Hoorcollege 1 – Algemene inleiding methoden en technieken
Wetenschap = “elke vorm van onderzoek, ongeacht academische discipline, waarin gebruik wordt
gemaakt van wetenschappelijke methoden.”
–> Wetenschappelijke kennis is het product van wetenschappelijk onderzoek. Kennis is
wetenschappelijke kennis indien de kennis d.m.v. wetenschappelijk onderzoek verkregen is.
Relevantie wetenschappelijk onderzoek:
–> Kennis van werkelijkheid vergroten, begrijpen hoe de wereld in elkaar zit (fundamenteel,
basaal, theoretisch onderzoek)
–> D.m.v. wetenschappelijke kennis bijdragen aan oplossingen van maatschappelijke
problemen (toegepast, praktijkgericht onderzoek)
Onderzoekcyclus :
Probleemstelling/vraagstelling –> Onderzoeksontwerp –> Dataverzameling –> Data-analyse –>
rapportage/interpretatie/reflectie –> vervolgens weer naar een nieuwe probleemstelling.
Probleemstelling
Vier typen probleemstellingen:
1. Beschrijvend, inventariserend
-’ wat is’-vraag, gericht op kenmerken van verschijnsel
- kenmerk: geen oorzaak, geen interpretatie
Vb. hoelang zijn de mensen in dit collegejaar?
2. Verklarend
- ‘hoe komt het’-vraag
- kenmerk: gericht op oorzaken of verklarende factoren
Vb. Toenemende lengte onder M komt door gezonde voeding
3. Voorspellend
- ‘wat is bepalend voor…’ (op termijn);
- kenmerk: tijdsafhankelijke oorzaak-gevolg relatie
Vb. dit kind (6jr) zal ongeveer 1.92 zijn als hij 19 jaar is.
4. Ontwerpvraag of evaluatie
- ‘wat is er aan te doen’
- kenmerk: interventie (maatregel) hoe het beter kan; verandering
- Vaak ga je twee verschillende interventies/medicijnen met elkaar vergelijken
Vb. Helpt groeihormoon X of Y beter als kinderen achterblijven in groei?
Goed formuleren van de onderzoeksvraag
- Domein moet helder zijn: Over wat/wie gaat het precies (tijd en plaats)?
- Welke zijn de te meten variabelen, ‘uitkomstenmaten’ of eigenschappen?
- Formuleer altijd zakelijk en concreet.
–> Een exacte probleemstelling zorgt voor:
o Een heldere gedachtengang, weten wat je wilt en waar je naar toe moet werken
o Stimuleert om gericht te werken en voorkomt ronddwalen
o Het stelt de precieze taak/opdracht centraal
o Je bakent het af, waardoor je uitsluit wat je niet gaat onderzoeken
o Het is sleutel tot efficiënt literatuuronderzoek
o Het is de basis voor het onderzoeksdesign
o Het is de basis voor verantwoording richting de opdrachtgever
, o Het is de basis voor interpretatie van de onderzoeksresultaten
Pico (trucje voor formuleren goede probleemstelling)
- P (Patient group/Problem) –> Wat is de populatie of onderzoeksgroep?
- I (Intervention/index test) –> Wat is precies de interventie?
- C (Comparison) –> Wat is precies de controle-/vergelijkingsgroep
- O (Outcome) –> Vergelijking in termen van welke uitkomstmaten?
Hoorcollege 2 – Onderzoeksdesign – experimentele
onderzoeksdesigns
Onderzoeksdesign = structuur van het onderzoek (plan van aanpak in zijn geheel)
Hieronder valt: Welke doelgroep, Conceptueel model, Onderzoekshypotheses, Type design, Type
steekproef, Meetprocedure/Meetinstrumenten, Analysemethoden
Wat bepaald welk type design je gaat gebruiken?
–> Onderscheid tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek (tentamenvraag)
Kwalitatief = meer explorerend, inzicht verkrijgen. (gaat over beschrijvingen, data kan worden
geobserveerd en niet worden gemeten)
Kwantitatief = meer toetsen van theorieën (gaat over getallen, kan worden gemeten)
De exacte probleemstelling bepaalt of
je kwantitatief onderzoek of
kwalitatief onderzoek gaat doen. Ook
je conceptueel model kan een rol
spelen bij de keuze voor design. Ook
praktische omstandigheden spelen
een rol (geld, tijd, organisatorische
mogelijkheden) én de voorkeur van
de onderzoeker mag geen rol spelen.
Er is altijd één onderzoeksdesign
superieur, onderbouw dit!
Vijf typen onderzoeksdesign kwantitatief onderzoek (ZIE Powerpoint, dit zijn de vijf typen onderzoek)
, Twee typen experimenteel onderzoek
–> Er wordt altijd minimaal twee groepen met elkaar vergeleken. Wij leggen de proefpersoon altijd
wat op. Bv. een blauwe of rode pil. Er is sprake van opzettelijke manipulatie via:
1. RCT -> toewijzing gebeurt op basis van toeval, random.
2. Quasi-experiment -> toewijzing is niet willekeurig
RCT
–> Is het enige design waarmee je een causaal (oorzaak-gevolg) verband kunt onderzoeken.
Stap 1: Steekproefgrootte en steekproef
Je maakt een steekproef om haalbaarheid te garanderen en te generaliseren voor een bepaalde
doelgroep. Dit is alleen als er sprake is van representativiteit!
Definitie adhv:
Inclusiecriteria: alle eisen waaraan alle participanten moeten voldoen
Exclusiecriteria: als aan 1 of meer exclusiecriterium is voldaan, wordt de beoogde participant
uitgesloten. (Zijn vaak het tegenovergestelde van de inclusiecriteria)
Stap 2: participanten (mensen die mee willen doen) en niet participanten
Niet-participanten zijn mensen die niet aan de inclusiecriteria voldoen of deze participanten wijzen
zelf deelname aan experiment af. (sprake van vrijwillige basis-> informed consent)
Belang reden van weigering -> ondermijnt principe van representatieve steekproef dus externe
validiteit.
Stap 3: Randomisatie
Participanten worden toegewezen aan de (niet-) experimentele condities obv. toeval of loting
(random). Het belang hiervan is dat de onderzoek niet (on)bewust invloed kan uitoefenen op het
experiment. Een ander voordeel is dat de twee groepen zo goed als gelijk is. Je kunt een causaal
(oorzaak-gevolg) verband aantonen/onderzoeken.
Drie eisen van randomisatie:
1. Randomisatie is ‘eerlijk’ zonder fraude
2. Voldoende participanten -> Als je met te weinig mensen zit kan dit invloed hebben op de uitslag
van je onderzoek.
3. Degene die randomiseert mag geen kennis hebben over de precieze randomisatiemethode ->
Anders kan er sprake zijn van een bias (=een systematische vertekening)
Hoe doe je randomisatie?
1. Simpele randomisatie (muntje opgooien) -> Verloopt soms anders dan je zou willen
2. Gestratificeerde randomisatie -> Evenveel mannen en vrouwen in beide groepen. Toewijzing
van 50/50. (Vaak op leeftijd, geslacht, burgelijke stand)
3. Gewogen randomisatie -> Bewust een bepaalde verhouding. Bv. 1:2. Dit doe je om een
deelvraag bijvoorbeeld te beantwoorden.
4. Blok randomisatie (gelijke verdeling over E en C -> E staat voor experimentele groep en C staat
voor controle groep.
5. Balancing/minimization scheme -> computer gebruiken om gelijk te verdelen.
Stap 4: Interventies
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper hanouk. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.