Samenvatting hoofdstuk 2 Voortplanting HAVO
2.1 Geslachtskenmerken
De primaire geslachtskenmerken bij mannen zijn de penis
en balzak en inwendig de teelballen bij een vrouw is het de
vagina en inwendig de baarmoeder en eierstokken.
Secundaire geslachtskenmerken zijn bijvoorbeeld haargroei
en lichaamsvorm. Als een vrouw te weinig reserve stoffen
heeft wordt ze niet meer ongesteld totdat ze weer genoeg
reserve heeft om een kind te kunnen baren. Intersekse
personen worden geboren met vrouwelijke en mannelijke
primaire geslachtskenmerken. Intersekse personen
ontwikkelen zowel vrouwelijke als mannelijke secundaire
geslachtskenmerken. Dat kan in veel verscheidene vormen
gebeuren. Zo kan iemand volgroeide geslachtskenmerken
van de ene sekse hebben, en een mix van vrouwelijke en
mannelijke hormonen, chromosomen of genen.
2.2 mannelijk voortplantingsorgaan
Het voorplantingsorgaan bij een man bestaat uit
Penis
Teelballen
Bijballen
Zaadleiders en blaasjes
Prostaat
Merkwaardig is dat deze organen voor een deel buiten de
buikholte liggen. Dat is alleen bij zoogdieren het geval. De
zaadballen worden in de embryonale ontwikkeling wel in de
buikholte aangelegd, maar al vóór de geboorte ‘dalen ze in’
naar de balzak. Door de penis loopt de urinebuis, waar zowel
urine als de zaadcellen doorheen gaan. In de penis liggen drie
zwellichamen, die doorlopen tot in de onderbuik.
Zwellichamen bestaan uit sponsachtig weefsel dat tijdelijk
sterk doorbloed kan raken, doordat de afvoerende ader zich
sluit. Aan de basis van de eikel liggen kliertjes die tijdens een erectie slijmerig vocht afgeven. Dat is
het voorvocht. In de plooien van de voorhuid wordt constant een wittige, vette stof gevormd, die
smegma heet. Smegma houdt de eikel soepel en glad en bestaat uit afgestorven huidcellen,
prostaatvocht en kliervocht uit die kleine kliertjes. Het weefsel in de teelbal bestaat uit sterk
gekronkelde buisjes. In de binnenwand daarvan zitten cellen die zich voortdurend delen. De nieuw
gevormde cellen rijpen tot zaadcellen. Zaadcellen bestaan voornamelijk uit de celkern, mitochondriën
en een staart. Er worden gemiddeld miljoenen zaadcellen per dag aangemaakt. Ze worden afgevoerd
naar de bijballen, die ook uit gekronkelde buisjes bestaan. Hier rijpen de zaadcellen nog verder en
kunnen ze enkele weken blijven. Als de rijpe zaadcellen na ongeveer drie weken nog niet afgevoerd
zijn, worden ze in de bijbal afgebroken. Behalve zaadcellen produceren de teelballen het
mannelijke hormoon testosteron. Vanuit de bijbal lopen de zaadleiders de buikholte binnen en gaan
met een boog naar de prostaat. Binnenin de prostaat monden de zaadleiders uit in de urinebuis. De
prostaat is een klier en produceert een zwakzure vloeistof. De zaadblaasjes, produceren een zwak
basische vloeistof. Bij een zaadlozing (ejaculatie) worden deze beide vloeistoffen gemengd met de
zaadcellen. Pas in het mengsel dat zo ontstaat, worden de zaadcellen actief. Dit mengsel
wordt sperma genoemd.
, 2.3 vrouwelijk voortplantingsorgaan
Het voorplantingsorgaan bij een vrouw bestaat uit
Eierstokken
Eierleiders
Baarmoeder
Vagina
De twee eierstokken liggen laag in de buikholte en
hebben ongeveer de vorm en de afmeting van een pruim.
In de eierstok ontwikkelen zich de eicellen en worden
vrouwelijke geslachtshormonen gevormd. De eicel zit in
een blaasje, de eifollikel. Zodra de eicel rijp is, barst de
eifollikel open. Daardoor wordt de eicel met kracht naar buiten
geslingerd. Dit heet de eisprong. Door peristaltische
bewegingen en bewegende trilhaartjes aan de binnenkant van
de eileider wordt de eicel in de richting van de baarmoeder
geschoven. Als er op dit moment zaadcellen aanwezig zijn, kan
hier de bevruchting plaatsvinden. De eileiders zijn dunne buisjes,
ongeveer 15 cm lang, die uitmonden in de baarmoeder. Een
bevruchte eicel doet er een paar dagen over om de baarmoeder
te bereiken en is in de tussentijd al een
piepklein embryo geworden. De spieren in de baarmoederwand dienen om tijdens de bevalling het
kindje naar buiten te duwen. De baarmoederholte is bedekt met een laag slijmvlies, dat iedere maand
dikker wordt ter voorbereiding op een mogelijke zwangerschap. Als de vrouw zwanger is, gaat het
embryo hierin groeien. Als de eicel niet bevrucht is, wordt deze laag afgestoten; dat gaat gepaard met
bloedverlies. Dat heet menstruatie. Na de menstruatie groeit de laag - binnen drie weken - weer aan.
Aan de van de vagina binnenkant zitten kliertjes die de wand vochtig houden en zorgen dat
schadelijke bacteriën zich er niet gemakkelijk kunnen vestigen. Bij seksuele opwinding wordt er extra
vocht afgegeven. Het maagdenvlies is een huidplooi aan het begin van de vagina en deze sluit de
ingang naar de vagina gedeeltelijk af. Tijdens de eerste geslachtsgemeenschap wordt de huidplooi
wat opgerekt. Dit kan leiden tot een beetje bloedverlies. De clitoris bestaat uit twee zwellichamen. De
clitoris is een gevoelig orgaan dat bij aanraking voor seksuele opwinding, opzwelling en
een orgasme ('klaarkomen') kan zorgen
2.4 Geslachtscellen
Het erfelijk materiaal zit besloten in de chromosomen. De 46 chromosomen zitten in de kern van elke
lichaamscel. Bij een celdeling (mitose) worden ze eerst verdubbeld en dan verdeeld over beide
dochtercellen, zodat de hoeveelheid per cel gelijk blijft. er is een speciale deling om
voortplantingscellen te laten ontstaan. De hoeveelheid erfelijk materiaal wordt gehalveerd, maar zó dat
er van elk type chromosoom één exemplaar in de eicel en één in de zaadcel komt. Deze speciale
deling heet meiose. Rondom het vijftigste levensjaar van de vrouw zijn alle eicellen ofwel in rijpe
toestand verdwenen ofwel afgestorven. Ze kan dan geen kinderen meer krijgen. Omdat de
hormoonproductie dan ook sterk vermindert, blijft de menstruatie voortaan uit. Deze periode heet
de menopauze. Bij jongens begint de vorming van de zaadcellen pas in de puberteit, de meiose
verloopt daar sneller. De vorming van zaadcellen gaat vanaf dit moment continu door, neemt op latere
leeftijd wel af, maar stopt meestal niet helemaal. Vandaar dat oude mannen soms nog vader kunnen
worden, maar oudere vrouwen niet. Bij de zaadlozing worden de zaadcellen via de zaadleider naar
de urinebuis gevoerd. Onderweg komt er vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat bij. Door krachtige
peristaltische bewegingen van de zaadleiders wordt het sperma naar buiten gestoten. Sperma bestaat
slechts voor 1% uit zaadcellen; 65% is vocht uit de zaadblaasjes en ruim 30% vocht uit de
prostaat. Tijdens de geslachtsgemeenschap komen de zaadcellen in de vagina bij de baarmoederhals
terecht, waarna ze op eigen kracht naar de eicel moeten zwemmen. Op het moment dat de eerste
zaadcel contact maakt, reageert de eicel bliksemsnel: de kop, met de celkern van de zaadcel, wordt
binnengelaten en tegelijk verandert het buitenmembraan van de eicel zodanig dat er geen andere