Inhoud
Hoofdstuk 2: Begrippen en zelfpeiling bij deel 1.........................................................................................................1
Hoofdstuk 1 Oriëntatie op rekenen-wiskunde in groep 1 en 2....................................................................................2
Hoofdstuk 1: Tellen en getallen + H14 opgave 1 t/m 8 en 43......................................................................................2
Hoofdstuk 5: Met geld betalen in de winkel................................................................................................................3
Hoofdstuk 8: Op weg naar groep 3..............................................................................................................................3
Hoofdstuk 9: Meten +opdracht 87 tot en met 91 en 93 van H14................................................................................4
Hoofdstuk 4: Wikken en wegen...................................................................................................................................5
Hoofdstuk 14: Natuurlijke maten en standaardmaten introduceren..........................................................................5
Hoofdstuk 10: Meetkunde + H14 opgave 94 t/m 100.................................................................................................6
Hoofdstuk 3: Weerspiegelingen..................................................................................................................................7
Hoofdstuk 6: Bouwvakkers en architecten aan het werk............................................................................................7
Hoofdstuk 7: Vormen, figuren en patronen................................................................................................................8
Hoofdstuk 15: Reflecteren in een meetkundeles........................................................................................................8
Hoofdstuk 2: Begrippen en zelfpeiling bij deel 1
Professioneel gecijferdheid als leerkracht:
- Herkennen van wiskunde in eigen omgeving en omgeving van kinderen. Wiskundige context in situaties.
, - Gericht op oplossingsprocessen bij het oplossen van reken-wiskundeproblemen, door reflecteren.
- Inspelen op het wiskundig denken van de leerlingen, door te anticiperen op hun denkprocessen en hen te
stimuleren tot niveauverhoging.
Hoofdstuk 1 Oriëntatie op rekenen-wiskunde in groep 1 en 2
‘Voorbeeld dat kinderen met nieuwe schoenen dingen ontdekken als maten vergelijk 12=24 in NL, patronen ect.’
Hierbij wordt er gewerkt vanuit een betekenisvolle situatie. In groep 1 en 2 leren ze de cijfersymbolen 0 tot 9.
Meten begint bij kleuters bij het vergelijken van twee objecten: ruggen tegen elkaar, koeken op elkaar leggen.
Hierbij gebruiken ze begrippen als ‘even groot’ of ‘groter dan’. Hierdoor krijgen ze inzicht in wat lengte en meten
betekent. Lengte is een grooteenheid.
De kerndoelen van rekenen-wiskunde hebben betrekking op:
- Wiskundig inzicht en handelen (Kerndoel 23 t/m 25)
- Getallen en bewerkingen (Kerndoel 26 t/m 31)
- Meten en meetkunde (Kerndoel 32 en 33).
Leerstofoverzicht van groep 1 en 2:
- Tellen en rekenen: (akoestisch) opzeggen van de telrij, werken met telbare hoeveelheden, zoals synchroon
telen, resultatief tellen, vergelijken op meer en minder, verkort tellen en globaal schatten –1, -2, werken met
getalsymbolen 0-9.
- Meten: vergelijken en ordenen, zoals lengte, gewicht, inhoud oppervlakte, tijd en geld. Afpassen met
natuurlijke standaardmaten, zoals met lengte, gewicht en inhoud.
- Meetkunde: oriënteren en lokaliseren, construeren met concreet materiaal, spiegelen, draaien en
verschuiven, werken met schaduwen, meetkundetaal.
Hoofdstuk 1: Tellen en getallen + H14 opgave 1 t/m 8 en 43.
Kerninzicht synchroon tellen: Inzicht dat bij het tellen van een aantal voorwerpen het opzeggen van de telrij gelijk
loopt met het aanwijzen.
Synchroontellen: je telt per 1 en wijst steeds 1 voorwerp aan. Dit heb je nodig om resultatief te kunnen tellen,
Herkennen inzicht:
- Bij het tellen van voorwerpen precies tegelijk een voorwerp aanwijst en daarbij één telwoord noemt.
- Weet dat je alle voorwerpen moet tellen
- Voorwerpen ordent om ze beter te kunnen tellen
- Bij het aanwijzen geen voorwerpen dubbel telt of overslaat
- Bij het tellen van voorwerpen de telwoorden correct en in de goede volgorde opnoemt
Kerninzicht resultatief tellen: Inzicht dat het laatste getal bij tellen van een aantal objecten de hoeveelheid aanduidt.
Bij het resultatief tellen maak je gebruik van twee functies van getallen:
- Hoeveelheidsgetal: het gaat om de hoeveelheid of kardinale functie.
- Telgetal: het gaat om de volgorde of ordinale functie, de getallen waarmee je telt (blz.5, huisnummer 37).
Andere functies van getallen:
- Meetgetal: getal met een maat erachter (7 meter, 3 kilogram, 2 jaar).
- Naamgetal: getal dat als het ware een naam aangeeft (bus 15).
- Rekengetal: (abstract) getal om mee te rekenen (3+5=8).
Herkennen inzicht resultatief tellen bij leerlingen:
- Na het noemen van telwoorden bij het tellen weet dat het laatste telwoord de hoeveelheid aangeeft
- Bij zowel geordende als ongeordende hoeveelheden in staat is te tellen hoeveel het er zijn
- Een kleine hoeveelheid bewegende voorwerpen (vissen) kan tellen
- Een aantal al of niet ritmische geluiden kan tellen
- Het aantal van enkele kort getoonde voorwerpen weet
- Het juiste aantal en de juiste betekenis toekent aan hoeveelheden of getallen die verschillende functies
hebben
Kerninzicht representeren: Inzicht dat je hoeveelheden kunt representeren met behulp van materialen, schema’s en
cijfersymbolen.
Cijfersymbolen zijn 0 t/m 9. Dit kan ook gerepresenteerd in stipje, streepjes, dobbelsteenpatronen of vingersn.