Samenvatting Psychologie
Inleiding/persoonlijkheid
Wat is psychologie?
Psychologie betekent letterlijk ‘’de kennis van ziel/geest’’.
Psychologie is de wetenschap van geestelijke processen en gedrag (Zimbardo).
- Gedrag van mensen
- Gedachten en gevoelens die mensen hebben bij het ervaren van hun gedrag
- De omstandigheden waarin dat gedrag plaatsvindt
Psychologie belangrijk voor sociaal werkers
- Het helpt om (afwijkend) gedrag van anderen beter te beschrijven, verklaren en voorspellen
- Helpt jou om je eigen gedrag beter te begrijpen
- Geeft je technieken en interventies die je kunt toepassen
- Helpt om bestaande hulpverleningstechnieken te begrijpen
Hoofdstuk 6
Persoonlijkheid
1. het op een duidelijke manier tonen van je overtuiging. Ergens voor staan. Je bent een
persoonlijkheid
2. De beschrijving van eigenschappen die karakteristiek zijn voor iemand.
Drie niveaus
1. Dat wat iemand met alle mensen gemeen heeft
2. Dat waarin je lijkt op sommige anderen
3. Dat wat jou persoonlijk uniek maakt
De eerste theorieën over persoonlijkheid waren pogingen om mensen in verschillende typen in te
delen. Persoonlijkheidstypen.
Sanguinisch (bloed) Energiek, snel afgeleid, opgewekt
Melancholisch (zwarte gal) Somber, gevoelig voor stemming, houden van overzicht, denkers en
willen begrijpen
Flegmatisch (slijm) Weinig emotie, rustig, koel en traag
Cholerisch (gele gal) Opvliegend, dominant, duidelijk doel, ongeduldig, nemen leiding
Door Claudius Galenus (129-199)
Typologie is een classificatie van typen mensen
Traittheorieën zijn kenmerken die relevant zijn voor iemands persoonlijkheid. Gebruikelijke
patronen van denken, doen en voelen.
,Big-five
1. Extraversie tegenover introversie
2. Vriendelijk tegenover onvriendelijk
3. Zorgvuldig tegenover slordig
4. Emotioneel stabiel tegenover neurotisch
5. Openstaan tegenover geslotenheid (intellectuele autonomie)
Robert Cloninger (1999) heeft een vragenlijst samengesteld waarmee temperament en karakter
kunnen worden onderzocht. De theorie lijkt op de big-five, maar dan wat uitgebreider.
Temperament is aangeboren en karakter ontstaat later op basis van levenservaring. Wat je bij
iemand ziet aan feitelijk gedrag/persoonlijkheid, is altijd een mix van aanleg en ervaring.
Vier kenmerken van temperament
1. Harm-avoidance vermijden van leed, gevaar
2. Novelty seeking neiging om nieuwe dingen te ervaren
3. Reward dependece afhankelijkheid van waardering
4. Persistence neiging om vol te houden
Drie kenmerken van karakter
1. Self-directedness zelfsturing, de mate waarin je zelf keuzes maakt
2. Cooperativeness neiging tot samenwerken in ruime zin. Behulpzaam, tolerant
3. Self-transcendence zelfoverstijging. Oog hebben voor grote geheel, natuur en universum
Persoonlijkheidsstoornissen
1. De paranoïde, schizotypische en schizoïde
Vreemd excentriek gedrag is het belangrijkste symptoom. Bijv. vreemde opvattingen over
achtervolgd worden, contact hebben met buitenaardse wezens
2. De borderline, antisociale, narcistische en theatrale
Moeite met impulsbeheersing en emoties. Onderhouden relaties slecht en hebben te weinig
oog voor belangen van anderen.
3. De afhankelijke, ontwijkende en obsessief-compulsieve
Wordt beheerst door angsten. Sommigen klampen zich vast aan anderen, sommigen
ontwijken mensen en anderen denken en doen dingen op een dwangmatige manier.
Sociaal werk
Het is belangrijk dat een sociaal werker deze kennis heeft omdat het belangrijk is om je cliënt te
begrijpen, te zien wat voor iemand het is en zijn persoonlijkheid te kunnen inschatten. Met behulp
van deze kennis kun je ook naar jezelf kijken. Wat ben ik voor type? Ben ik de juiste match voor de
cliënt?
Veerkracht is afhankelijk van vier andere eigenschappen namelijk: volhouden, anderen erbij
betrekken voor troost en of steun, niet bang zijn om nieuwe dingen uit te proberen en nieuwe
doelen stellen. Zelf de verantwoordelijkheid nemen voor het herstel. Je kunt zo meer nauwkeurig
bepalen waar jouw meeste steun nodig is.
, Psychoanalyse/ Psychodynamische
benadering
Hoofdstuk 4 en 20 en PDF kopieën uit 6 Psychologische stromingen en één cliënt (Weerman).
Hoofdstuk 4
Psychodynamische benaderingen zijn de oudste psychotherapeutische benaderingen. Ze stammen af
van de theorie van Sigmond Freud (1856-1939). Hij ontwikkelde de psychoanalyse.
Een begrip dat zijn oorsprong vindt in de psychoanalytische bandering van Freud is overdracht.
Overdracht verwijst naar de irrationele gevoelens die de patiënt ten opzichte van de sociaal
werker ervaart. De gevoelens zijn irrationeel omdat ze niet te maken hebben met de persoon
(sociaal werker) die de gevoelens oproept, maar met iets in een relatie van vroeger. Ze worden nu
ten onrechte overgedragen aan de therapeut.
Overdracht is het herhalen van een relatie uit het verleden, in het hier en nu.
Overdracht is nauw verwant met projectie.
Projectie is de neiging om onze eigen verwachtingen te zien en te beluisteren in het gedrag van
de ander. De verwachting over hoe mensen reageren baseren we op onze jeugdervaringen.
Bij projectie gaat het over je eigen gevoelspatronen en overtuigingen projecteren op de ander.
Tegenoverdracht is het omgekeerde van overdracht. Irrationele gevoelens die te maken
hebben met vroegere relaties worden door de therapeut aan de cliënt toegeschreven. Het kan een
reactie zijn op de overdracht van de cliënt.
Freudiaanse verspreking is wanneer mensen onbewust iets laten ontvallen. ‘A slip of the
tongue’
Sociaal werk
De belangrijkste reden voor het hebben van deze kennis is dat je weet dat hulpverleningscontact
gecompliceerd kan zijn en op gekke manieren beïnvloed kan worden door onbewuste processen. Je
moet alert zijn op overdracht en tegenoverdracht. Want als dit onbewust blijft, kan dit de relatie
schaden tussen jou en de cliënt.
Basisactiviteiten
1. Observatie
Wat neem je waar? Wat valt je op? Wat doen ze? Wat willen ze? Hoe reageren ze?
2. Registratie
Wat ervaar je? Welk effect heeft de cliënt op jou?
3. Evaluatie
Wat denk je daarover? Hoe sta je tegenover wat je buiten ziet gebeuren en wacht zich naar
aanleiding daarvan binnen bij jou afspeelt?
4. Navigatie
Wat wil je daarmee? Welke route wil je nemen?
5. Interventie
Wat doe je? Welke acties onderneem je om je doel te bereiken?
Als je jezelf deze vragen regelmatig stelt, ben je bezig met je bewust worden van gevoelens en
gedachten die er spelen. Dit stelt je in staat om tot persoonlijk effectief leiderschap te