Tijden:
Praesens (onvoltooid tegenwoordige tijd) vormen:
De epsilon en de omikron zijn themavocalen. Je hebt -oo en -eoo werkwoorden. De -eoo
werkwoorden zijn te herkennen aan een cironflex boven de uitgang en bij de 1e en 2e
meervoudsvormen een nieuwe klank (oumen en eite i.p.v omen en ete) door contractie.
Vorm = ik loop, wij zien, zij willen.
Praesens (onvoltooide tegenwoordige tijd) tijdaspect:
Je gebruikt de praesensvorm bij:
• Een (herhaalde) gebeurtenis, handeling of feit in het heden.
• Het benadrukken van een handeling in een tekst in het verleden, dit heet de praesens
historicum. Je vertaalt dit als een verleden tijd, maar let wel op het signaal dat de
schrijver ermee geeft.
• Vertellerscommentaar (bij bovenbouwteksten)
Uitgangen:
1e ev. λύω ποιῶ (ποιέ+ω) εἰμί
2e ev. λύεις ποιεῖς (ποιέ+εις) εἶ
3e ev. λύει ποιεῖ (ποιέ+ει) ἐστί(ν)
1e mv. λύομεν ποιοῦμεν (ποιέ+ομεν, έ+ο=οῦ) ἐσμέν
2e mv. λύετε ποιεῖτε (ποιέ+ετε) ἐστέ
3e mv. λύουσι(ν) ποιοῦσι(ν) (ποιέ+ουσι(ν)) εἰσί(ν)
Inf. λύειν ποιεῖν εἶναι
Imp. ev. λῦε ποίει ἴσθι
Mv. λῦετε ποιεῖτε ἔστε
Imperfectum (onvoltooid verleden tijd) vormen:
Bij het imperfectum heb je ook -oo en -eoo werkwoorden, waarbij je de -eoo vorm ook kunt
herkennen door het circonflex en de contractie. Er zijn 2 kenmerken van het imperfectum:
Kenmerk 1: deels andere uitgang dan het praesens.
Kenmerk 2: augment voor de stam of tussen het voorzetsel en de stam. Als het werkwoord
met een klinker begint, kan de beginklinker veranderen.
Vorm = ik liep, wij zagen, zij wilden.
, Imperfectum (onvoltooid verleden tijd) tijdaspect:
Je gebruikt de imperfectum bij:
• Een (herhaalde) gebeurtenis, handeling of feit in het verleden.
• Onafgeronde handeling in het verleden.
• Langdurige handeling in het verleden, dit heet duratief (hij was aan het …).
• (Vergeefse) poging in het verleden, dit heet conatief (hij probeerde te …).
• Achtergrondinformatie in een verhaal.
Uitgangen:
1e ev. ἔλυον ἐποίουν ἦ(ν)
2e ev. ἔλυες ἐποίεις ἦσθα
3e ev. ἔλυε(ν) ἐποίει ἦν
1e mv. ἐλύομεν ἐποιοῦμεν ἦμεν
2e mv. ἐλύετε ἐποιεῖτε ἦτε
3e mv. ἔλυον ἐποίουν ἦσα(ν)
Augment:
α wordt η υ blijft υ
ο wordt ω ε wordt η
η blijft η αι wordt ῃ
ω blijft ω ευ wordt ηυ
ι blijft ι οι wordt ῳ
Aoristus (onvoltooid verleden tijd of voltooid tegenwoordige tijd) vormen:
Je hebt de sigmatische, pseudosigmatische en thematische aoristus. Je vertaalt deze
verschillende vormen hetzelfde. De meeste woorden hebben een sigmatische aoristus.
Werkwoorden met een stam op μ, λ, ν of ρ (molenaar) hebben een pseudosigmatische
aoristus, die hetzelfde is als de sigmatische aoristus, maar dan zonder de σ. Bij werkwoorden
met een thematische aoristus moet je de stam apart leren, deze is onregelmatig.
Je hebt bij de aoristusvorm ook -oo en -eoo werkwoorden, maar deze zijn naast aan het
augment ook te herkennen aan de verlenging van de stamklinker voor de kenletters (σ en α).
Opbouw = augment + stam + σα + uitgang.
Vorm = ik liep, wij zagen, zij wilden en ik heb gelopen, wij hebben gezien, zij hebben gewild.
Aoristus (onvoltooid verleden tijd of voltooid tegenwoordige tijd) tijdaspect:
Je gebruikt de aoristusvorm bij: