Samenvatting Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
Hoofdstuk 5 – Slaapstoornissen en slaapproblemen
5.2.1 – Slaapstadia
Slaap kent twee stadia: remslaap en non-remslaap. De remslaap is de actieve slaap op droomslaap.
Ogen bewegen hierbij veel. De non-remslaap of rustige slaap, waarin ogen niet bewegen, kent vier
fasen met een verschillende slaapdiepte: lichte en iets minder lichte slaap, en de diepe en heel diepe
slaap. Volwassenen beginnen hun slaap met de non-remslaap, die in totaal negentig minuten duurt.
Daarna volgt een remslaap van tien tot twintig minuten, waarop een nieuwe non-remslaap volgt.
5.2.2 – Kenmerken van rem- en non-remslaap
a. Remslaap
de hersenactiviteit is tijdens de remslaap nodig om het geheugen en het zenuwstelsel te vormen, en
in vorm te houden. Hartslag en ademhaling zijn onregelmatig. Alle spieren aan de buitenkant van het
lichaam zijn volledig verslapt, behalve oog en gelaatsspieren.
b. non-remslaap
hoe dieper de fase, hoe lager de hersenactiviteit en hoe rustiger de hartslag en de ademhaling. Hierin
verslappen de spieren niet. Er worden energievoorraden aangevuld, eiwitten aangemaakt en nieuw
weefsel gevormd.
5.3 – De normale ontwikkeling van de slaap
1. De omvang van de slaaptijd
Een 28 weken oude foetus slaapt bijna continu: 22 uur per etmaal. Bij een pasgeborene is dat
afgenomen tot gemiddeld 16 uur. Een adolescent heeft voldoende aan gemiddeld 8 à 9 uur slaap.
2. De verhouding tussen remslaap en non-remslaap
Bij een foetus van 28 weken bestaat 90% van de 22 uur slaap uit remslaap. Bij pasgeborene is dat de
helft. Baby halfjaar iets minder dan een derde. Bij volwassenen een vijfde.
3. Afwisseling van slaapperioden
Pasgeborenen kennen relatief korte slaap- en waakperiodes, omdat ze vaak moten eten. Hun slaap is
gefragmenteerd. Pasgeborenen beginnen met remslaap, en non-remslaap bestaat alleen uit lichte
slaapfasen 1 en 2. Kinderen van 6 maanden kunnen doorslapen.
4. Ontwikkeling van de biologische klok
Melatonineproductie begint pas vanaf 3 maanden.
5. Leren slapen
Jonge kinderen worden vaker ’s nachts wakker dan volwassenen omdat ze gefragmenteerder slapen.
Twee redenen waardoor kind zich gaat verzetten tegen alleen slapen. 1. Ze worden zich bewust van
hun sociale omgeving, en dus dat ze gescheiden van hun ouders slapen. 2. Er kunnen vanaf 3 jaar
nachtmerries ontstaan.
5.4 – Slaapstoornissen
Wat slaapstoornissen onderscheidt van slaapproblemen, is dat stoornissen langer duren, meestal
meer dan drie maanden, en duidelijk merkbare negatieve effecten hebben op activiteiten overdag.
Secundaire slaapstoornissen worden veroorzaakt door andere lichamelijke of geestelijke problemen,
zoals eczeem, depressie of middelengebruik. Primaire slaapstoornissen hebben te maken met de
kwaliteit van de slaap zelf.
5.4.1 – Dyssomnia’s (vormen van slechte slaap)
A. Insomniastoornis
,Problemen met slaaptekort. Uit zich op verschillende manieren:
1. Inslaapproblemen: niet op tijd naar bed gaan en/of langdurig wakker liggen.
2. Doorslaapproblemen.
3. Te vroeg wakker worden
4. Niet uitgerust zijn
5. Moeite hebben met concentratie, aandacht en dingen onthouden
6. Een negatieve stemming hebben (geïrriteerd of chagrijnig)
7. Gedragsproblemen vertonen (hyperactiviteit, agressie, impulsiviteit)
8. Slechter presteren op school.
Wanneer slaapproblemen in stand worden gehouden door inadequaat ouderlijk ingrijpen, spreken
we van een pedagogische insomnia.
Er is een inslaapstoornis als inslapen een halfuur of langer duurt.
Sprake van doorslaapstoornis als het kind driemaal per nacht of vaker twintig minuten wakker is, of
na het wakker worden door de ouders in bed wordt genomen. De problemen moeten zich vijf keer
per week gedurende minimaal vier weken voordoen.
B. Slaapapneu (ademhalingsgerelateerde slaapstoornis)
Kenmerkend voor slaapapneu is het stokken van de ademhaling gedurende minimaal tien seconden.
Vooral 2-6 jaar oud ,omdat amandelen groot zijn. Een kind moet zich zodanig inspannen om te
kunnen ademen, dat het daarvan wakker wordt.
C. Hypersomnolentiestoornis
Last van slaapaanvallen overdag, ook al hebben ze goed geslapen ’s nachts.
D. Narcolepsie
Iemand zakt vanuit het niets in elkaar en blijft als verlamd liggen. Mensen met narcolepsie hebben
last van een of meer van deze vier dingen:
1. Ze voelen zich constant moe en sukkelen overdag geregeld in slaap
2. Bij heftige emoties zoals heel hard lachen treedt een acute spierslapte op waardoor ze in
elkaar zakken (kataplexie) en een poosje niet kunnen bewegen. Ze blijven wel bij bewustzijn.
3. Bij het inslapen treden heldere hallucinaties op die griezelig echt lijken.
4. Bij het ontwaken kan slaapverlamming optreden: het lichaam reageert niet op commando’s
die de geest geeft. Dit duurt maar kort.
E. Circadianeritme-slaap-waakstoornissen
In dit geval is de slaapcyclus niet goed afgestemd op de 24 uurscyclus. Kwaliteit goed, maar
verkeerde tijden.
5.4.2 – Parasomnia’s (vormen van vreemd gedrag tijdens de slaap)
Hoe meer de hersenen van kinderen gerijpt zijn, hoe minder deze problemen voorkomen.
A. Problemen in de overgang van waken naar slapen
Vaak jonge kinderen. Het gaat daarbij om gedrag van een kind bij in slaap vallen – en soms bij het
wakker worden, zoals hoofdbonzen, slaapschokken, heen en weer bewegen van hele lichaam, kramp
in de benen en praten in de slaap.
B. Pavor Nocturnus (non-remslaap-arousalstoornis)
Pavor nocturnus wordt wel een nachtelijke paniekuiting genoemd. Kind zelf niet in paniek. Gillen,
zwetend, ogen open rechtop in bed, daarna weer in slaap vallen en kan zich achteraf niets
herinneren en is op het moment niet wakker te krijgen. De stoornis treedt meestal op in het eerste
kwart van de slaaptijd omdat daarin het aandeel non-remslaap relatief groot is.
, C. Slaapwandelen (non-remslaap-arousalstoornis)
Komt voor bij wat oudere kinderen (moet kunnen lopen).
D. Nachtmerries
Het verschil tussen een ‘gewone’ angstige droom en een nachtmerrie is dat je uit een nachtmerrie
direct wakker wordt en je die meteen duidelijk kunt herinneren. Meestal in laatste deel van slaap.
Kinderen vanaf 3e jaar, omdat dan geheugen en taal van kinderen voldoende is ontwikkeld. Bij
herhaaldelijke nachtmerries die extreem angstig zijn en waarbij een kind zo van streek is dat zijn
slaap en zijn dagelijkse functioneren eronder gaan lijden, is er sprake van een nachtmerriestoornis.
5.4.3 – Slaapgebonden bewegingsstoornissen
A. Rustelozebenensyndroom
Gaat gepaard met een gevoel van prikkels in de benen en de onbedwingbare behoefte om ze te
bewegen, strekken of masseren. We spreken van slaapstoornis als de prikkels ’s avonds erger zijn dan
overdag.
B. Tandenknarsen
5.4.4 – Comorbiditeit: waarmee gaat het vaak samen?
A. Internaliserende stoornissen
Angststoornissen en depressie. PTSS is een combinatie van unieke slaapprobleem en angst.
Herbelevingen van psychotrauma lijken op nachtmerrie.
B. Gedragsproblemen
Slechte slapers hebben op school de meeste gedrags-, aandachts- en/of concentratieproblemen.
C. ADHD
Waarschijnlijk komt de melatonineproductie bij deze kinderen later op gang. Toename van druk
gedraag en gedragsproblemen zoals ongehoorzaamheid. Verzetten meer tegen het naar bed gaan.
D. ASS
Bij deze doelgroep komt insomnia het meeste voor, en op extreme manier. Verstoorde
melatonineproductie. Extreme en onverklaarbare angsten en erg gevoelig zijn voor de verstoring van
een slaapritueel.
5.6 – Risico- en beschermende factoren
5.6.1 – Risico- en beschermende factoren voor insomnia
A. risicofactoren op het niveau van het kind
Vaak om pechfactoren: vroeggeboorte, moeilijk temperament, ziekten, angst, ADHD, ASS.
Risicofactoren die wel beïnvloedbaar zijn, zijn stress en overgewicht, en relatief te grote amandelen.
B. Risicofactoren op het niveau van de ouders en het gezin
Veel pedagogische problemen.
D, Beschermende factoren
Geen aparte beschermende factoren, behalve tegengestelde van risicofactoren.
5.6.2 – Slaapproblemen als risicofactor voor verdere ontwikkeling
A. Cognitief en talig functioneren
Als kinderen al jong goed en genoeg slapen, zorgt dat zelfs ruim twee jaar later nog voor een betere
cognitieve en talige ontwikkeling.