Dit is onderzoek!
Hoofdstuk 2
Nadat je hebt vastgesteld wat je wilt weten, je onderzoeksvraag, en of de onderzoeksvraag zich voor
kwantitatief/kwalitatief onderzoek leent, moet je gaan vaststellen hoe je dat gaat onderzoeken. Je
moet een onderzoeksontwerp maken. In dat onderzoeksontwerp moet je 3 vragen beantwoorden:
1. Welke vorm van onderzoek kies je?
2. Welke eenheid kies je: populatie of steekproef?
3. Hoe meet je de kenmerken?
Kwantitatieve onderzoeksdesings
1. Survey
2. Experiment
Survey = een onderzoeksmethode gericht op het verzamelen van gegevens over kenmerken van
eenheden, met als doel die kenmerken te beschrijven of verbanden tussen die kenmerken te
ontdekken.
Eenmalige survey
Vaak wordt de survey gelijkgesteld met enqueteonderzoek, maar dat is niet juist. Je neemt niet
alleen waar door te vragen en te luisteren, maar ook door te kijken.
Longitudinale survey
In longitudinale surveys worden de onderzoekseenheden een paar jaar gevolgd en vindt er
gedurende die jaren een aantal metingen plaats, waardoor je ontwikkelingen kunt vaststellen in het
fenomeen dat je onderzoekt.
Je hebt 2 verschillende onderzoekstechnieken:
1. Panelonderzoek: hierin wordt een vaste groep gevolgd en worden er op verschillende
tijdstippen metingen gedaan.
2. Trendonderzoek: hierin worden ook op verschillende tijdstippen metingen gedaan, maar met
wisselende onderzoeksgroepen.
Causaliteit = verband tussen oorzaak en gevolg.
Beïnvloedende/causale kenmerken survey
Bij surveyonderzoek moet je, zeker als het gaat om oorzakelijke verbanden voorzichtig zijn. Het kan
best zijn dat het verband is omgekeerd. Dus bij onderzoek naar invloed van de media op het
zelfbeeld van meisjes, dat het zelfbeeld van meisjes van invloed is op hun mediakeuze. Het probleem
is dat, wanneer er sprake is van een statistisch verband, het niet zonder meer duidelijk is wat de
richting van dat verband is.
Je moet verder oppassen voor schijnverbanden of schijnverschillen. In het voorbeeld van de relatie
tussen het kijken naar agressieve tv-beelden en agressief gedrag speelt intelligentie een rol.
Intelligentie is dus een kenmerk dat het verband tussen televisiekijken en agressie beïnvloedt.
, Er zijn 3 soorten beïnvloedende kenmerken:
1. Confounder Intelligentie wordt hier een confounding kenmerk genoemd, het heeft
namelijk zowel invloed op de agressie als op het televisiekijken.
2. Mediator Wanneer een deel van de relatie tussen twee kenmerken loopt via een derde
kenmerk is er sprake van een mediërend kenmerk. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de relatie
tussen het hebben van een baan en studieresultaten. Wanneer een student een baan heeft,
heeft hij minder tijd om te studeren. En dat is van invloed op de studieresultaten. De tijd om
te studeren is hier dan het mediërende kenmerk.
3. Moderator Zijn kenmerken die van invloed zijn op een relatie tussen 2 kenmerken, maar
niet in mediërende zin. Bijvoorbeeld het blijkt uit onderzoek dat sommige behandelingen op
mannen andere effecten hebben dan op vrouwen. Je voert dan analyses niet alleen voor de
hele steekproef uit, maar ook voor vrouwen en mannen afzonderlijk, om te controleren of
geslacht inderdaad een modererend effect heeft.
Experiment = is een onderzoeksmethode om een causale relatie vast te stellen, waarbij er meestal
sprake is van een gemanipuleerde experimentele onafhankelijke variabele en een afhankelijke
testvariabele.
Meestal is er sprake van manipulatie, interventie, controlegroep, blindering.
Dubbel-blind onderzoek = Onderzoeker + patiënt weten welke groep de interventie krijgt.
Experimenteel onderzoek is goed geschikt voor effect- of evaluatieonderzoek.
Je hebt 3 experimentele designs:
1. Zuiver experimentele design Randomisatie!
2. Quasi experimentele design Geen randomisatie! Je werkt met bestaande groepen. Het
gevaar is dat de gevonden verschillen niet zijn veroorzaakt door de interventie, maar door
het verschil dat al bij aanvang tussen de groepen aanwezig is. we spreken dan van selectie-
effect. Dit probleem kun je enigszins ondervangen door gebruik te maken van matching.
Bijvoorbeeld als je een jongen van 11 hebt met geschieden ouders dat je ook kijkt naar een
vriendje met gescheiden ouders. De jongens zijn dan op een aantal belangrijke kenmerken
vergelijkbaar. Het gevaar van selectie blijft nog wel aanwezig.
3. Pre- experimentele design Geen controlegroep + geen randomisatie! Gevaar wat zich
voortdoet is van een niet gepland tussentijds voorval (history). Je kan het dan niet vergelijken
in een andere groep. Een ander gevaar wat zich voortdoet wanneer je geen gebruik maakt
van een controlegroep, is dat je geen inzicht hebt op mogelijke invloeden van groei-effecten.
Bijvoorbeeld je meet de bloeddruk aan het begin van het voorlichtingsprogramma en na de
voorlichting. De bloeddruk is niet lager dan op het begin. Je kan nu niet concluderen dat de
voorlichting niet effectief was, want het is bekend dat als je ouder wordt de bloeddruk stijgt.
Wanneer je gebruik gemaakt had van een controlegroep, had je kunnen stellen dat ook daar
sprake is van een verandering in de bloeddruk. Nog een veelvoorkomend gevaar is de
statische regressie naar het gemiddelde. Dat wil zeggen extreme cijfers, dus extreem hoog of
extreem laag de neiging hebben respectievelijk omlaag of omhoog te gaan. Bodemeffect =
gaat over de lage scores, die kunnen niet meer omlaag, alleen maar omhoog. Plafondeffect =
gaat over hoge scores, die kunnen alleen nog maar omlaag.