Samenvatting Burgerlijk Procesrecht
Auteur: RamonavW
School: Windesheim
Vak: M2.2 Burgerlijk Procesrecht
1
,Hoofdstuk 1 Kennismaking en ontwikkelingen
1.1 Materieel en formeel burgerlijk recht
Het recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld. Zo kan een onderscheid worden
gemaakt tussen publiekrecht en privaatrecht. Het publiekrecht ziet toe op de
rechtsverhouding tussen overheid en burger, terwijl het privaatrecht (ook wel civiele recht of
burgerlijke recht) de verhouding tussen burgers onderling regelt. Daarnaast kan een
onderscheid worden gemaakt in diverse rechtsgebieden: regels die gelden voor het recht
op een bepaald gebied of over een bepaald onderwerp. Het materiële burgerlijk recht
omvat inhoudelijke rechten en plichten: rechtsregels om situaties, rechtsverhoudingen en
handelingen juridisch te definiëren en te kwalificeren. Waar het materiële burgerlijke recht
bepaalt welke rechten en plichten iemand heeft, geeft het formele burgerlijk recht antwoord
op de vraag volgens welke procesregels deze rechten en plichten kunnen worden
geëffectueerd. Met andere woorden: hoe kunnen de materiële rechtsregels worden
afgedwongen bij de rechter? Aan welke (spel)regels moeten de betrokken partijen zich
houden? Omdat het formele burgerlijk recht gaat over de manier waarop een procedure
moet worden gevoerd, wordt ook wel gespreken over burgerlijk procesrecht. Samenvattend:
het burgerlijk procesrecht omvat vormvoorschriften en procedureregels waarmee in een
civiele procedure door een persoon diens materiële rechten en plichten kunnen worden
geëffectueerd, vastgesteld, tot stand gebracht, gewijzigd en beëindigd.
1.2 Functies van burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht heeft verschillende functies. Een aantal belangrijke functie zijn:
1. Het handhaven en beïnvloeden van materiële burgerlijke rechten en plichten;
2. Het voorkomen van een gerechtelijke procedure;
3. Het voorkomen van eigenrichting.
1. Handhaven en beïnvloeden van materiële burgerlijke rechten en plichten
Het burgerlijk procesrecht verschaft een persoon bepaalde middelen om zijn burgerlijke
rechten en plichten te handhaven en te beïnvloeden.
2. Voorkomen van een gerechtelijke procedure
De middelen die het burgerlijk procesrecht biedt, kunnen een preventieve werking hebben.
Onder dreiging van een gerechtelijke procedure zijn burgers vaak bereid om (alsnog)
vrijwillig hun plichten te vervullen. Onder dreiging van een gerechtelijke procedure komen
partijen nogal eens tot een oplossing buiten de rechter om. Veel partijen willen een kostbare
en tijdrovende procedure, waarin de uitkomst bovendien soms niet eenvoudig te voorspellen
is, voorkomen.
3. Voorkomen van eigenrichting
Eigenrichting houdt in dat een persoon zelf en met eigen middelen zijn recht gaat halen
zonder hulp van de overheid en zonder dat hem daartoe een wettelijk bevoegdheid is
gegeven. Doordat het burgerlijk procesrecht middelen tot handhaving van de civiele
rechtsorde ter beschikking stelt, wordt eigenrichting zo veel mogelijk voorkomen.
Eigenrichting wordt ook wel aangeduid met het gezegde ‘Oog om oog, tand om tand’.
1.3 Bronnen van burgerlijk procesrecht
Rechtsregels staan veelal beschreven in wetten, internationale verdragen en verordeningen,
maar vloeien ook voort uit jurisprudentie, gewoonte en algemene rechtsbeginselen. De
vindplaats van een bepaalde rechtsregel wordt de rechtsbron genoemd. De belangrijkste
wetten voor het burgerlijk procesrecht zijn het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
en de Wet op de rechtelijke organisatie (Wet RO). Verder speelt art. 6 EVRM, dat het recht
op een eerlijk proces (fair trail) inhoudt, ook in het burgerlijk procesrecht een belangrijke rol.
De internationale regelgeving die relevant zijn voor het Nederlandse burgerlijk procesrecht
zijn:
2
,1. EEX-Verordening;
2. EG-Bewijsverordening;
3. EG-Betekeningsverordening;
4. Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM).
1.4 Algemene Uitgangspunten
De uitgangspunten worden gevormd door algemene rechtsbeginselen en voorschriften
voor procedures. Enerzijds diegenen ze als leidraad voor de rechter, anderzijds dienen ze
voor de procespartijen als waarborg voor een eerlijk proces. De uitgangspunten zijn terug te
vinden in art. 19-35 Rv, art. 6 EVRM, alsmede in de Grondwet en de Wet Algemene
Bepalingen.
Recht op rechtspraak en rechtsbijstand
Het recht op rechtspraak en rechtsbijstand houdt in dat door iedereen een geschil moet
kunnen worden voorgelegd aan een overheidsrechter en dat een ieder recht heeft op
juridische bijstand in een procedure (art. 17-18 en 112 GW). Iedereen moet toegang hebben
tot de rechter en een rechtsbijstandverlener, zoals een advocaat. Van overheidswege wordt
minder draagkrachtige burgers een advocaat toegevoegd die hen zal bijstaan. De minder
draagkrachtige burger hoeft slechts een eigen bijdrage te betalen: de Staat betaalt de
advocaat.
Onafhankelijke en onpartijdige rechter
Uitgangspunt in het Nederlandse recht is dat er recht wordt gesproken door een
onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke instantie, bij de wet ingesteld. De rechter moet
objectief en onbevooroordeeld oordelen: hij moet als het ware ‘blind’ te werk gaan. Indien
een partij op gerechtvaardigde gronden twijfelt aan de onpartijdigheid van de rechter, kan die
partij een verzoek tot wraking van de rechter doen (art. 36 Rv). Is de rechter zelf van mening
dat hij in een bepaalde zaak niet onpartijdig kan zijn, dan kan hij verzoeken zich te laten
vervangen door een andere rechter, dit wordt verschoning genoemd (art. 40 Rv).
Hoor en wederhoor
Het beginsel van hoor en wederhoor (ook wel het gelijkheidsbeginsel genoemd) betekent dat
beide partijen in gelegenheid gesteld moeten worden om hun standpunten in een zaak naar
voren te brengen (art. 19 Rv). Beide partijen moeten evenveel gelegenheid krijgen om hun
vorderingen en verweren kenbaar te maken en over en weer op elkaar te reageren.
Schending van het beginsel van hoor en wederhoor levert een essentieel vormverzuim op.
Behandeling en beslissing binnen redelijk termijn
De behandeling van en beslissing over de zaak dienen binnen een redelijke termijn te
geschieden. De rechter en partijen waken tegen onredelijke vertraging van de procedure: art.
20 lid 1 en 2 Rv. De wens om gerechtelijke procedure waar mogelijk sneller te laten
verlopen, is overigens een actueel onderwerp dat in de herziening van het burgerlijk
procesrecht een rol speelt.
Openbaarheid van zitting en uitspraak
De terechtzitting dient in beginsel in het openbaar te geschieden: art. 27 lid 1 Rv. Een
uitzondering hierop kan echter worden gemaakt wanneer de goede zeden, de openbare
orde, de nationale veiligheid in een democratische samenleving, de belangen van
minderjarigen of de bescherming van het privéleven van procespartijen besloten behandeling
noodzakelijk maken (art. 27 lid 1 sub a-d Rv). Ook de uitspraak moet in openbaar
plaatsvinden, aldus art. 28 lid 1 Rv. Op deze regel kan, anders dan bij terechtzitting, geen
uitzondering worden gemaakt.
3
,Motiveringsbeginsel
Behalve dat de uitspraak openbaar moet zijn, dient de rechter zijn uitspraak te motiveren:
‘met redenen omkleed’ te geven. De uitspraak moet de grondslagen voor de uitspraak en de
argumenten die de rechter aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd, inhouden. De
plicht om de uitspraak te motiveren is vastgelegd in art. 30 Rv, art. 121 GW en art. 5 lid 1
Wet RO.
Geen rechtsweigering én volledige beslissing
De rechter moet altijd een beslissing geven over het geschil dat aan hem is voorgelgd. Hij
mag niet weigeren om een uitspraak te doen: art. 26 Rv en art. 13 Wet Algemene
Bepalingen. Bovendien moet de eindbeslissing van de rechter volledig zijn: de eindbeslissing
moet alle geschilpunten betreffen (art. 23 Rv).
Beginsel van partijautonomie
Het beginsel van partijautonomie (art. 24 Rv) wil zegen dat de grondslag voor de beslissing
van de rechter wordt gevorm door de stellingen van de procespartijen. Partijen bepalen de
omvang van de gerechtelijke procedure. De burgerlijke rechter is lijdelijk: hij oordeelt slecht
over de vorderingen, verzoeken, verweren, stellingen en argumenten die de partijen aan
hem voorleggen. De rechter kan om die reden ook niet méér of iets ander toewijzen dan
hetgeen wordt gevorderd of verzocht. Omdat het beginsel van partijautonomie met de
lijdelijkheid van de rechter verband houdt, wordt het ook wel het lijdelijkheidsbeginsel
genoemd.
Ambtshalve aanvulling van rechtsgronden
Van de lijdelijkheidsbeginsel moet worden onderscheiden de verplichting van de rechter om
de rechtsgronden aan te vullen: art. 25 Rv. Indien een procespartij zijn vordering of verweer
baseert op een onjuiste rechtsgrondslag, moet de rechter de procespartij te hulp schieten
door de juiste rechtsgrond aan te vullen. Voorwaarde is wel dat de procespartij voldoende
feiten en omstandigheden aanvoert om de juiste rechtsgrond te kunnen onderbouwen: op
grond van art. 24 Rv mag de rechter immers geen feiten aanvullen.
1.5 Ontwikkelingen
Er zijn de laatste jaren hevige ontwikkelingen geweest in het burgerlijk procesrecht. Met de
‘Evaluatie modernisering rechterlijke organisaties’ is de organisatie van de rechtelijk macht
ingrijpend veranderd. Er heeft schaalvergroting plaatsgevonden doordat het aantal
arrondissementen en ressorten zijn verminderd. Rechtbanken hebben nieuwe namen
gekregen en zaken worden anders over rechtbanken verdeeld. Hiermee wordt beoogd dat
de rechtspraak n de toekomst de kwaliteit op peil kan houden en slagvaardig kan blijven.
De minister van Justitie heeft het ‘Wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering
procesrecht’ ingediend. Dit wetsvoorstel beoogt de rechtspraak toegankelijker te maken en
een eenvoudiger rechtsgang te bieden in het burgerlijk procesrecht en het
bestuursprocesrecht. Voor het burgerlijk procesrecht betreft het wetsvoorstel de volgende
vier voornemens:
1. Het onderscheid tussen de huidige twee soorten procedures (de dagvaarding en de
verzoekschriftprocedure) komt te vervallen. Er wordt een uniforme procedure ingevoerd,
die de basisprocedure wordt genoemd. Die basisprocedure is overzichtelijk en draagt bij
aan een sneller resultaat. Bovendien beidt die procedure meer ruimte voor maatwerk.
2. De mondelinge behandeling komt in die nieuwe basisprocedure centraal te staan. De
rechter krijgt meer ruimte voor het invullen en nader vormgeven van de mondelinge
behandeling.
3. Het wordt mogelijk om een procedure voor de burgerlijke rechter digitaal te starten. Het
voornemen is om digitaal procederen verplicht te stellen voor professionele partijen.
Deze verplichting zal niet bestaan voor personen die niet handeling in de uitoefening van
een beroep of bedrijf en die geen gebruik maken van een professioneel gemachtigde.
4
,4. Het streamen voor de basisprocedure zal ook moeten worden toegepast op procedures
in hoger beroep.
Hoofdstuk 2 Deelnemers aan het burgerlijk procesrecht
2.1 Procespartijen
Natuurlijke personen en rechtspersonen
Aan een civiele procedure kunnen natuurlijke personen en rechtspersonen deelnemen.
Hoewel de ondernemingsraad niet gekwalificeerd kan worden als natuurlijke persoon of als
rechtspersoon, komt het wel bij wijze van uitzondering procesbevoegdheid toe (art. 26 Wet
op de ondernemingsraden). Verder hebben ook de vof, cv en de maatschap, hoewel zij geen
natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn, procesbevoegdheid op grond van art. 51 Rv.
Vertegenwoordiging van de natuurlijke persoon
Wanneer een natuurlijke persoon niet handelingsbekwaam is (art. 3:32 BW), moet hij worden
vertegenwoordigd door een handelingsbekwame persoon die optreedt als zijn wettelijke
vertegenwoordiger. In geval van vertegenwoordiging van de formele procespartij en de
vertegenwoordigde de materiële procespartij. De formele procespartij is degene die de
beslissingen in de procedure neemt en op wiens naam de procedure wordt gevoerd. De
materiële procespartij is het rechtssubject van de rechtsbetrekking waarover het geschil
bestaat. Met andere woorden: degene wiens inhoudelijke belang in de zaak aan de onder is.
Vertegenwoordiging van de rechtspersoon
Rechtspersonen kunnen niet ‘zelf’ procederen. Een rechtspersoon (een papieren constructie)
kan zelf immers geen feitelijke handelingen verrichten, zoals verschijnen ter zitting. Een
rechtspersoon moet zichzelf daarom laten vertegenwoordigen door een natuurlijke persoon.
In geval van faillissement wordt er een curator aangesteld die de failliete boedel gaat
beheren en vereffenen en in rechten kan optreden voor de rechtspersoon (art. 68
Faillissementswet). In die situatie is de curator wel de formele procespartij, terwijl de
rechtspersoon de materiële procespartij is.
Procederen uit groepsbelang of algemeen belang
Een vertegenwoordiger behartigt het belang van de partij die hij vertegenwoordigt. Het is
echter ook mogelijk dat een partij een procedure start vanwege een groepsbelang of een
algemeen belang. De eiser treedt in dat geval in de procedure op als belangenhartiger voor
dit collectieve belang. De algemene regels voor deze zogenoemde collectiviteitsactie zijn
vastgelegd in art. 3:305a-3:305c BW. Op grond van deze artikelen kan een vereniging of
stichting een rechtsvordering instellen met als doel het beschermen van belangen van
andere personen. Het moet wel gaan om belangen die op grond van de statuten door haar
worden behartigd.
2.2 Rechtshulpverleners
Rechtsbijstand is over het algemeen kostbaar en dat kan meewegen in de beslissing al dan
niet te procederen of al dan niet een rechtsbijstandverlener in de arm te nemen. In art. 18
GW is het recht op rechtsbijstand vastgelegd. In dit artikel is bepaald dat in nadere wetten
regels moeten worden gesteld omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder
draagkrachtigen. Hiermee wordt het ook voor procespartijen met onvoldoende financiële
draagkracht mogelijk om een rechtsbijstandverlener in te schakelen.
Advocaat
Een advocaat is een rechtshulpverlener die krachtens de Advocatenwet is beëdigd om
procespartijen van deskundige rechtsbijstand te voorzien. De advocaat is ingeschreven bij
de rechtbank waar hij beëdiging heeft plaatsgevonden. In veel gevallen moet de partij op
grond van de wet verplicht worden bijgestaan door een advocaat (verplichte
procesvertegenwoordiging). In procedures voor de kantonrechter geldt dat partijen in
5
,persoon mogen verschijnen (art. 79 lid 1 Rv). Dit geldt ook voor de gedaagde in een
kortgedingprocedure (art. 255 lid 1 Rv). In alle andere gerechtelijke procedures is de
procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht (art.79 lid 1 Rv). Daar waar de
advocaat wel optreedt als de procesvertegenwoordiger in de procedure, stelt hij de
processtukken op, is hij het aanspreekpunt tijdens zittingen en getuigenverhoren en voert hij
het woord tijdens een pleidooi. Ten aanzien van procedures bij de Hoge Raad geldt dat deze
kunnen worden gevoerd door een advocaat bij de Hoge Raad (art. 407 Rv). Alle advocaten
in het arrondissement Den Haag zijn aan te wijzen als advocaat bij de Hoge Raad. Een
advocaat die procedeert bij de Hoge Raad wordt cassatieadvocaat genoemd.
Andere rechtshulpverleners
In art. 80 lid 1 Rv is geregeld dat een partij zich in een dergelijke procedure kan laten
bijstaan of zich door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. Onder ‘het laten
bijstaan’ moet worden verstaan dat een partij door een vertrouwenspersoon het woord laat
voeren tijdens een terechtzitting. Het begrip bijstand impliceert echter wel dat de partij zelf
ook aanwezig is. Een partij kan zich ook laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
De gemachtigde is in dat geval bevoegd de proceshandelingen in naam van de partij te
verrichten. De rechter kan van een gemachtigde verlangen dat deze een schriftelijke
volmacht overlegt waaruit blijkt dat de gemachtigde bevoegd is om de desbetreffende partij
in rechte te vertegenwoordigen (art. 80 lid 2 Rv).
2.3 Gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder is een door de Kroon benoemd openbaar ambtenaar met officiële
ambtstaken. De taken, bevoegdheden en de rechtspositie van de gerechtsdeurwaarder zijn
geregeld in de Gerechtsdeurwaarderswet. De officiële ambtstaken die de deurwaarder
verricht, kunnen worden onderscheiden in drie kerntaken:
1. Het uitbrengen van exploten, een exploot is een schriftelijke aanzegging of mededeling
van de ene partij aan de andere, die door een gerechtsdeurwaarder wordt ondertekend
en uitgebracht (art. 45-66 Rv). Het ondertekenen en het uitbrengen door de
gerechtsdeurwaarder wordt het betekenen van het exploot genoemd.
2. Het leggen van conservatoir beslag, als er tussen partijen een geschil bestaat
waarover geprocedeerd wordt of gaat worden, is er vaak behoefte om het geld of de
zaken waarover het geschil bestaat veilig te stellen, zodat na afloop van een eventuele
procedure niet alsnog achter het net wordt gevist. De deurwaarder kan in een dergelijk
geval, met toestemming van de voorzieningenrechter, conservatoir (bewarend) beslag
leggen om het bezit veilig te stellen.
3. Het ten uitvoer leggen van uitspraken van de rechter, wanneer een van de partijen zich
niet houdt aan de uitspraak van de rechter, dan kan de gerechtsdeurwaarder door het
verrichten van bepaalde ambtshandelingen de nakoming van deze uitspraak afdwingen.
Het afdwingen van de nakoming van een vonnis door een gerechtsdeurwaarder, wordt
de tenuitvoerlegging van een vonnis genoemd.
2.4 Griffier en gerechtssecretaris
Wanneer een procedure wordt gevoerd, komt het dossier ook onder ogen van de griffie en
de gerechtssecretaris. De griffie is de gerechtelijke administratie. De griffie beheert de
agenda, de dossiers en het archief van de gerechtelijke instantie. Wanneer een partij, een
rechtshulpverlener of een andere betrokkene vragen heeft over de aanhangige procedure,
kan contact worden opgenomen met de griffie van de gerechtelijke instantie. De
gerechtssecretaris woont de terechtzittingen en verhoren bij om daar het proces-verhaal van
te maken. In die hoedanigheid heet de gerechtssecretaris griffier. De gerechtssecretaris is
belast met de juridische voorbewerking en nabewerking van zaken. De gerechtssecretaris
bereidt de zitting voor door het maken van een analyse van de zaak en een advies voor de
rechter. Na de zitting maakt hij vaak een conceptvonnis, dat wordt voorgelegd aan de
rechter.
6
,2.5 Rechter
2.5.1 Taak en positie van de rechter
In de einduitspraak bepaalt de rechter wie van de partijen geheel of gedeeltelijk gelijk krijgt.
Daarnaast heeft de wetgever bepaalt dat sommige beslissingen nu eenmaal door de rechter
genomen moeten worden, ook al is er feitelijk geen sprake van een geschil. Uitgangspunt
voor een eerlijke behandeling van een zaak door de rechter is dat de rechter onpartijdig en
onafhankelijk is. De onafhankelijkheid van de rechter moet bestaan ten opzichte van degene
die hem benoemt, ten opzichte van partijen en ten opzichte van partijen en ten opzichte van
elke mogelijke invloed van buiten. De benoeming wordt door de rechter geschiedt bij
koninklijk besluit. Bij zijn benoeming wordt de rechter voor het leven benoemd op grond van
art. 117 GW. In de Wet rechtspositie rechtelijke ambtenaren zijn de vereisten voor
benoeming tot rechter vastgelegd. Een rechter kan tussentijds alleen op eigen verzoek of
door de Hoge Raad worden ontslagen.
2.5.2 Verschillende soorten gerechten
In Nederland worden drie gerechten namelijk de rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge
Raad (art. 2 Wet RO).
Rechtbanken
In de Wet RO zijn regels met betrekking tot de rechtbank opgenomen in art. 40-57 Wet RO.
De civiele zaken worden in eerste aanleg bij de rechtbank aangebracht. Met ‘in eerste
aanleg’ wordt bedoeld de rechter waar een zaak voor de eerste keer aanhangig moet
worden gemaakt. Sinds 2013 zijn er elf rechtbanken in Nederland. Elke rechtbank is
gevestigd in een bepaald geografisch gebied: het arrondisement (waarvan er dus ook elf
zijn). In de Wet op de rechterlijke indeling zijn de gerechten en arrondissementen bepaald
(art. 1 Wet RO). De rechtbanken hebben verschillende zittingsplaatsen, ook wel
rechtslocaties genoemd. In het Besluit zittingsplaatsen gerechten worden dan de
zittingsplaatsen van rechtbanken en gerechtshoven aangewezen. Dit besluit is de algemene
maatregel van het bestuur wanneer art. 21b lid 1 Wet RO verwijst. In de
zaakverdelingsreglementen is te zien welke categorieën zaken door de rechtbanken
worden behandeld. Deze categorieën zijn ondergebracht bij de rechtsgebieden
bestuursrecht, civiel recht en strafrecht. Uit de bestuursreglementen kan worden afgeleid
welke onderverdeling in afdelingen, teams en kamers de desbetreffende rechtbank hanteert.
Gerechtshof
Het gerechtshof is de tweede gerechtelijke instantie in Nederland. Art. 58-71 Wet RO bevat
een aantal bepalingen over de gerechtshof. Het gerechtshof behandelt en beslist in
hogerberoepszaken. In beginsel beoordeelt het hof de hele zaak, inclusief de feiten,
opnieuw en doet in hoger beroep de zaken van de rechtbank helemaal over. Behalve dat het
gerechtshof recht spreekt in hoger beroep, bepaalt de wet dat het gerechtshof in bepaalde
uitzonderlijke gevallen als rechter in eerste aanleg fungeert. Sinds de inwerkingtreding
van de wet herziening gerechtelijke kaart zijn er vier gerechtshoven. Ook de gerechtshoven
zijn onderverdeeld in afdelingen, teams en/of kamers, waar de diverse rechtsgebieden
worden behandeld en waar over geschillen binnen deze rechtsgebieden wordt beslist.
Hoge Raad
De hoogste rechter in Nederland is de Hoge Raad. Er is één Hoge Raad die is gevestigd in
Den Haag. De Hoge Raad komt aan de orde in art. 75-83 Wet RO. De Hoge Raad is de
cassatierechter. Als cassatierechter beoordeelt de Hoge Raad niet opnieuw de feiten: hij is
geen feitenrechter. Uit art. 79 Wet RO blijkt dat de Hoge Raad een uitspraak van een lagere
rechter alleen kan vernietigen als er sprake is van: verzuim van vormen die op straffe van
nietigheid in acht moeten worden genomen, of schendig van het recht. Daarmee zijn er in
Nederland dus twee feitenrechters en één cassatierechter. Bij de Hoge Raad wordt er
gesproken over verschillende ‘kamers’, waar de diverse rechtsgebieden worden behandeld
en beslist.
7
, Enkelvoudige en meervoudige kamers
Bij de rechtbank is het uitgangspunt dat zaken worden behandeld en beslist door één
rechter. We noemen deze alleensprekende rechter ook wel de enkelvoudige kamer van de
rechtbank (art. 15 lid 1 Rv). In bepaalde gevallen kan de rechter de zaak verwijzen naar een
meervoudige kamer, in dit geval bestaande uit drie rechters. Bij het gerechtshof worden
zaken behandeld en beslist door een meervoudige kamer van drie rechters, behoudens bij
de wet bepaalde uitzonderingen (art. 16 lid 1 Rv). De rechters bij het gerechtshof worden
raadsheren genoemd. In bepaalde situaties kan verwijzing naar de enkelvoudige kamer van
het gerechtshof plaatsvinden (art. 16 lid 2 Rv). De Hoge Raad behandelt en beslist zaken,
behoudens de wet genoemde uitzonderingen in en meervoudige kamer van vijf rechters (art.
17 lid 1 Rv).
Hoofdstuk 3 Opstarten van een civiele procedure
3.1 De dagvaarding
3.1.1 Functies en opbouw dagvaarding
De dagvaarding heeft twee functies. De eerste functie is het oproepen van de gedaagde om
in de procedure te verschijnen op de in de dagvaarding genoemde datum en bij de daarin
aangegeven rechter. Verschijnen betekent in dit verband slechts dat hij zal deelnemen aan
het proces. De tweede functie van de dagvaarding is het mededelen aan gedaagde van de
eis en de reden daarvoor. Anders gezegd: wat vordert eiser van gedaagde van de eis en de
gedaagde en op grond van welke juridische en feitelijke argumenten? De gedaagde moet
immers weten waartegen hij, als hij dat wil, verweer moet voeren. De opbouw en structuur
van de dagvaarding bestaat uit drie onderdelen:
Deel 1: Formaliteiten en administratieve gegevens. Zo dient de dagvaarding onder meer
de naam en de woonplaats van de gedaagde te vermelden, alsook de adresgegevens van
de rechter waar de gedaagde moet verschijnen.
Deel 2: Inhoudelijke middenstuk (fundamentum petendi). Het wordt gevormd door de
gronden van de eis, ofwel de feitelijke en juridische onderbouwing van de vordering.
Anders gezegd: waarom (op grond van welke feiten en welke wettelijke bepalingen en of
jurisprudentie) meent eiser dat de rechter zijn vordering moet toewijzen? In het middendeel
van de dagvaarding zal eiser bovendien aangeven welke verweren gedaagde voorafgaand
aan de procedure eventueel heeft gevoerd, alsook over welke bewijsmiddelen en getuigen
eiser beschikt om zijn stellingen te bewijzen.
Deel 3: De eis. In de eis, ook wel de vordering het ‘petitum’ genoemd, vermeldt eiser wat hij
precies van de rechter wenst.
3.1.2 Inhoud van de dagvaarding
Een exploot is een officieel stuk (akte) van een deurwaarder, gericht aan een bepaalde, in
die akte omschreven, persoon (art. 111 lid 1 Rv). Een dergelijk exploot wordt ook wel een
dagvaardingsexploot of een exploot van dagvaarding genoemd. Omdat het dagvaarden
van een persoon gebeurt door het uitbrengen van een exploot, zal een dagvaarding om te
beginnen moeten voldoen aan de eisen die voor alle exploten gelden: art. 45 Rv. Naast deze
eisen geeft art. 111 lid 2 en lid 3 Rv een opsomming van extra eisen voor het
dagvaardingsexploot. De inhoudelijke formaliteiten die aan een exploot van dagvaarding
worden gesteld, bestaan dan ook uit de opstelsom van de eisen uit art. 45 lid 3 Rv en die uit
art. 111 lid 2 en lid 3 Rv. Dit blijkt overigens ook uit de tekst uit art. 111 lid 2 Rv. Specifiek
voor de deurwaarder gelden overigens nog de voorwaarden uit de
Gerechtsdeurwaarderswet. Met name art. 15 Gerechtsdeurwaarderswet verplicht de
deurwaarder tot het naleven van een aantal specifieke voorwaarden met betrekking tot het
uitbrengen van exploten. Omdat het zeer specifieke voorschriften bevat, wordt hierop in het
volgende verder niet ingegaan: verwezen wordt naar de tekst van art. 15
Gerechtsdeurwaarderswet.
8