander persoon vertoont
delinquent gedrag.
Dark number: de niet-geregistreerde, wel gepleegde strafbare feiten. Door gebrek aan
registraties bij de politie en justitie ontstaat het dark number, mede door cybercrime waar
nog geen goed zicht op is. Dark number wordt wel verkleind door zelfrapportage-enquetes.
Moraliteit: de leer van normen en waarden. Een norm kan bijvoorbeeld zijn dat je het
normaal vindt om na 20 uur te eten, of niet.
Zelfrapportage: aanvulling op geregistreerde cijfers. Door middel van enquetes met
vragenlijsten die verstuurd worden naar bepaalde representatieve doelgroepen.
Sociaal-culturele verhouding hypothese: door een verminderde blootstelling aan
risicofactoren en een vergrote blootstelling aan beschermende factoren, heeft zich een
daling in de jeugdcriminaliteit ingezet. Voorbeelden van de factoren zijn: risicofactoren:
alcohol- en drugsgebruik en een slechte band met ouders en school. Beschermende factoren:
ouders die erg begaan zijn met hun kinderen en jongeren die veel denken aan een bepaalde
toekomst die ze willen bereiken.
Cumulatief ontwikkelingsmodel: wanneer zich een opstapeling voordoet van blootstelling
aan meerdere factoren, dit kan zowel een combinatie zijn van risico- en beschermende
factoren, als los.
Social media hypothese: Weerman verklaarde in zijn artikelen dat door de digitalisering
jongeren zich meer bezig zijn gaan houden met sociale media, in plaats van het plegen van
delicten en het rondhangen op straat. Het plegen van delicten kwam namelijk vaak voort uit
verveling tijdens het rondhangen op straat. Ook zijn jongeren meer met hun mobiel bezig,
tijdens het rondhangen op straat en vervelen ze zich dus minder snel. Sociale media zorgt
ook voor belangrijke factoren in de puberteit, zoals reputatie, identificatie, relaties
onderhouden en anonimiteit. Jongeren verkrijgen op sociale media een reputatie door het
krijgen van veel likes. Identificatie is zeer aanwezig op sociale media, omdat jongeren zich zo
kunnen voordoen als hoe ze zelf willen, ze zijn hierbij ook anoniem, wat veel jongeren ook
fijn vinden, ze hoeven zichzelf dan niet meteen bloot te geven. Ook kunnen ze relaties met