Staatsrecht
HOOFDSTUK 1
§1 De Nederlandse staat
De samenleving bestaat uit mensen die ieder hun individuele belangen nastreven, zoals inkomen en
een goede woning. Daarnaast zijn er ook collectieve belangen, zoals veiligheid en volksgezondheid.
Om al die verschillende belangen met elkaar in evenwicht te brengen, is een zekere ordening van de
samenleving nodig. We spreken van een staat als er een gemeenschap is van mensen op een bepaald
grondgebied, waarover een organisatie het hoogste gezag uitoefent.
Hoogste
gezag
Gemeenschap van
mensen
Grondgebied
Het grondgebied van een staat, het territorium, kent grenzen die soms na talloze oorlogen tot stand
zijn gekomen en in een verdrag (een overeenkomst tussen een of meer staten) met buurlanden zijn
vastgelegd. De grenzen aan de kust zijn in internationale verdragen vastgesteld, waarbij ook een
brede strook zeewater tot het grondgebied van de staat behoort. Ook het luchtruim boven het land
en de territoriale zone horen bij het grondgebied van de staat.
De gemeenschap wordt gevormd door de mensen die daartoe behoren vanwege hun afstamming of
die op eigen verzoek de nationaliteit van de staat hebben verkregen.
De staat heeft exclusieve zeggenschap op en over zijn gehele grondgebied. Het hoogste gezag van de
staat is gericht op het scheppen en handhaven van orde en recht. Om te voorkomen dat burgers voor
eigen rechter gaan spelen, mag alleen het hoogste gezag van de staat geweld gebruiken
(geweldsmonopolie). Dit gezag wordt niet alleen uitgeoefend over de burgers die de nationaliteit van
de staat bezitten, maar ook over vreemdelingen op het grondgebied van de staat.
Het begrip staat kan in twee betekenissen worden gebruikt. Aan de ene kant wordt hiermee het land
aangeduid, dat wil zeggen het grondgebied met de bevolking van de staat. Tegelijkertijd wordt met
staat ook het gezag in de staat bedoelt, oftewel de overheid.
De staat kan in beide betekenissen worden beschouwd als een zelfstandige en ondeelbare eenheid.
De staat is soeverein. Art. 2:1 BW: de Nederlandse staat is een rechtspersoon naar burgerlijk recht.
Dit betekent dat de staat, net als een persoon, zelfstandig drager is van rechten en plichten en als
staatsmacht kan optreden in het juridische verkeer binnen Nederland en in contact met andere
,staten. Deze erkennen de Nederlandse staat en moeten het zelfbeschikkingsrecht van Nederland
binnen zijn eigen staat en over zijn eigen staatsaangelegenheden respecteren.
Erkenning van een staat door andere staten wordt wel als vierde kenmerkend element van een staat
beschouwd. Een moeilijkheid doet zich voor als een staat niet door alle andere staten wordt erkend.
De staat (overheid) zorgt voor bescherming van de burgers door de landsgrenzen te verdedigen en
de orde te handhaven. Daarnaast zorgt de overheid ervoor dat het algemeen belang wordt gediend.
Dit kan het best worden omschreven als datgene wat in het belang is van de meeste burgers en van
de staat als geheel. De overheid vervult haar taken door als wetgever op te treden, door de staat te
besturen en dor middel van rechtspraak.
Dat het hoogste gezag in de staat een ondeelbare eenheid vormt, wil niet zeggen dat dit gezag in één
hand ligt en dat daar juridisch gezien de hoogste macht ligt. Het hoogste gezag in Nederland is dus
gespreid over verschillende organen van de staat.
De term staat stamt uit de renaissance. Voor die tijd werden staatsaangelegenheden aangeduid met
de publieke zaak (res publica). Het recht dat hierop betrekking heeft, heet daarom van oudsher
publiekrecht. In tegenstelling tot het hiervoor genoemde burgerlijk recht dat de juridische
verhoudingen tussen (rechts)personen regelt.
In Nederland wordt het publiekrecht onderverdeeld in het staatsrecht, het bestuursrecht en het
strafrecht. Het staatsrecht betreft de manier waarop de inrichting van de staat en het optreden van
de overheid zijn georganiseerd, alsmede de zo belangrijke grondrechten van burgers. Het
bestuursrecht heeft betrekking op de wijze waarop de overheid de samenleving bestuurt. Het
strafrecht regelt de vervolging en bestraffing van (rechts)personen.
Hoofdlijnen van het staatsrecht
Inrichting van de Handhaving
staat en de individuele
verdeling van vrijheid van de
bevoegdheden burgers
Rechtspraak en Totstandkoming,
rechtsbescherming gelding en
tegen de overheid handhaving van
het recht
Nederland maakt deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. Het Koninkrijk der Nederlanden
bestaat uit Nederland met overzeese BES-eilanden, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Aruba is een
zelfstandige staat geworden, maar heeft verklaard bij het Koninkrijk te willen blijven horen. Het
Koninkrijk der Nederlanden was vanaf dat moment een staatsrechtelijk samenwerkingsverband
tussen drie landen: Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba met zijn status aparte. Dit laatste
duidde op de bijzondere status die Aruba bezat als zelfstandig eiland, apart van de Nederlandse
Antillen waar het eerder toe behoorde.
,Op 15 december 2008 hebben Nederland en zijn staatsrechtelijke partners een akkoord gesloten
over nieuwe staatkundige verhouding binnen het koninkrijk der Nederlanden. De Nederlandse
Antillen zijn op 10-10-2010 opgeheven. Curaçao en Sint-Maarten zijn, net als Aruba, zelfstandige
staten binnen het Koninkrijk geworden. Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES-eilanden) hebben de
status gekregen van openbaar lichaam in de zin van art. 134 GW en zijn een soort overzeese
gemeentes geworden. De Nederlandse regelgeving zal in de nieuwe gemeentes overigens geleidelijk
en, vanwege de invloed van het Antilliaanse recht, niet volledig worden ingevoerd.
Het statuut is een staatsregeling waarin afspraken zijn vastgelegd over de onderlinge verhoudingen
in het Koninkrijk en de samenwerking. De preambule (dit is de aanhef) van het Statuut vermeldt dat
de voormalige koloniën 'uit vrije wil hebben verklaard in het Koninkrijk d er Nederlanden een nieuwe
rechtsorde te aanvaarden'. Aangelegenheden die het Koninkrijk betreffen zijn volgens art. 3 lid 1 van
het Statuur onder andere de handhaving van de onafhankelijkheid, de verdediging van het Koninkrijk
en de buitenlandse betrekkingen. Wetten die van toepassing zijn in het gehele Koninkrijk heten
rijkswetten.
De Nederlandse overheid heeft feitelijk de grootste stem in het Koninkrijk.
§2 Nederlanders en vreemdelingen
Burgers die tot een bepaalde staat behoren, hebben de nationaliteit van die staat. Dit geeft hun
belangrijke voordelen ten opzichte van vreemdelingen.
Burgers die tot het Koninkrijk der Nederlanden behoren, hebben de Nederlandse nationaliteit: zij
bezitten het Nederlanderschap. Dit heeft voor hen een aantal juridische consequenties. De
rechtsgevolgen van het Nederlanderschap zijn:
1. Nederlanders hebben vrije toegang tot Nederland en mogen hier vrij verblijven. Dit is
nergens in de wet vastgelegd maar historisch zo gegroeid. Nederlanders zijn altijd in
Nederland toegelaten en worden hier nooit uitgezet.
2. Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is ook (grotendeels) van toepassing op
Nederlanders die buiten het territorium van het Koninkrijk bepaalde misdrijven hebben
gepleegd (art. 5 Sr). Deze wet heeft exterritoriale werking.
3. De Nederlander die in het buitenland gevangengenomen wordt, geniet diplomatieke
bescherming, dat wil zeggen dat vertegenwoordigers van Nederland zich ervoor zullen
inzetten dat hij door de buitenlande staat goed wordt behandeld. Zij kunnen ook proberen te
bewerkstellingen dat Nederlanders hun straf in Nederland mogen uitzitten.
4. Nederlanders worden niet aan andere staten uitgeleverd (dit betekent: overdragen om
berecht te worden), als niet zeker is dat zij na hun veroordeling hun straf mogen uitzitten in
Nederland (art. 4 Uitleveringswet).
5. Art. 4 GW geeft Nederlanders het recht om onder anderen de leden van de Tweede Kamer,
de volksvertegenwoordiging, te kiezen (actief kiesrecht). Ook kunnen Nederlanders zelf
gekozen worden als kamerlid (passief kiesrecht)
6. Sommige openbare functies kunnen alleen door Nederlanders worden vervuld.
7. Nederlanders kunnen aanspraak maken op voorzieningen of uitkeringen.
Een vreemdeling heeft de eerste zes rechten die hiervoor zijn genoemd niet en de laatste alleen als
hij rechtmatig in Nederland verblijft. Een vreemdeling is volgens art. 1 lid 1 onder e van de Rijkswet
op het Nederlanderschap (RWN) hij die de Nederlandse Nationaliteit bezit. De staat bepaalt zelf hoe
iemand de nationaliteit van die staat verkrijgt of verliest. Voor Nederland, de overzeese landen en
openbare lichamen is dit geregeld in de RWN.
Het Nederlanderschap wordt allereerst doorgegeven door de ouders. Kinderen van een Nederlandse
ouders krijgen rechtswege, dat wil zeggen automatisch, de Nederlandse nationaliteit. Hetzelfde geld
, voor kinderen van de derde generatie. Dit zijn kinderen van wie de niet-Nederlandse ouders in het
Koninkrijk zijn geboren uit hier woonachtige vreemdelingen (art. 3 RWN). Ook minderjarigen die
geadopteerd worden door een Nederlanders krijgen de Nederlandse Nationaliteit (art. 5 RWN).
Vreemdelingen die voldoen aan de voorwaarden in art. 6 RWN kunnen het Nederlanderschap
verkrijgen door optie. De vreemdeling legt op het gemeentehuis in zijn woonplaats een zogeheten
optieverklaring af die na onderzoek door de burgermeester kan worden bevestigd. Een vreemdeling
die niet voor optie in aanmerking komt, kan een verzoek tot naturalisatie indienen bij de immigratie-
en Naturalisatiedienst (IND) die na onderzoek kan instemmen met het verzoek (art. 7 RWN). De
vreemdeling moet in een naturalisatietoets laten zien dat hij is ingeburgerd in de Nederlandse
samenleving. Om te kunnen slagen voor dit examen, moet de vreemdeling zich in het Nederlands
verstaanbaar kunnen maken en iets weten voer werk en inkomen, wonen, gezondheid, verkeer,
staatsinrichting en alledaagse zaken. Is de optie bevestigd of is ingestemd met naturalisatie, dan
moet de vreemdeling deelnemen aan een naturalisatieceremonie waar hij een verklaring van
verbondenheid uitspreekt. Hiermee geeft hij aan dat hij de vrijheden en rechten van de Nederlandse
staat eerbiedigt. Omdat de eigen nationaliteit van de vreemdeling wordt gezien als een belemmering
voor de inpassing in de Nederlandse samenleving, geldt voor degene die zich tot Nederlander wil
laten naturaliseren een afstandsplicht. Hij moet zijn uiterste best doen om zijn eigen nationaliteit
kwijt te raken, anders wordt het verzoek tot naturalisatie in beginsel geweigerd (art. 9 lid 1 onder b
RWN). Sommige staten verbieden hun staatsburgers echter om afstand te doen van hun
nationaliteit. Je krijgt dat een dubbele nationaliteit.
Nederlanders kunnen hun Nederlanderschap ook verliezen. Degene die zich vrijwillig in vreemde
krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan
wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is, verliest in het beginsel het
Nederlanderschap (art. 14 lid 3 RWN). Dit kan in de praktijk echter tot problemen leiden. Het
internationaal recht verbiedt namelijk dat burgers stateloos gemaakt worden.
Art. 1 van de Wet op de identificatieplicht (Wid) geeft aan met welke documenten iemand zijn
identiteit, dus ook zijn nationaliteit, kan aantonen. Dit zijn het paspoort, het rijbewijs en
vreemdelingendocumenten. Nederland vormt samen met zevenentwintig andere staten de Europe
Unie (EU). In het verdrag betreffende de Europese Unie (EU-Verdrag) is onder andere vastgelegd dat
burgers uit de EU-landen zich vrij door Europa mogen bewegen. Mede met het oog hierop heeft een
aantal Europese staten in 1985 het Verdrag van Schengen gesloten, waarbij de paspoortcontroles
aan de binnengrenzen van Europa zijn afgeschaft. Als gevolg hiervan is de noodzaak om in Nederland
iemand identiteit te kunnen controleren, toegenomen. Volgens art.2 Wid moet iedereen vanaf 14
jaar, dus zowel Nederlanders als niet-Nederlanders, een identiteitsbewijs kunnen laten zien bij
politiecontroles.
Een vreemdeling heeft in Nederland een andere rechtspositie dan een Nederlander. De Nederlander
die in Nederland niet in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien, heeft volgens art. 11
lid 1 Participatiewet recht op bijstand van overheidswege. Voor vreemdelingen geldt echter het
zogeheten koppelingsbeginsel. Volgens art. 10 lid 1 vreemdelingenwet (Vw) kan een vreemdeling die
niet rechtmatig in Nederland verblijft, behalve in uitzonderingsgevallen (lid 2), geen aanspraak
maken op de toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen. De rechten van een
vreemdeling zijn dus gekoppeld aan zijn rechtmatig verblijf. Voor de toegang tot Nederland en voor
een korter of langer verblijf gelden voor hem speciale regels. Art. 3 Vw verhindert de toegang tot
Nederland aan een vreemdeling die geen geldig identiteitsbewijs heeft, die een gevaar is voor de
openbare orde en veiligheid of die geen geld heeft voor zijn verblijf in Nederland en zijn terugreis. En
voor een kort verblijf als toerist, voor zaken, familiebezoek, een ziekenhuis opname of iets dergelijks,
moet de vreemdeling in principe eerst in zijn eigen land een visum aanvragen bij de Nederlandse
ambassade. De ambassade is feitelijk een stukje Nederlands grondgebied in het buitenland, waar de
Nederlandse staatsmacht geldt.