Psychofarmacologie
College 1
Farmacologie is de kennis over drugs of medicijnen en de kunst van het prepareren hiervan.
• Het is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van de wederzijdse
acties of interacties tussen farmacologische substanties en fysiologische processen.
Een drug is in het Engels een farmacologische actieve substantie (medicatie) en kan ook
worden gezien als een psychoactieve drug. In het Nederlands is een drug alleen een
psychoactieve substantie voor verslaving.
Classificatie voor drugs kan worden gedaan op 2 manieren en er is discussie over wat de
juiste manier van classificeren is.
ATC (Anatomical Therapeutic Chemical) NbN (Neuroscience-based Nomenclature)
Gaat over gedragseffecten en is gebaseerd Gaat over werkingsmechanismen en is
op indicatoren. farmacologisch gedreven.
Oudere manier van classificeren (1976) en Nieuwere manier van classificeren (2018).
de gouden standaard volgens de WHO.
Nadelen: Nadelen:
- Een medicatie kan ook voor andere dingen - Nieuwe manier, nog niet erkend door de
worden gebruikt dan de primaire stoornis WHO of wetenschappelijke community.
- Stigma/therapietrouw van de patiënt - Weinig bewijs
Voorbeeld: Voorbeeld:
- Antipsychotics - Serotonin/Dopamin antagonists with
- Antidepressants antipsychotic actions
- Anxiolytics
- Mood stabilizers
- Hypnotics
Andere: Anti-epliceptics, stimulants,
narcotic pain killers, central nervous system
suppressors, psychedelics.
Administration van drugs in het lichaam bevat 4 belangrijke fases
1. Absorptie = van de plaats van toediening → moet altijd worden opgenomen in het bloed
om te werken.
Kan op verschillende manieren:
• Oraal & rectaal → hierbij zie je duidelijk wat er wordt ingenomen.
• Topicaal (huid, mondslijmvlies, wangen, of onder de tong) → Meer regionaal effect,
zoals een crème op een zeer deel van de huid. Onder de tong zitten heel veel
bloedvaten, dus als je een snel effect wil hebben, gaat het via daar snel de bloedbaan
in.
• Parenteraal (in de ader, in de spier, onder de huid) → Met deze manier heb je heel
snel een effect.
• Inhalatie → via de neus of mond.
2. Distributie = door het hele lichaam
• Medicatie dat in het bloed terecht komt wordt getransporteerd door albumine, het
meest voorkomende eiwit in het bloed.
, • Het kan intracellulair (water in de lichaamscellen) of extracellulair (bloedplasma)
worden verdeeld.
• De snelheid van distributie, de gemakkelijkheid waarmee een medicatie het
membraan passeert in verschillende delen van het lichaam, is afhankelijk van lipid
solubility (vetoplosbaarheid). Hoe hoger het vetgehalte in een medicijn, hoe sneller
de distributie en hoe sneller de medicatie een effect heeft. Dit is een passieve
gebeurtenis in het lichaam, je hebt er niet extra energie bij nodig.
3. Metabolisme = omzetting door het lichaam
4. Excretion = eliminatie uit het lichaam
• Op een gegeven moment wil je dat de drugs stoppen met werken, na een operatie
bijvoorbeeld.
Belangrijke processen in deze 4 fases zijn:
Pharmacokinetics = hoe verwerkt het lichaam de medicatie?
• Verandering in de tijd in termen van serumconcentratie (concentratie van medicatie
in het lichaam) van medicatie en metabolieten.
• Heeft effect op absorptie, distributie, de interactie met de receptor en eliminatie.
• Medicatie moet worden opgenomen door het bloed.
Pharmacodynamics = hoe reageert het lichaam op de medicatie?
• Gaat over de interactie tussen het lichaam en de medicatie voordat het een effect
heeft.
• Je bepaalt hierbij het farmacologische, therapeutische en toxische effect (wanneer
de dosis een negatief effect heeft op het lichaam, maar het nog steeds wordt
afgebroken door het lichaam).
• Ten eerste zie je een grote piek in medicatieconcentratie in plasma, de medicatie is
dan toegediend.
• Vervolgens zie je een grote afname van medicatieconcentratie in plasma, de
medicatie verlaat de bloedbaan en komt het lichaam binnen (in de cellen, vet,
spieren…)
,Half-lives → de tijd voor de medicatie om in concentratie te halveren. Dit hangt af van hoe
het lichaam het medicijn verwerkt en verwijdert. Het kan variëren van enkele uren tot
enkele dagen.
• Distributie halfwaardetijd → Hoe snel wordt het medicijn door het lichaam
geabsorbeerd?
o Ook wel de alfa fase genoemd.
o T0 = 50%
o Eerste half-live is belangrijk hierbij, omdat hier het medicijn begint te werken.
• Eliminatie halfwaardetijd → Hoe snel wordt het medicijn door het lichaam
geëlimineerd?
o Ook wel de bèta fase genoemd.
o Zesde half-live is belangrijk hierbij, omdat dit ons verteld wanneer de
medicatie stopt met werken.
Half-lives zijn voor alle medicatie hetzelfde, dus bij de eerste is de medicatie 50% afgebroken
en bij de zesde is de medicatie uitgewerkt. Verschillend voor soorten medicatie is de tijd
tussen de half-lives in.
Neuronen
• Cellichaam (soma) → integreert signalen
• Dendrieten → ontvangt de meeste signalen
• Axonen → stuurt signalen
• Subcelullaire organellen
• Proteine synthese
• Interne transport
• Functies zijn zone-afhankelijk
Input informatie → andere neuronen, omgeving, chemicaliën, hormonen en medicatie.
, Signalen kunnen worden verstuurd naar andere neuronen voor communicatie. Deze
communicatie kan op verschillende manieren verlopen:
1. Axodendritic = wanneer de postsynaptische membraan zich op een dendriet bevindt
2. Axosomatic = wanneer de postsynaptische membraan zich op het soma (cellichaam) van
een ander neuron bevindt
3. Axoaxonic = wanneer de postsynaptische membraan zich op een ander axon bevindt
• Voor de overdracht van signalen is energie nodig. Hier zorgt de mitochondria voor.
• Neurotransmitters worden getransporteerd in vesicles.
• Er zitten receptoren aan beide kanten van de synaptische kloof.
Speciale neuronen
Pyramidal cells
• Driehoekig cellichaam
• Apicale dendrieten (aan de top van de piramide)
• 1 axon
• Stimulerend
• Zitten in de prefrontale cortex, hippocampus en entorinal cortex en is
belangrijk voor executieve functies en geheugen.
Chandelier cells
• Axo-axonisch
• Inhiberend, stopt de piramidecellen.
• Bevindt zich in de cortex.