Samenvatting aardrijkskunde globalisering
Begrippen hoofdstuk 1:
Acculturatie: proces waarbij de ene samenleving cultuurelementen overneemt van de andere.
Afstandsverval: afname (van de intensiteit) van een verschijnsel naarmate de afstand ten opzichte
van een centraal punt toeneemt.
Analfabetisme: mate waarin analfabeten in een bepaalde samenleving voorkomen, meestal
uitgedrukt in een percentage van de bevolking ouder dan 15 jaar. Een analfabeet is iemand die de
vaardigheid in lezen, spellen en schrijven niet of in onvoldoende mate beheerst.
Beroepsbevolking: personen van 15 t/m 64 jaar die ten minste 13 uur per week betaald werken
plus de werkzoekenden.
Bevolkingsdichtheid: het (gemiddelde) aantal inwoners per km2 in een regio.
Bevolkingsgroei: verandering van het totale bevolkingsaantal ten gevolge van geboorte en sterfte
(natuurlijke groei) en vestiging en vertrek (sociale groei).
Bevolkingsspreiding: wijze waarop de woonplaatsen van de inwoners over een regio zijn verdeeld.
Blokvorming: vorming van organisaties van landen, vooral op economisch en/ of politiek gebied.
Bruto binnenlands product (BBP): som van de in een land gevormde toegevoegde waarden bij de
productie van goederen en diensten, deze waarde is gelijk aan het binnenlands inkomen.
Bruto nationaal product (BNP): som van de door nationale productiefactoren gevormde
toegevoegde waarden bij de productie van goederen en diensten. Deze waarde is gelijk aan het
nationaal inkomen.
Bruto regionaal product (BRP): de totale geldwaarde van alle in een regio geproduceerde
goederen en diensten (per jaar) per hoofd van de bevolking.
Centrifugale krachten: krachten van politieke, economische en/of culturele aard, die een staat of
organisatie van staten verzwakken, waardoor ze uit elkaar zouden kunnen vallen.
Centripetale krachten: bindende kracht van politieke, economische en/of culturele aard, die een
staat of organisatie van staten bij elkaar houden.
Cultuur: alle door de menselijke geest voortgebrachte elementen, zoals taal, religie, gewoonten,
waarden en normen, kunst en technologie.
Cultuurgebied: (macro)regio’s met gemeenschappelijke cultuurkenmerken.
Democratisch gehalte: Mate waarin in een land of gebied wordt voldaan aan de algemene
opvattingen van democratie.
Demografische druk: de verhouding tussen de productieve leeftijdsgroep en de niet-productieve
leeftijdsgroepen.
Demografische transitie: De overgang van een niveau van hoge geboorte- en sterftecijfers naar
een laag niveau van geboorte- en sterftecijfers.
,Diffusie: verspreiding van een verschijnsel van gebied tot gebied (ruimtelijke diffusie) of binnen
bevolkingsgroepen (sociale diffusie).
Geopolitiek: de machtsverhoudingen tussen landen of gebieden in de wereld.
Global village: gebied dat steeds meer met andere gebieden overal ter wereld te maken heeft via
allerlei sociale netwerken.
Globalisering: het doorgaande proces van politieke, sociale en culturele samenhang tussen
bedrijven, gebieden of landen over de hele wereld, waardoor landgrenzen vervagen. Heet ook
mondialisering.
Identiteit: een unieke combinatie van culturele kenmerken.
Kindersterfte: het aantal kinderen dat voor hun vijfde verjaardag is overleden (in % of %0).
Koopkracht: hoeveelheid goederen en diensten die een bevolking kan kopen voor een bepaalde
hoeveelheid geld.
Leeftijdsopbouw: samenstelling van de bevolking op basis van leeftijd en geslacht.
Lingua franca: een derde taal die nodig is wanneer verschillende culturele groepen niet direct in
hun eigen taal met elkaar kunnen communiceren.
Mensenrechten: de rechten waarop ieder mens aanspraak kan maken, ongeacht herkomst,
nationaliteit, overtuiging, geslacht, wettelijke status of andere kenmerken.
Newly Industrializing Countries (NIC’s): Landen die zich economisch gezien in korte tijd
ontwikkelden tot geïndustrialiseerde landen. Tot de eerste NIC’s behoren Zuid-Korea, Singapore,
Hongkong en Taiwan. Heten ook nieuwe industrielanden.
Samenwerkingsverband: groep van landen of organisaties die regelmatig overleg met elkaar
hebben.
Sociale ongelijkheid: sociale verschillen tussen bevolkingsgroepen, die als onrechtvaardig ervaren
worden.
Verstedelijkingsgraad: aandeel van de stedelijke bevolking in de totale bevolking. Heet ook
urbanisatiegraad.
Verstedelijkingstempo: snelheid waarmee de verstedelijkingsgraad (per jaar) verandert ( in
procenten). Heet ook urbanisatietempo.
Vruchtbaarheid: het gemiddelde aantal kinderen dat een vrouw krijgt.
Animisme: dit is een religie waarbij mensen geloven in de bezieling van elementen in de natuur
(zeeën, bergen, dieren, planten).
De macroregio Oost-Azië omvat zes landen: China, Japan, Mongolië, Noord- en Zuid-Korea en
Taiwan.
Het grote continent Afrika wordt door Huntington ingedeeld in twee cultuurgebieden: de
islamitische wereld in het noorden en Afrika ten zuiden van de Sahara. (Egypte, Libië, Algerije,
Tunesië, Marokko en Mauritanië rekent men dan tot de islamitische landen).
De macroregio Latijns-Amerika omvat: alle landen in Midden- en Zuid-Amerika.
, Eenwording: het toegroeien naar meer economische, politieke en/of culturele eenheid onder
invloed van centripetale krachten.
Godsdienst of religie: een van de vele vormen van zingeving of het zoeken naar betekenisvolle
verbinding. De term godsdienst wordt veel gebruikt in monotheïstische religies.
Handelsblok: organisatie van economisch sterke landen die onderling en intern een zeer
intensieve handel kennen en zich voor een deel economisch afgeschermd hebben ten opzichte van
niet in het handelsblok georganiseerde landen.
Regio: gegrensd deel van het aardoppervlak, dat zich door een of meerdere kenmerken
onderscheidt van andere regio’s.
Regionaliseren: het indelen van een gebied in regio’s
Regionalisme: het streven naar een zekere mate van autonomie, dat wel afscheiding, door een in
een bepaald deel van een land geconcentreerde etnische groep met een eigen identiteit.
Ruimtelijke diffusie: wijze waarop en snelheid waarmee verschijnselen zich over het
aardoppervlak verspreiden.
Separatisme: streven van een volk naar afscheiding en dus een eigen onafhankelijke (soevereine)
staat.
Verbrokkeling: het ‘’uiteenvallen’’ van (organisaties van) staten onder invloed van centrifugale
krachten.
VN-ontwikkelingsindex (Human Development Index): voorbeeld van een samengestelde
variabele om de mate van ontwikkeling van een bevolking aan te geven. Wordt afgekort tot MOI
of HDI.
Volk: groep menen die zich van andere groepen onderscheidt op grond van een of enkele
cultuurkenmerken zoals religie, taal, gemeenschappelijke geschiedenis of een politiek ideologisch
cultuurelement.
De rest van Hoofdstuk 1:
Globaliseringsindex: verschil tussen globalisering per land.
Indeling in regio’s met gelijke index op: politieke, culturele, economische en demografische
ontwikkelingen.
Cultuurgebieden: gebieden met overeenkomstige cultuur (taal, religie, waarden & normen, enz.).
zie figuur 1.3 in macroregio’s
Identiteit: bv. Taal en religie.
Lingua Franca: 3e taal, vaak van vroegere kolonisten, gebruikt door landen met te grote
taalbarrières.
Democratie-index: van 1 tot 10 van een land op bepaalde democratiekenmerken.
Democratie kenmerken: er zijn vrije verkiezingen, het functioneren van de regering, de mate
waarin de bevolking deelneemt aan politieke besluiten en het omgaan met mensenrechten.
Bbp betrouwbaar? Niet helemaal want: