Radiologie oncologie in beeld
Röntgen
Röntgenstraling hoort in hetzelfde spectrum als zichtbaar licht, maar het heeft een kortere
golflengte.
Röntgen is een 2D afbeelding, daarom worden meestal foto’s in ten minste twee richtingen
gemaakt. Staand posterior-anterior en laterale opname. Indien de patiënt bedlegerig of instabiel
is→ liggende of zittende AP opname.
In een vacuümbuis ontstaat een hoge spanning
tussen de plus en min pool, waardoor elektronen
zich gaan verplaatsen. Ze botsen hierbij op een
focuspunt, de anode. Dit zorgt ervoor dat
fotonen vrijkomen, de röntgenstraling.
De uitgezonden fotonen vormen een spectrum
van heterogene energie. De fotonen kunnen weer botsen
met elektronen in atomen, wat eerder gebeurt bij een
hoog atoomnummer.
H heeft atoomnummer 1, terwijl dat van Pb 82 is.
De botsingen zorgen voor vrijkomen van energie.
Achter de patiënt staat een detectorplaat, die de
doorgelaten straling opvangt. De opgevangen straling
zorgt voor een zwart beeld op de afbeelding, dus
luchthoudende weefsels kleuren relatief zwart. Dichte
objecten houden straling tegen en kleuren wit.
Omzetting van röntgenstraling is heel inefficiënt; het rendement straling is
ca 1% en de rest is warmte energie.
Buisstroom (mAs) aantal elektronen van kathode naar anode, bepaalt
intensiteit, signaal-ruis verhouding en bepaalt detailwaarneembaarheid.
Buisspanning (kV) bepaalt energie van de straling (hardheid), bepaalt
contrast en is de spanning tussen kathode en anode.
Filtering (mm Al): materiaal in bundel vangt zachte straling weg.
Invloed van kV op het beeld: het doordringend vermogen bepaalt de mate van absorptie, dit bepaalt
het contrast (dit zie je als verschil in grijswaarden). Hoog doordringend vermogen (harde straling)>
weinig absorptie. Laag doordringend vermogen (zachte straling)> veel absorptie.
Nodige spanning bepaald door het soort weefsel (atoomnr), dichtheid van het weefsel en de dikte
van de patiënt.
Invloed van mAs op het bloed: aantal elektronen bepaalt de signaal-ruisverhouding (SNR). Dit geeft
het vermogen van het gewenste signaal in verhouding tot het vermogen van de aanwezige ruis. Ook
,bepaalt het de detailwaarneembaarheid. Als mAs toeneemt, is SNR beter, detailwaarneembaarheid
beter (contrast blijft hetzelfde). De tijd waarin we stralen bepaalt de bewegingsonscherpte.
Het contrast is afhankelijk van contrast in weefseleigenschappen. Om verder contrast te genereren
tussen bijv bot, weke delen en long is een bepaalde basiswaarde aan stralingsenergie nodig. Straling
met hoger energiespectrum gaat makkelijker door de patiënt heen. Wanneer er niet genoeg energie
wordt gegeven wordt het plaatje te wit. Voorkomen dat straling door huid vd patiënt wordt
geabsorbeerd, door gebruik te maken van filters.
Om te voorkomen dat objecten vergroot of vertekend worden
afgebeeld, is het belangrijk om het lichaamsdeel dicht bij de plaat te
houden, en de afstand tussen focus en film zo groot mogelijk te
maken.
Hoe witter, hoe hoger het atoomnummer. Dus van wit naar zwart
(skelet, weke delen, longweefsel, lucht).
Vanaf 250 mSv kunnen er deterministische afwijkingen van het
bloedbeeld komen.
ALARA (as low as reasonably achievable, voor de straling))
- Stochastische effecten: volgens lineair model (bijv risico op kanker).
- Deterministische effecten: effecten die zeker optreden, pas na ong 250 mSv.
Een kind heeft nog veel epifysairschijven open staan en dat kun je ook op röntgenfoto's zien, dus
moet je niet verwarren met fracturen.
Systematiek X-thorax:
- Techniek: volledig afgebeeld? belichting adequaat?(dan kan je door het hart de wervels zien)
rotatie?(de processus spinosi zijn links en rechts op gelijke afstand van de clavicula
uiteinden)
inspiratiestand?(bij goede inspiratiestand heb je 9-10 dorsale ribben en 5-6 ventrale ribben)
(mediastinum, hili, hart(figuur), diafragma en pleura, longvelden en skelet en weke delen).
- A: Assessment of technical quality, airways
- B: Bones (and soft tissue)
- C: Cardiac and mediastinal silhouette
- D: Diafragma and gastric bubble
- E: effusions (pleura)
- F: fields of the lungs
Hili: wortel van de longen en longvaten: bestaan uit hoofdbronchi, arteria pulmonalis en vena
pulmonalis. Vertakkingen in de long. De linker hilus is ongeveer 2 cm hoger dan de rechter hilus.
Verbreding hiervan kan komen door: dilatatie van de grote vaten (diepe inspiratie, rugligging of
toegenomen circulerend bloedvolume) of toegenomen weke delen (lymfeklieren of mediastinale
massa).
, Hart: slechts contouren te beoordelen. Normale hartgrootte: cardiothoracale ratio <0,5.
Diafragma en pleura: rechter hemidiafragma hoger vergeleken met links, maagbel onder linker
hemidiafragma, pleura zijn normaal niet te zien (pleuraholte wel mits gevuld met vocht,
costofrenische hoeken (sinus pleura) zijn vrij af te grenzen.
Silhouette sign: Hart, mediastinum en diafragma zijn zichtbaar dankzij verschil in densiteit lucht -
weke delen, is lucht vervangen door iets anders bijv infectieus materiaal (vocht) of atelectase dan is
de structuur niet meer goed af te grenzen.
Longen: vaten bovenvelden < vaten ondervelden bij een staande foto. bij liggende foto liggen ze
gelijk. De vaten zijn te volgen tot ongeveer ⅓ van de thoraxwand. Fissuren zijn alleen zichtbaar
wanneer loodrecht getroffen.
Systematiek X-Abdomen:
Het betreft vaak een liggende opname. Indien geïndiceerd, aanvullend een opname staand of in
linker zijligging met horizontale stralengang voor vrij lucht of luchtvloeistofspiegels (darmatonie).
Systematische beoordeling:
- Faeces en darmgas: normale lucht en faeces verdeling in het colon, weinig gas in dunne
darm. verwijde lissen? abnormale luchtconfiguraties? lucht-vloeistofspiegels? vrije lucht?
normaal <3 cm dunne darm, <6 cm colon, < 9 cm coecum.
- weke delen: (slechts vaag herkenbaar) laterale begrenzing m. psoas major, niercontouren,
lever, milt, urineblaas.
- Verkalkingen/concrementen: ligging en grootte, corpora aliena
- Skelet: onderste ribben, lumbale wervelkolom (L1-L5), bekken (sacrum, os ilium, SI- en
heupgewrichten).
Normaal beelden skelet: let op stand, congruentie in gewrichten, integriteit van de cortex, normaal
doorlopen van de trabecularisatie en normale botdichtheid. Focale sclerotische of lytische gebieden
zijn abnormaal. let daarnaast op de omringende weke delen: deze horen slank te zijn en hydrops
dien te ontbreken.
Normaal beelden schouder: normale articulatie in het glenohumerale gewricht, normale afstand
caput tot acromion, intacte cortex en gladde contouren, geen degeneratieve afwijkingen.