SAMENVATTING KINDERMISHANDELING EN JEUGDBELEID: BESLUITEN IN UITVOERING
(BOEK: EEN INLEIDING IN DE BELEIDSWETENSCHAP & WETENSCHAPPELIJK ARTIKEL IN
HET KORT)
Inhoudsopgave
Week 1 – Inleiding in de beleidswetenschap (H1, H2 & H10).................................................................................................... 2
Week 2 – Inleiding in de beleidswetenschap (H3 & H13).......................................................................................................... 7
Week 3 – Inleiding in de beleidswetenschap (H4, H5 & H11).................................................................................................. 10
Week 4 – Inleiding in de beleidswetenschap (H6, H12 & H14) ................................................................................................ 14
Week 5 – Inleiding in de beleidswetenschap (H7, H8 & wetenschappelijk artikel) ..................................................................... 18
Week 6 – Inleiding in de beleidswetenschap (H9 & H15)........................................................................................................ 22
,Week 1 – Inleiding in de beleidswetenschap (H1, H2 & H10)
HOOFDSTUK 1- BELEID, PROCESSEN EN EFFECTEN
Beleid: het behandelen van een zaak, maar ook overleg, bedachtzaamheid en omzichtigheid. Het is met andere woorden willens
en wetens handelen. Het streven naar het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen en bepaalde tijdskeuzes. Het
beleid als wetenschap ontwikkeld zich pas na de Tweede wereldoorlog.
Bij de term beleid komen er vragen op. Is het een plan of ook het handelen bijvoorbeeld. Beleid is niet alleen een plan, maar ook
het daarop gericht handelen. Beleid is een streven en daartoe behoren zowel denkbeelden over wat haalbaar en wenselijk is als
activiteiten. Ook omvat beleid doeleinden en middelen (finaal denken wat niet altijd rationeel hoeft te zijn) die geplaatst kunnen
worden binnen een bepaalde periode waar niet iedereen het over eens is. Beleid heeft met andere woorden dus twee gezichten,
het is niet alleen een samenstel van doeleinden, middelen en tijdskeuzen maar tegelijk ook een antwoord op het probleem. Een
probleem is hierbij een verschil, een afstand, tussen een maatstaf zoals een beginsel of een norm en een voorstelling van een
bestaande of verwachte situatie. Beleid is gericht op het beleidsveld waarbij kennis van de maatschappij en de veronderstellingen
die aan een beleid ten grondslag liggen (beleidstheorie) onmisbaar zijn.
Het beleidsproces is het dynamische verloop van handelingen, argumenten en interacties met betrekking tot beleid. Dit proces is
voornamelijk gericht op activiteiten en gebeurtenissen en daarmee ook op de doeleinden en machtsuitoefening van politici en
belangengroepen. Het is een wederzijdse beïnvloeding (interactie) tussen actoren zoals ministers en Kamerleden. Het draait bijna
altijd om een multi-actor-proces. Een laatste kenmerk van het proces is dat er altijd een (herkenbaar) verloop is, een opeenvolging
van gebeurtenissen waarbij min of meer een vast patroon gevolgd wordt. De zes deelprocessen van het beleidsproces zijn:
1) Agendavorming: het bepalen van de agenda (H3)
2) De beleidsvoorbereiding: het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van adviezen met het oog op het te
voeren beleid. Hiertoe behoort ook het ontwerpen van beleid en daarnaast de planning (H4 & H5)
3) De beleidsbepaling: het nemen van beslissingen over de inhoud van het beleid. Dit omvat ook het kiezen en specificeren van
de doeleinden, middelen en tijdstippen (H6).
4) De invoering en uitvoering (de implementatie) van het beleid: het toepassen van de gekozen middelen voor de gekozen
doeleinden (H8).
5) De beleidsevaluatie: het beoordelen van de inhoud, het proces en vooral de effecten van een beleid aan de hand van
bepaalde criteria (H9 & H14).
Kenmerken van de actoren kunnen het verloop van de deelprocessen sterk beïnvloeden. Daartoe behoren het willen, weten,
kunnen, mogen of moeten van de spelers in het proces.
Een beleidsproces dat op een overheidsbeleid betrekking heeft,
maakt deel uit van de politieke kringloop die zich tussen het politieke
systeem en zijn maatschappelijke omgeving afspeelt. Het politieke
systeem is het geheel van opvattingen, gedragingen en posities die
tot doel hebben de inhoud, processen en effecten van
overheidsbeleid te beïnvloeden. Tot de omgeving van het politieke
systeem behoren de nationale en internationale samenleving en de
fysieke omgeving wat resulteert in een “input” (eisen/
beleidsvoorkeuren & steun zoals het stemmen op een partij of de
naleving van regels) voor het politieke systeem.
In elk beleidsveld, voltrekken zich veldprocessen zoals productieprocessen of onderwijsprocessen. Een overheidsbeleid kan men
zien als een streven om zulke processen met hun actoren in een gewenste richting te sturen. De overheid tracht de doeleinden,
informatie of macht van burgers en hun organisaties te beïnvloeden. Nog belangrijker is de vraag welk effect het overheidsbeleid
heeft op de maatschappij. Belangrijke vragen hierbij zijn:
▪ Worden de doeleinden van het beleid bereikt (doelbereiking)?
▪ In hoeverre is het bereiken van de doeleinden veroorzaakt door het toepassen van de gekozen beleidsinstrumenten
(doeltreffendheid/ effectiviteit)?
▪ Welke zijn de niet beoogde effecten, neveneffecten, van het beleid?
▪ Hoe is de verhouding tussen de kosten van de ingezette middelen en baten van bereikte doelen (doelmatigheid of efficiëntie)
▪ Heo gelijk of ongelijk verdelen de kosten en baten van het beleid zich over bepaalde groeperingen van de bevolking en
diverse overheidsinstanties.
Pagina 2 van 25
, Verklaringen voor het uitblijven van beleidseffecten worden gezocht aan de hand van de volgende twee deelvragen: zijn de
instrumenten van het beleid met het oog op de gekozen doeleinden op de correcte manier toegepast (beleidsconformiteit &
rechtmatigheid) en in hoeverre wordt het beleid door de betrokkenen als juist beschouwd en gesteund (legitimiteit)? Of de
overheid, markt of een particulier initiatief zoals een school of ziekenhuis het probleem oppakt is afhankelijk van de beoogde
beleidseffecten.
Naast extern beleid, is er binnen bijna elke organisatie ook sprake van een intern beleid ook wel management genoemd. Het
onderscheid tussen primaire en secundaire processen is hierbij van belang. de primaire processen betreffen de essentiële taken
die rechtstreeks bijdragen aan de centrale doeleinden van de organisatie zoals de volksgezondheid. Bij secundaire processen
gaat het om de zorg voor de middelen die een organisatie nodig heeft om te kunnen functioneren.
Vormen van beleidsverandering zijn:
▪ Rationalisering: het toenemen van doelgerichtheid, doeltreffendheid en de doelmatigheid van beleid. Rationaliteit is hierbij in
ruimere zin redelijkheid.
▪ Democratisering: een toenemende mate van democratie waarbij alle betrokkenen het beleid direct of indirect kunnen
beïnvloeden.
▪ Differentiatie: een toenemende verscheidenheid van doeleinden en middelen in het beleid en een toenemende taakverdeling
en specialisatie in de beleidsorganisatie.
▪ Integratie: een toenemende afstemming en bundeling van onderdelen van het beleid en van de organisatie tot een
samenhangend geheel.
Dit is te beschouwen als een gevolg van continue pogingen om de vieren centrale factoren (de doelgerichtheid, informatie, macht
en taakverdeling/ coördinatie) zo te versterken dat beleidsprocessen in een veranderende samenleving goed verlopen.
HOOFDSTUK 2 - OVERHEDEN
De drager van het handelen is de overheid. Overheden worden omschreven als instanties die binnen een afgebakend domein
(gebied, sector) met gezag bindende beslissingen nemen en deze ook kunnen handhaven. Besluiten worden gemaakt met
electorale steun als basis. Dat wilt zeggen dat besluiten mogen rekenen op welwillende navolging van ten minste de helft van de
bevolking. Concluderend hebben overheden twee kenmerken: enerzijds kunnen ze met gezag besluiten nemen voor de
samenleving als geheel. Anderzijds kunnen overheden de naleving van deze besluiten desnoods met legitieme machtsuitoefening
afdwingen.
Vier argumenten voor het instellen van overheden:
▪ Zonder krachtige overheid geen openbare orde en veiligheid: het voorkomen van een “oorlog van allen tegen allen” waarbij
middelen verkregen worden op een illegitieme manier en misdaad dus met andere woorden loont. Intelligentie bewoners
kiezen volgens Hobbes voor het instellen van een overheid en daarmee voor de beperking van hun eigen keuzevrijheid en het
betalen van verplichte belasting. Vertrekkend vanuit deze vrees voor chaos is het een primaire taak van overheden om te
zorgen voor orde. Contracten tussen burgers moeten worden nageleefd (“pacta servanda sunt”), eigendommen moeten
worden geëerbiedigd en naburige staten dienen de landgrens te respecteren (verantwoordelijk hiervoor is de
nachtwakersstaat: wetgeving, leger, politie en justitie).
▪ Zonder regulering verdwijnen gemeenschappelijk gebruiksgoederen, voor eenieder beschikbare natuurlijke hulpbronnen. Zie
hiervoor de “The tragedy of the commons”, uitgeschreven in het hoorcollege. Een gemeenschappelijk gebruiksgoed is een
goed met aanmerkelijke gebruikswaarde dat van nature of door menselijke inspanning in het verleden zonder kosten voor een
ieder beschikbaar is. Denk aan het tropisch regenwoud of fossiele brandstoffen.
▪ Zonder belasting, ontoereikende collectieve voorzieningen: toegang tot gemeenschappelijke goederen die speciaal worden
aangelegd zoals de infrastructuur. Burgers kunnen er onderling vaak niet in slagen om afdwingbare en effectieve afspraken te
maken over deze goederen. Deze sociale impasse wordt doorbroken wanneer overheden deze taak op zich nemen.
Producent kan burger niet van gebruik Producent kan burger wel van gebruik
uitsluiten. uitsluiten.
Consumptie door de één doet geen Strikt collectieve goederen: defensie, Tolgoederen: openbaar vervoer,
afbreuk aan consumptie door anderen: zeewering, vuurtoren etc. bruggen, wegen, kanalen, kabelnet
consumptie is niet rivaliserend. etc.
Consumptie door de één verlaagt het Gemeenschappelijke Private goederen: voeding, kleding,
nut voor anderen: consumptie is wel gebruiksgoederen: natuur, fiets etc.
rivaliserend. stedenschoon etc.
Pagina 3 van 25