Samenvatting klinische neuropsychologie UU
Door Anne-Wil Biesheuvel
Inhoud:
Hoofdstuk 7: Geheugen ........................................................................................................... 2
Hoofdstuk 8: Taal en spraak ................................................................................................... 8
Hoofdstuk 9: Aandacht en executief functioneren .............................................................. 14
Hoofdstuk 10: Emotie en sociale cognitie ............................................................................. 18
Hoofdstuk 11: Motoriek en actie........................................................................................... 22
Hoofdstuk 12: Intelligentie .................................................................................................... 30
Kessels, R., van den Berg, E., Ponds, R., Spikman, J., & van Zandvoort, M. (Reds.).
(2022). Klinische neuropsychologie. Boom uitgevers Amsterdam.
, 2
Hoofdstuk 7: Geheugen
Het geheugen → Geheugen systemen
Multimodale model (Atkinson en Shiffrin, 1968): In dit model wordt een onderscheid
gemaakt tussen meerdere geheugensystemen. Er werd een serieel proces verondersteld van
verwerking: Informatie stroomt van het sensorische geheugen (zintuigelijke informatie wordt
enkele milliseconden vastgehouden) naar het kortetermijngeheugen (informatie blijft hier een
halve minuut hangen en werd beschouwd als een tijdelijk, actief geheugensysteem, dat een
beperkte hoeveelheid informatie tegelijkertijd kan opnemen) en het langetermijngeheugen
(door informatie in het kortetermijngeheugen te herhalen zou het hier permanent terecht
komen).
Kritiek op het multimodale model:
1. Patiënten met hersenschade kunnen een stoornis hebben in het kortetermijngeheugen
terwijl het langetermijngeheugen wel functioneert.
2. Herhaling biedt geen garantie dat informatie in het langetermijngeheugen wordt
opgeslagen. Informatie moet actief bewerkt worden.
Model van het werkgeheugen (Baddeley en Hitch):
1. Informatie wordt gedurende relatief korte tijd actief gehouden en bewerkt.
2. Het werkgeheugen bestaat uit meerdere componenten.
o Executief controle systeem (‘central executive’): Controleert de aandacht
tussen en binnen de slaafsystemen
o Tijdelijke opslagsystemen (slaafsystemen):
▪ Fonologische lus: Houdt auditieve informatie voor een korte tijd vast
zoals, woorden, zinnen en cijfers. Ook taalinformatie via gebarentaal of
liplezen.
▪ Visueel-ruimtelijk kladblok: Houdt visuele en ruimtelijke informatie
voor een korte tijd actief en bewerkt de informatie.
o Extra tijdelijk opslagsysteem:
▪ Episodische buffer: Alle zintuigelijke en emotionele indrukken
worden in een multidimensionale code samengevoegd. Daarnaast wordt
kennis uit het langetermijngeheugen dat verband houdt met de
gebeurtenis opgehaald.
, 3
Enkel actief houden/enkele seconden tot minuten (bijv. cijfers herhalen) = korte termijn
geheugen
Bewerken (sommetje maken) = werkgeheugen
De capaciteit van slaafsystemen en het executieve controlesysteem is beperkt. Daarom is de
inhoud ook beperkt. Je herinnert je alleen de belangrijke dingen zoals de uitkomst van de som
en niet de stappen ertussen.
Onderzoeken van de capaciteit van het werkgeheugen:
• Mensen cijfers laten onthouden en in dezelfde volgorde laten reproduceren
• Mensen kunnen gemiddeld zo’n 5-7 cijfers onthouden
• De capaciteit van het werkgeheugen wordt vooral bepaald door de mate waarin
mensen in staat zijn informatie betekenisvol te herstructureren in chunks: Een geheel
dat een eenheid vormt doordat het bijvoorbeeld betekenis heeft, zoals je pincode. Hoe
minder samenhang tussen losse element hoe meer capaciteit er nodig is.
• In de klinische praktijk: Patiënten visuele of auditieve informatie aanbieden en laten
reproduceren. Na elke correcte reproductie een nieuwe reeks van een stimulus langer.
Laten bewerken in het werkgeheugen of niet.
Taxonomie van het langtermijngeheugen:
• Non-declaratieve geheugen (impliciete geheugen): Automatische informatie zonder
bewuste aandacht.
• Declaratieve geheugen (expliciete geheugen): Bewuste toegang tot alledaagse kennis
over feiten en gebeurtenissen die permanent kan worden opgeslagen en bewust weer
kan worden opgediept. Het declaratieve geheugen heeft geen beperkte opslag
capaciteit, maar is meer afhankelijk van de diepte van werkingen. Weinig aandacht en
gedachten over informatie leiden tot minder goede opslag.
• Semantisch geheugen: Hierin wordt feitelijke kennis opgeslagen zoals; de betekenis
van woorden, de hoofdsteden van de land in Europa en wat je met een hamer doet.
, 4
Context is niet van belang. Is sterk gerelateerd aan algemene kennissystemen in de
hersenen.
• Episodisch geheugen: Persoonlijke herinneringen waarbij de context van de
gebeurtenis erg van belang is. Specifieke plaats/moment/persoonlijke emotie.
Terughalen van herinnering is vooral een reconstructie proces van verschillende
elementen, deze kunnen verkeerd in elkaar gezet worden of er kunnen elementen
worden vergeten of er kunnen verkeerde element worden toegevoegd.
Strategieën om informatie op te slaan:
• Elaboratie: Het bewust zo veel mogelijk associaties maken bij wat onthouden moet
worden.
• Cues: Helpen om informatie op te halen, als er tijdens het verwerken van de
informatie veel cues aanwezig waren die hiermee geassocieerd zijn. Bijvoorbeeld
ontmoeting persoon op een feestje → wordt geassocieerd met de context van het
feestje. Als we deze persoon later tegenkomen, maar niet op het feestje dan is de kans
kleiner dat we de naam herinneren vanwege het ontbreken van de juiste context
(encoding-specificity-principle).
Verstorende factoren voor het ophalen van informatie:
• Encoding-specificity-principle: Hoe meer de cues en context overeenkomen tijdens
herinneren met die van het moment dat de informatie werd verwerkt, hoe beter de
informatie herinnert kan worden.
• Retentie interval (tijdsinterval): bepaalt hoe goed informatie teruggehaald kan
worden.
• Retroactieve interferentie: De verstoring van oude informatie door nieuwe
informatie. Dit gebeurt wanneer tijdens de retentie interval ook andere/nieuwe
informatie wordt opgeslagen.
• Interferentietheorie: De kans is groter dat er interferentie optreed als de nieuwe
informatie veel overeenkomt met de oude al opgeslagen informatie.
• Vervalhypothese: Herinneringen vervagen in de loop van de tijd als ze niet
regelmatig in de herinnering worden gebracht.
Renoult et al., 2019: “Het episodisch geheugen en semantisch geheugen moet worden gezien
als een continuüm (geen strikte scheiding zoals in de standaardtheorie van Squire), aangezien
functies en neurale correlaten overlappen. Ook interacteren het semantisch en episodisch
geheugen met elkaar. We gebruiken bijvoorbeeld semantische kennis om episodische
ervaringen beter vast te leggen. Daarnaast stimuleert het episodisch geheugen het leren van
nieuwe semantische kennis.”
Vrije reproductie: “Welke woorden die u heeft moeten onthouden, kunt u zich nog
herinneren?” Wanneer een cliënt een aantal woorden moet reproduceren, wordt er niet
geholpen met het ophalen hiervan.
Gecuede reproducie: Wanneer een cliënt bijvoorbeeld een aantal woorden moeten
reproduceren, worden er hints gegeven die verband hebben met de stimuli bijv. een categorie.
Herkenningsconditie: Er worden woordjes of plaatjes aangeboden tijdens een test die wel of
niet in de leerfase van de test zaten. De patiënt moet aangeven of ze al eerder aangeboden zijn
of niet.