Les 1 – Opbouw zenuwstelsel
Leerdoelen
1. Vat de basale opbouw van het zenuwstelsel samen.
Het zenuwstelsel:
Meet het interne en externe milieu.
Integreert informatie van de zintuigen.
Coördineert gewilde en ongewilde reacties van vele andere orgaanstelsels.
Het zenuwstelsel bestaat uit twee gedeeltes.
Het centrale zenuwstelsel (CZS): dat uit de hersenen en het ruggenmerg bestaat.
- Verwerkt en coördineert de sensorische informatie.
- Geeft impulsen aan de spieren.
- Gaat over de hogere functies als intelligentie, het geheugen en emoties.
Perifere zenuwstelsel (PZS): al het zenuwweefsel buiten het CZS
- Zorgt voor communicatie CZS en de rest
van het lichaam
Sensorische informatie die buiten het
zenuwstelsel door zogenoemde zintuigen
of receptoren wordt geregistreerd wordt
doorgegeven door het afferente gedeelte
(gaan naar de hersenen toe) van het PZS
naar plaatsen in het CZS waar de
informatie wordt verwerkt. Daarna zendt
het CZS motorische impulsen d.m.v. het
efferente gedeelte (van de hersenen naar
de rest van het lichaam) van het PZS naar
spieren en klieren, die effectoren worden genoemd.
Het efferente gedeelte van het PZS wordt
onderverdeeld in het
somatische zenuwstelsel (SZS)
- dat de skeletspieren aanstuurt
- en bewuste processen reguleert
en het autonome zenuwstelsel (AZS)
- dat zorgt voor automatische, onbewuste
processen
- en het aansturen van glad spierweefsel,
hartspierweefsel, klieren en vetweefsel.
Het AZS bestaat uit een sympathisch gedeelte en
een parasympatisch gedeelte, die overwegend
tegengesteld werken. Het sympathische
zenuwstelsel versnelt bijvoorbeeld de hartslag,
terwijl het parasympatische zenuwstelsel de hartslag vertraagt.
, 2. Legt uit wat een neuron is en deelt deze in naar functie.
Het zenuwweefsel bestaat uit twee soorten cellen: neuronen (de basiseenheden van het
zenuwstelsel) en neuroglia (het steunweefsel van het zenuwstelsel, wat gliacellen bevat.
Gliacellen zorgen voor stevigheid en maken de isolatielaag myeline. Ook kunnen ze
fagocyteren en hiermee dode cellen opruimen). Neuronen zijn de basiseenheden van het
zenuwstelsel. Bij alle neurale functies communiceren neuronen zowel onderling als met
andere celtypen. De neuroglia vormen het steunweefsel van het zenuwstelsel bestaande uit
een fijn ondersteunend reticulum of netwerk waarin zich typisch vertakte cellen, de
neurogliacellen, bevinden. Een deel van de cellen werkt als fagocyten. Hoewel de
neurogliacellen veel kleiner zijn dan neuronen, zijn ze veel talrijker. In tegenstelling tot de
meeste neuronen, behouden de meeste gliacellen het vermogen zich te delen. Neuronen
worden aangetast door bloed.
Een neuron bestaat uit:
1. Een cellichaam: kernlichaampje met celkern en onderstaande organellen
(mitochondrium, golpiapparaat en lichaampjes van Nissl)
2. Verschillende dendrieten: die de binnenkomende signalen opvangen. Soort
antennes.
3. Axon: geleidt binnenkomende signalen van het cellichaam van de synapsknoppen.
(Worden beschermd door myelineschedes)
4. Myelineschede: isolatiemateriaal, en zorgt ervoor dat impulsen sneller worden
doorgegeven. (Myelineschede aangetast = vertraagde impulsen doorgaven)
5. Insnoering: onderbreking in myeline-omhulsel rond een axon
6. Een of meer synapsknoppen. Bij elke synapsknop communiceert het neuron met een
andere cel.
Impulsgeleiding in een neuron:
1. Mechanische of elektrische prikkeling van de dendrieten en het cellichaam.
2. Ontstaan van elektrische impuls (actiepotentiaal) die zich langs het axon verplaatst.
3. Communicatie met andere cel d.m.v. de synapsknoppen.
,Indeling van neuronen naar bouw:
1. Multipolair neuron: meerdere dendrieten en 1 axon.
➢ Komen het meest voor in het CZS.
➢ Alle motorische zenuwcellen die skeletspieren aansturen.
2. Unipolair neuron: dendrieten en axon lopen in elkaar over en het cellichaam ligt aan één
zijde.
➢ De meeste sensibele neuronen in het perifere zenuwstelsel.
3. Bipolair neuron: 1 dendriet en 1 axon, met het cellichaam in het midden.
➢ Komen nauwelijks voor, enkel in speciale zintuigen voor zicht, reuk of geluid.
Sensorische zenuwcellen
Deze neuronen geleiden impulsen van receptoren (intern en extern) naar het centrale
zenuwstelsel (hersenen plus ruggenmerg). De cellichamen van de meeste sensorische
neuronen liggen in het afferente gedeelte van het PZS, synapsknoppen in het CZS.
Een sensorisch neuron heeft één lange dendriet en een korter axon. Soms is deze dendriet
wel een meter lang. Met de korte axon kan hij impulsen doorgeven aan motorische- en
schakelneuronen. Voorbeeld: oogzenuwen.
Motorische zenuwcellen
Deze neuronen worden ook wel bewegingszenuwcellen genoemd. Ze geleiden impulsen van
het centrale zenuwstelsel naar de effectoren (uitvoerders). De cellichamen van motorische
neuronen liggen in het centrale zenuwstelsel.
Synapsknoppen liggen in het PZS. Een motorisch
neuron heeft meerder korte dendrieten en één
lang axon. Ze hebben ook eindplaatjes voor
contact met spieren.
Schakelneuronen
Deze schakelcellen geleiden impulsen binnen
het centrale zenuwstelsel. Schakelneuronen
liggen geheel binnen het centrale zenuwstelsel.
Ze kunnen impulsen ontvangen van sensorische
neuronen en deze doorgeven aan motorische
neuronen. Schakelneuronen kunnen ook
impulsen ontvangen van andere
schakelneuronen of impulsen doorgeven aan
andere schakelneuronen.
3. Legt uit wat het verschil is tussen grijze stof en witte stof.
De hersenen bestaan uit witte stof en grijze stof. De grijze stof bevat voornamelijk
cellichamen van neuronen. De lichaampjes van Nissl zorgen voor de grijze kleur. De witte
stof bevat voornamelijk gemyeliniseerde axonen van neuronen. De myeline die gevormd
wordt door gliacellen zorgt voor de witte kleur.
Benoemt de verschillende gliacellen en hun functies.
, Naast zenuwcellen zijn er ook nog andere cellen in de hersenen te vinden. Deze cellen heten
gliacellen (glia is Grieks voor “lijm”). Van deze cellen is lang gedacht dat ze alleen
ondersteuning boden voor zenuwcellen. Hersencellen kunnen niet tegen bloed. Ze zorgen
voor voeding, bescherming en steun.
Zo ondersteunen ze het hersenweefsel door te zorgen voor stevigheid en ze maken de
isolatielaag myeline. Daarnaast ruimen gliacellen dode of kapotte cellen op zijn ze betrokken
bij het in standhouden van de bloed-hersen barrière.
Er zijn verschillende soorten gliacellen die allemaal een eigen taak hebben.
Astrocyten zijn steuncellen die de bouwstenen van de bloed-hersen barrière vormen.
Zij zorgen er dus voor dat niet alle stoffen uit het bloed de hersenen kunnen
bereiken. Daarnaast zijn ze verantwoordelijk voor de chemische omgeving van de
zenuwcellen. Wetenschappers denken dat ze mogelijk een belangrijke rol spelen bij
het ontstaan van epilepsie en de Ziekte van Parkinson.
Oligodendrocyten maken myelineschedes aan om de verbinding tussen zenuwcellen
te beschermen. Ze zijn alleen aanwezig in het centrale zenuwstelsel. Myeline dient
als isolator en verhoogt de snelheid waarmee een actiepotentiaal zich langs het axon
voortplant.
Microglia verwijderen schadelijk materiaal zoals virussen uit het centrale
zenuwstelsel en zijn een belangrijk onderdeel van het immuunsysteem (fagocytose).
Ependymcellen maken het hersenvocht aan. Om de hersenen te beschermen.
Les 2 – De actiepotentiaal
Leerdoelen
1. Legt uit hoe een actiepotentiaal ontstaat en verloopt.
Een actiepotentiaal is een voorgeleide verandering van de membraanpotentiaal van het
plasmamembraan. Alleen skeletspiervezels en de axonen van neuronen hebben exciteerbare
membranen die actiepotentialen geleiden. Actiepotentialen worden opgewekt via het
openen en sluiten van ionenkanalen voor natrium en kalium in reactie op een plaatselijk
potentiaal. Deze lokale depolarisatie werkt als het drukken op de trekker van een geweer.
Een geweer gaat alleen af nadat een zekere minimale druk op de trekker wordt uitgeoefend.
Het maakt niet uit of de druk geleidelijk wordt opgebouwd of plotseling wordt uitgeoefend:
wanneer de druk op een kritiek punt bereikt, gaat het geweer af. Wanneer het geweer
afgaat, hebben de krachten die op de trekken werken uitgeoefend, geen effect op de
snelheid van de kogel die uit het geweer komt. In een axon is de plaatselijke potentiaal de
druk op de trekken en de actiepotentiaal is het afgaan van het geweer. Een actiepotentiaal
zal alleen ontstaan wanneer de membraan depolariseert tot een niveau dat de
drempelwaarde wordt genoemd.
Alles wat de membraan tot de drempelwaarde brengt, zal hetzelfde actiepotentiaal
teweegbrengen. Dit wordt het alles-of-niets principe genoemd: een prikkel veroorzaakt een
typische actiepotentiaal of helemaal niks.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper anoukpont2003. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.