Inleiding onderwijswetenschappen
Leerdoel
Studenten kunnen de drie niveaus beschrijven waarop onderwijswetenschappers
vraagstukken analyseren (micro-, meso- en macroniveau) en van specifiek vraagstuk
aangeven op welk niveau dit primair betrekking heeft.
Onderwijswetenschappen, wat is dat?
Wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van onderwijs en leren, met het
doel deze te verbeteren.
Bestuderen: beschrijven, begrijpen en verklaren
Onderwijs: niet alleen op school, maar ook andere contexten bv. werkplek of vrije tijd
(museum)
Leren: formele (ingericht als leeromgeving, school, leidt meestal tot diploma),
informele contexten (museum) en non-formele contexten (werkplek leren, op het
werk, doelgericht maar minder gestructureerd dan formele context)
Verbeteren: praktijkgerichte wetenschap, kennisontwikkeling en praktijkverbetering
Onderwijs- en pedagogische wetenschappen
Onderwijswetenschappen: onderwijs en leren, focus op:
o Formele en informele onderwijs- en leersituaties
o Lerende, incl. bv. leren studenten of werknemers
o Micro-, meso- en macroniveau (vs. focus op voornamelijk micro PW)
Pedagogische wetenschappen: opvoeding en ontwikkeling, focus op
o Range opvoedingssituaties
o (Opvoeding en ontwikkeling) kind
o Ook ontwikkelingsproblematiek (bv. jeugdhulpverlening)
Veel raakvlakken in theorie en praktijk (pedagogen werken op school en onderwijs
staat centraal in leven van een kind)
Interdisciplinair
Naast pedagogische wetenschappen ook verbindingen met (o.a.):
o Psychologie: (individuele) leer- en ontwikkelingsprocessen, o.a. invloed
persoonskenmerken, motivatie, intelligentie
o Sociologie: onderwijs en samenleving, o.a. hoe onderwijs bijdraagt aan sociale
orde, mate waarin sociale achtergrond onderwijsuitkomst bepaalt
o Filosofie: opvattingen en ideologieën over aard en doel van onderwijs, invloed
daarvan op inrichting onderwijs
o Geschiedenis: historische ontwikkeling onderwijs(stelsel)
o Economie: onderwijs en arbeidsmarkt, kenniseconomie
Macroniveau= het niveau van het beleid (inrichting nationaal onderwijsstelsel zoals
differentiëren, curriculumontwikkeling door overheid, beleid op internationaal, landelijk of
gemeentelijk niveau)
Mesoniveau= het niveau van de schoolorganisatie (leerklimaat in een school of organisatie,
sturing en leiderschap in scholen, professionalisering van docenten/instructie-gevende dus
het leren van docenten zelf)
,Microniveau= het niveau van de onderwijsleerprocessen (didactische vormgeving onderwijs
dus niet wat je overbrengt maar hoe ‘wat is beste manier om rekenvaardigheid te
bevorderen’, individuele verschillen in leerprocessen en -prestaties bv
intelligentie/motivatie, leerkracht-leerling en leerling-leerling interacties)
Praktijkgerichte wetenschap
Praktijk-, beleids- en onderzoeksveld werken samen aan kennisontwikkeling en -
toepassing > toetsen bestaande en ontwikkelen nieuwe onderwijspraktijken
Leerdoelen deel A
Kunnen uitleggen waarom de discussie over effectief onderwijs niet dezelfde is als
die over goed onderwijs
Doelen van onderwijs (kwalificatie, socialisatie en subjectificatie) kunnen toelichten
en kunnen uitleggen hoe deze kunnen overlappen en/of conflicteren
Het verschil uit kunnen leggen tussen doelen en functies van onderwijs en (naast
bovengenoemde doelen) de selectie- en allocatiefunctie toelichten
Bovengenoemde doelen van onderwijs kunnen herkennen in het publieke en
wetenschappelijke discours (vraagstukken, discussies, benaderingen) en dit discours
analyseren in termen van de bovengenoemde doelen
Introductie onderwijssociologie
Discussies onderwijs: doelen van belang
Hoe versus waarom: discussies in publieke debat gaan vaak over het “hoe” zonder
het “waarom” te expliciteren. Antwoord op “hoe-vraag” hangt af van gekozen
perspectief op onderwijs. Wat wil je bereiken met het onderwijs? Wat zijn doelen
van onderwijs?
Effectief versus goed: discussies over goed onderwijs is een andere dan de discussie
over effectief onderwijs. Effectiviteit gaat over kwaliteit processen, maar daarmee is
vraag waar processen toe moeten leiden (doelen) nog niet beantwoord. Effectief
voor wat?
Doelen van onderwijs (Biesta, 2009)
Kwalificatie: verwerven van kennis over de wereld, vaardigheden en houdingen die
mensen kwalificeren om iets te doen (niet alleen functioneren in werkcontext maar
ook functioneren in samenleving) kennis opdoen over samenleving, bijv. burgerschap
is kwalificatie en geen socialisatie omdat er toevallig het woordje samenleving in zit.
Goed onthouden.
Socialisatie: traditie en praktijk, gaat vooral over normen en waarden overbrengen.
De wijze waarop, middels het onderwijs, mensen deel worden van sociale, culturele
en politieke tradities en praktijken: overdracht van normen en waarden. Gebeurt niet
alleen expliciet, ook impliciet: “hidden curriculum” > het onbewust overbrengen van
normen en waarden.
Subjectificatie: persoonsvorming (tegenovergestelde van socialisatie, ontwikkeling
van de individualiteit en subjectiviteit van mensen). Kritisch nadenken over normen
en waarden is subjectificatie en geen socialisatie.
, Biesta zegt dat goed onderwijs altijd betrekking heeft op deze drie doelen. Het kan nooit
gaan om 1 doel.
Conflict socialisatie en subjectivering
De acceptatie van waarden vs. het kritisch leren nadenken over waarden
Vervolg doelen van onderwijs (Biesta)
Doelen kunnen conflicteren, veel mensen nemen in debat over doel van onderwijs
een middenpositie in.
Doelen zijn niet altijd te scheiden, bijvoorbeeld…
o Overbrengen waarden en normen altijd i.r.t. bepaalde inhoud
o Overbrengen waarden en normen heeft impact op persoonsvorming (je moet
eerst normen en waarden meekrijgen om er een oordeel over te vormen)
Doelen versus functies van onderwijs
Doel: doelstelling van onderwijs, wat zou onderwijs idealiter moeten
bewerkstelligen?
Functie: functioneren van onderwijs in samenleving, los van de vraag of dit wenselijk
is
o Selectie-en allocatiefunctie: toedeling van posities in samenleving via posities
in onderwijs en arbeidsmarkt (LL worden voorbereid op uiteenlopende
posities in de samenleving)
Deel B: onderwijsstelsel en kansengelijkheid
Leerdoelen deel B
Een definitie kunnen geven aan meritocratie en deze relateren aan kansengelijkheid
Verschillende kenmerken van onderwijsstelsel kunnen definiëren (differentiatie,
flexibiliteit, beroepsgerichtheid en standaardisering)
Nederlandse onderwijsstelsel kunnen beschrijven in termen van bovengenoemde
stelselkenmerken
Bovengenoemde kenmerken van het onderwijsstelsel herkennen in het publieke en
wetenschappelijke discours en dit analyseren in termen van bovengenoemde
stelselkenmerken
Op basis van theorie verwachte relaties tussen bovengenoemde kenmerken van het
onderwijsstelsel en kansengelijkheid uitleggen en tevens aangeven of er in de
literatuur evidentie is voor deze relaties
Kunnen uitleggen waarom de bovengenoemde kenmerken van het onderwijsstelsel
met elkaar moeten worden gezien
Het meritocratisch ideaal
Sociale herkomst bepaalde lange tijd hoeveelheid en aard gevolgd onderwijs
Meritocratie: je maatschappelijke positie wordt bepaald door je talent, inzet en
motivatie (je ‘merites’, capaciteiten) en niet door je sociale herkomst
Kansengelijkheid, bieden van gelijke kansen aan leerlingen ongeacht hun sociale
herkomst, sekse of etniciteit
Invloed inrichting onderwijsstelsel (Mijs & van de Werfhorst, 2016)