3.1 Leenheren, leenmannen en horigen
Alleen landbouw:
-val West-Romeinse Rijk—> handel vermindert en bevolking vermindert ink—> mensen gaan
weer in dorpen wonen en worden weer boer
Schulden:
-veel pachtboeren hadden enorme schulden en vertrokken uit hun woonplaats—> ze gingen
wonen op het domein van een leenheer, maar ze mochten niet van dit domein af zonder
toestemming
Hofstelsel:
-een dorp met landbouwgrond heette een domein
-de heer, bijvoorbeeld een ridder, was de baas van een domein: alle grond was van hem
-hij woonde soms in een donjon, een soort kasteel, en soms in een vroonhof, de grote boerderij
van de heer in het dorp
-in het hofstelsel was het domein in twee stukken verdeeld
-het ene deel van de grond was verpacht (verhuurd) aan horige boeren voor eigen opbrengst. Zij
moesten een deel van opbrengst als pacht (belasting) betalen
-de opbrengst van het andere deel was volledig van de heer
Veel plichten, weinig rechten:
-iedereen op het domein van de heer hoorde bij het domein
-de boeren waren horigen van de heer: ze moesten gehoorzaam zijn
-om op de grond van de heer te kunnen wonen, moest je pacht betalen
-de horigen waren ook verplicht om herendiensten (klusjes) te doen
-een horige moest overal toestemming voor vragen, ook om te trouwen
-een gevluchte horige was na een jaar en een dag een vrije boer
Ridders en kastelen:
-ridders waren strijders te paard die vochten voor een heer
-in ruil daarvoor kreeg hij een paard, de wapenuitrusting en een kasteel
-in naam van de heer sprak hij soms ook recht in zijn gebied
-ridders woonden in kastelen, maar dat waren in het begin vaak houten boerderijen, die pas later
van steen werden
-de meeste kastelen die er nu nog staan zijn van na het jaar 1000
Eerst de naam, ‘de Middeleeuwen’:
-de tijd na het Romeinse Rijk (oudheid) en vóór de Nieuwe Tijd
-het ligt in het midden van die twee perioden: tussenperiode
-ongeveer tussen 500 en 1500
-vroege middeleeuwen: 500-1000
-late middeleeuwen: 1000-1500
Onrustige tijden in Europa (500-800):
-na de val van het West-Romeinse Rijk waren er veel oorlogen
-reizen was gevaarlijk en de meeste mensen leefden in dorpjes
-grote steden, zoals Rome, waren er niet meer
Het Frankische Rijk (751-870):
-het Frankische volk kreeg de macht over een groot deel van Europa
-de bekendste Frankische koning was Karel de Grote
-in het jaar 800 werd hij zelfs keizer van het Heilige Roomse Rijk
Het leenstelsel:
-Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen
-daarom kreeg hij hulp van vazallen: mannen die met hem meevochten
-zijn trouwste vazallen kregen als beloning ieder een gebied in leen
-zij mochten dit namens hem besturen: zij werden leenmannen
-andere naam leenstelsel: feodalisme
fl
, Het Frankische Rijk valt uiteen:
-het rijk werd na de dood van Karel de Grote en zijn zoon Lodewijk de Vrome steeds meer
verdeeld en verdeeld
-de edelen die deze gebieden bestuurden, ‘vergaten soms maar even’ dat zij dit gebied o cieel
nog steeds in leen hadden van hun leenheer
-of ze leenden het weer verder uit aan achterleenmannen
3.2 het christendom in Europa
Terugval:
-na de val van het West-Romeinse Rijk verdween het christendom snel, doordat de gebieden er
nog niet goed genoeg bekend mee waren
-ook werden deze gebieden beheerst door Germanen, waardoor hun goden werden aanboden
(noord Gallië, grote delen van Britannië)
-Germaanse stammen die het vroegst het Romeinse Rijk waren binnengetrokken, waren wel
christen
-496: Frankische koning Clovis laat zich dopen tot katholieke, hij kreeg hiermee steun van veel
bisschoppen en kon zo heel Gallië veroveren
-gewoonte: als koning zich bekeerd, doen onderdanen dat ook
De hulp van God:
-het leven van mensen in de vroege Middeleeuwen was zwaar
-veel van de dingen om hen heen begrepen ze niet
-bij ziektes, natuurrampen of hongersnoden vroegen ze God om hulp
-de mensen van de kerk, de geestelijken, hielpen hen hierbij
-hiervoor moesten de boeren wél belasting betalen
Paleizen…:
-de Paus, de leider van de kerk, had in de Middeleeuwen enorm veel macht, soms zelfs meer dan
een koning of keizer
-de Paus en andere hoge geestelijken, zoals bisschoppen, hadden veel grond en woonden in
enorme paleizen, vol luxe
…en kloosters:
-lage geestelijken, zoals priesters, monniken en nonnen, woonden en leefden vaak veel
eenvoudiger
-monniken en nonnen waren zelf niet rijk, de kloosters soms wél: zij hadden veel grond en kregen
pacht van de boeren op hun land
Leven in een klooster:
-in een klooster werd veel gebeden door de monniken en nonnen, maar ze werkten ook hard,
bijvoorbeeld op het land
-daarnaast verzorgden zij de zieken en hielpen mensen bij hun geloof in God
-in de kloosters werden soms ook oude boeken overgeschreven
-dit duurde heel lang: het was dus echt ‘monnikenwerk’
Bekering:
-late 7e eeuw: missionarissen vanuit Engeland naar Europa om christendom te verspreiden
-Engeland (600): overgegaan op christendom nadat paus Gregorius de Grote missionarissen naar
dat land had gestuurd om de Angelen en Saksen die daar leefden te bekeren
-missionarissen kregen hulp van Frankische leiders
-Friezen werden pas christen nadat hofmeier Karel Martel hen in de strijd had verslagen
-Saksen (ten oosten van de Friezen) werden door Karel de Grote met grof geweld gedwongen
christenlijk te worden
-1000: o cieel heel Europa nu christelijk, maar duurde nog lang totdat het nieuwe geloof was
doorgedrongen tot alle lagen van de bevolking
ffi ffi