SAMENVATTING VAN FRISO
WIELENGA, GESCHIEDENIS VAN
NEDERLAND. VAN DE OPSTAND TOT
HEDEN (3E DRUK; AMSTERDAM 2014).
2015 – 2016, Semester I
BACHELOR JAAR I
Lisa Jurrjens
,Samenvatting Geschiedenis van Nederland (2014)
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 2 Oppositi in Opstand. Ontstaan in consolidati an di Ripubliik dir Virinigdi
Nidirlandin (1555 – 1609)....................................................................................................................3
Inleiding.....................................................................................................................................3
Economie, fnanciën en politeee structuur................................................................................3
Reformate.................................................................................................................................5
Loyaliteit, opposite en crisis (1555 – 1566)...............................................................................5
Radicalisering, misluete matging en de weg naar de Republiee (1567 – 1588).........................7
Militaire successen, politeee consolidate en wapenstlstand (1589 – 1609)...........................10
Dynamiee en expansie op economisch gebied.........................................................................12
Hoofdstuk 3 Di Ripubliik in di Goudin Eiuw....................................................................................14
Inleiding...................................................................................................................................14
Van het Twaalfarig estand tot de Vrede van Münster (1609 – 1648)...................................14
De Republiee rond 1650...........................................................................................................18
De ‘ware vrijheid’ (1650 – 1672)..............................................................................................23
De terugeeer van Oranje: de Republiee onder Willem III (1672 – 1702)...................................25
De economie in de Gouden Eeuw.............................................................................................28
Kunst, architectuur en wetenschap..........................................................................................31
Hoofdstuk 4 Mogindhiid an di twiidi rang. Di niirgang an di Ripubliik in di achtindi iiuw
..............................................................................................................................................................34
Inleiding...................................................................................................................................34
Internatonale betreeeingen: het einde van een grote mogendheid........................................34
Stagnate in de binnenlandse politee (1702 – 1780)...............................................................36
Patriotentjd en Oranjerestaurate (1780 – 1795)...................................................................38
Economie in een eeuw van stagnate en terugval....................................................................40
De ataafse Republiee en de Franse Tijd (1795 – 1813)...........................................................43
Hoofdstuk 5 Van Ristaurati naar hit libirali tidpirk (1813 – 1917).................................................47
Inleiding...................................................................................................................................47
Het misluete experiment: het Verenigd Koninerije (1815 – 1830)............................................47
Politeee stlstand en malaise (1830 – 1848)............................................................................52
De grondwetsherziening van 1848...........................................................................................54
Politsering en partjvorming rond schoolstrijd, sociale eweste en eiesrechtvraagstue...........55
Economische groei en modernisering.......................................................................................59
Een neutrale eleine mogendheid met een groot imperium......................................................60
Staat en nate in de negentende eeuw....................................................................................62
De Eerste Wereldoorlog en de Pacifcate van 1917.................................................................63
1
Lisa Jurrjens
,Samenvatting Geschiedenis van Nederland (2014)
Hoofdstuk 6 Stabilitiit in modirnisiring: Nidirland sinds 1918........................................................65
Inleiding...................................................................................................................................65
Politee en economie in het interbellum (1918 – 1940)............................................................65
Zelfstandig en neutraal: de buitenlandse politee tot 1940......................................................70
Oorlog en bezetng (1940 – 1945)...........................................................................................71
Tussen politeee vernieuwing en contnuïteit (1945 – 1966)....................................................74
reue in de buitenlandse politee en de deeolonisate van Nederlands-Indië...........................77
Ontzuiling, polarisate en ‘poldermodel’ (1966 – 2002)...........................................................78
Rechtspopulisme en de verloren ‘normaliteit’..........................................................................82
Hoofdstuk 7 Slotopmirkingin..............................................................................................................85
Biilagi: Tiidliin......................................................................................................................................88
2
Lisa Jurrjens
,Samenvatting Geschiedenis van Nederland (2014)
Hoofdstuk 2 Oppositie en Opstand. Ontstaan en consolidatie van de
Republiek der Verenigde Nederlanden (1555 – 1609)
Inleiding
Rond 1500 regeerde in de meest zuidelijke gewesten alsmede Holland en Zeeland Filips de
Schone. In de gewesten Luik en Utrecht zetelden bisschoppen, waarbij de Utrechtse bisschop
ook heerste over Drenthe en Overijssel. In het oosten behoorden Gelre en delen van het
huidige Limburg toe aan Karel van Gelre. In Friesland en Groningen ontbrak centraal gezag.
Karel V, zoon van Filips de Schone en Johanna van Castilië volgde in 1519 zijn
grootvader Maximiliaan van Oostenrijk op als koning van het Duitse Rijk.
Vanaf de jaren 1520 vergrootte Karel V zijn invloed in de Nederlanden. Met de
verovering van Gelre in 1543 volgde de zeventiende provincie onder zijn heerschappij.
In 1548 besloot de Duitse Rijksdag op verzoek van Karel V de Nederlandse gewesten
onder te brengen in een gezamenlijke Kreits, een zelfbesturende eenheid binnen het Duitse
Rijk. In 1549 bekrachtigden de zeventien Nederlandse gewesten dit besluit, de zogenoemde
Pragmatieke Sanctie, en in datzelfde jaar maakte de zoon van Karel V, Filips II zijn eerste reis
in dit gebied.
De Pragmatieke Sanctie hield niet lang stand: met het Plakkaat van Verlatinghe uit
1581 dankten de noordelijke gewesten landsheer Filips II af en zeven jaar later riepen zij zich
uit tot de ‘Republiek der Verenigde Nederlanden.’ Deze zou blijven bestaan tot 1795. De
zuidelijke gewesten bleven tot 1794 onder het Habsburgse bestuur vallen. Na het einde van de
napoleontische heerschappij in Europa (1794 – 1813) werd de Nederlandse ‘eenheid’ hersteld
in het Verenigd Koninkrijk, onder het bewind van koning Willem I. Aan deze eenheid kwam
in 1830 een einde en nadat in 1890 ook de band tussen Nederland en Luxemburg werd
beëindigd, was Nederland weer terug bij zijn geografische positie ten tijde van de Republiek.
Economie, financiën en politieke structuur
In de zestiende eeuw ontwikkelden de Habsburgse Nederlanden zich tot het centrale
internationale knooppunt, met Antwerpen als belangrijkste stad. Kenmerkend voor de
verstedelijking in het noorden was de afwezigheid van één metropool en de verspreiding van
de bevolking over een aantal middelgrote steden. De bevolking groeide en in het westen vond
intensivering en specialisatie van landbouw plaats. Amsterdam ontwikkelde zich tot een
belangrijk centrum van de handel in massagoederen. Als gevolg daarvan bestond de
Hollandse vloot uit veel relatief grote en goedkoop gebouwde schepen. De Antwerpse vloot
daarentegen was kleiner en uitgerust voor het vervoer van kostbaarder producten over langere
afstanden. Een ander verschil was dat de handel in Antwerpen overwegend passief van
karakter was: vooral kooplieden uit andere streken voeren op de stad. Na de val van
Antwerpen in 1585 verplaatste deze ‘rijke handel’ zich naar het noorden.
Van een economische eenheid van de Habsburgse Nederlanden kon echter in de eerste
helft van de zestiende eeuw niet gesproken worden. Het noord- en zuidoosten waren
afgescheiden van de groei in de westelijke delen door hun traditionele agrarische cultuur. Van
een ‘nationale’ economie was geen sprake, wel van een zich rondom Antwerpen
3
Lisa Jurrjens
,Samenvatting Geschiedenis van Nederland (2014)
ontwikkelend economisch en militair-strategisch hart van Noord-Europa, dat een centrale
betekenis had voor de consolidatie en expansie van de positie van de Habsburgers in Europa
en de rest van de wereld.
De Habsburgse expansie kostte veel geld, dat veelal afkomstig was van de
belastinginkomsten uit de Nederlandse gewesten. Onder de Bourgondiërs had op
belastinggebied een systeem van bedes bestaan, waarin de landsheer zijn gewesten om
afdrachten had moeten verzoeken. Filips II deed pogingen om de bedes af te schaffen en een
centralistisch belastingstelsel op te zetten. Dit waren factoren die mede leidden tot de
Nederlandse Opstand, omdat de zelfstandigheid van de staten en daarmee vooral van de adel
en burgerij bedreigd werd.
Er was sprake van een verschillend perspectief van vorst en bevolking. Karel V keek
vooral van bovenaf naar beneden en zag de Nederlandse gewesten als één geheel. In de
gewesten zelf keek men juist van beneden naar boven en rees er onder de elites verzet tegen
de centralisatiepolitiek van Karel V. Dat plaatste Karel V voor een dilemma: enerzijds had hij
de steun van de elites nodig om zijn eenheidsstreven tot een succes te maken, anderzijds wist
hij dat hij deze steun onvoldoende zou krijgen wanneer hij te weinig rekening zou houden met
hun belangen. De eenwording ging gepaard met grote spanningen die een belangrijke rol
zouden spelen bij het ontstaan van de Opstand.
In de praktijk stond aan de top van het bestuurlijke netwerk de Habsburgse vorst zelf,
maar wegens verplichtingen elders liet hij zich vervangen door een landvoogd. In 1531
werden drie centrale raden, de collaterale raden gevormd. De belangrijkste was de Raad van
State, een invloedrijk adviesorgaan inzake internationale vraagstukken en ‘nationale’
aangelegenheden van kerkelijke, financiële en bestuurlijke aard. Naast de Raad van State
werd de Geheime Raad opgericht, die dagelijks vergaderde en een beleidsvoorbereidende en –
uitvoerende taak had. Ten slotte was er de Raad van Financiën die de inning van de bedes
voorbereidde en toezicht hield op gewestelijke financiële organen.
In de gewesten werd de vorst vertegenwoordigd door een uit de hoge adel afkomstige
stadhouder. Deze was bevelhebber van de troepen in het gewesten, verantwoordelijk voor de
ordehandhaving en de bezittingen van de vorst. Verder speelde hij een belangrijke rol bij
benoemingen van stedelijke ambtsdragers.
De stadhouder had tevens de bevoegdheid tot het bijeenroepen van de gewestelijke
staten, waarin de adel, de steden en de geestelijkheid waren vertegenwoordigd. De
belangrijkste functie was het beraadslagen over de vorstelijke verzoeken om geld. Hierin werd
tegenwicht tegen de centralisatie gevormd. Ook in de Staten-Generaal, de verzameling van de
Statencolleges, ging het meestal om de vorstelijke bedes. Net als de gewestelijke staten
ontwikkelden de Staten-Generaal zich steeds meer tot een zelfstandig politiek lichaam dat de
inwilliging van de vorstelijke verzoeken koppelde aan voorwaarden en daarmee een
tegenwicht vormde tegen een al te grote machtsconcentratie bij de vorst.
Resumerend kan worden gesteld dat onder de Habsburgers de centralisatie en
bureaucratisering versterkt werden voortgezet. Het hoogst haalbare doel was een composite
state: een bundeling van verschillende eenheden onder één algemeen bestuur. De daarbij
optredende spanningen zouden in de jaren van de Opstand tot uitbarsting komen.
4
Lisa Jurrjens
,Samenvatting Geschiedenis van Nederland (2014)
Reformatie
In de eerste helft van de zestiende eeuw was de positie van de kerk fundamenteel veranderd.
Door de groeiende invloed van Luther in de Nederlanden was de geloofwaardigheid en het
morele gezag van de katholieke geestelijkheid afgenomen. Door de grote mate van
verstedelijking, de relatief hoge graad van alfabetisering, het grote aantal boekdrukkers en het
intensieve verkeer met Duitse gebieden hadden Luthers geschriften zich in hoog tempo
verspreid. De verspreiding van het lutheranisme werd in de jaren 1520 echter bemoeilijkt door
de Inquisitie. Dit leidde tot een verinnerlijking van de Reformatie: de meerderheid van de
bevolking bleef weliswaar binnen de kerk, maar distantieerde zich innerlijk van het oude
geloof en ontwikkelde eigen richtingen.
Veel radicaler waren de dopers, een kleine minderheid vanaf 1530. Zij namen de
Bijbeltekst letterlijk en baseerden daarop onder meer hun opvatting dat de kinderdoop niet
erkend mocht worden. Pogingen om met geweld het Koninkrijk Gods op aarde te
verwezenlijken, leidden tot de bezetting van Münster en andere ongeregeldheden in steden.
Ze werden hard vervolgd en rond het midden van de zestiende eeuw was de doperse
gewelddadigheid voorbij.
De dopers bleven een kleine minderheid die niet wisten door te dringen tot de
bestuurlijke elite. Kenmerkend bleef hun compromisloze gehoorzaamheid aan Gods geboden
en de bereidheid daartoe zelfs het martelaarschap te aanvaarden.
Vanaf 1540 deed een voor de Nederlanden relevante derde groep van zich spreken: die
van de calvinisten. Zij braken met het voorzichtige gedrag en verlangden een principiële
keuze tussen Rome of de Reformatie, tussen de valse en de ware kerk. Vanaf de jaren 1560
verspreidde het calvinisme zich sneller dan voorheen, met als gevolg dat de vervolgingen
toenamen. De spanningen liepen verder op omdat veel katholieken de gewelddadige repressie
en onrust verafschuwden. Daardoor vervreemdden velen van het Habsburgse bewind en de
katholieke kerk en groeide de sympathie voor de calvinisten. Deze ontwikkeling vormde
eveneens een belangrijke factor bij het uitbreken van de Opstand.
Loyaliteit, oppositie en crisis (1555 – 1566)
In oktober 1555 deed Karel V afstand van de troon en kwamen de Nederlandse gebieden
onder het bewind van zijn zoon Filips II. Duidelijk was allereerst dat hij onverbiddelijk zou
vasthouden aan de kerk van Rome en dat hij de vervolging van ketters met harde hand zou
voortzetten. In de tweede plaats had Filips II een lege schatkist van zijn vader geërfd door de
voortdurende oorlogen tegen Frankrijk. Een derde spanningsbron lag in de relatie van de
nieuwe vorsten met de hoge edelen. Filips II was aangewezen op hun steun voor de
implementatie van zijn politiek van centralisatie, maar juist deze riep weerstand van de edelen
op. In 1559 vertrok Filips II voorgoed naar Spanje en benoemde zijn halfzuster Margaretha
van Parma tot landvoogdes. Zij had weinig bestuurlijke ervaring, waardoor voor de hoge
edelen de kans om hun invloed te vergroten leek toe te nemen.
Willem van Oranje was veruit de rijkste en aanzienlijkste representant van de hoge
Nederlandse adel. Hij was altijd loyaal geweest aan Karel V en daarom ook aan Filips II. Bij
het vertrek van Filips II naar Spanje stelde de koning Willem van Oranje aan tot stadhouder
van de provincies Holland, Zeeland en Utrecht. Egmont kreeg dezelfde functie in de gewesten
Vlaanderen en Artesië. De verhoudingen binnen het centrale gezag verbeterden echter niet.
5
Lisa Jurrjens
,Samenvatting Geschiedenis van Nederland (2014)
De eigenlijke machthebber in Brussel, aangesteld door Filips II, was Antoine Perrenot,
beter bekend als Granvelle. De spanningen tussen hem en de hoge adel liepen in de jaren 1560
hoog op; het godsdienstvraagstuk speelde daarbij een belangrijke rol. In 1559 was een nieuwe
kerkelijke indeling van de Nederlanden afgekondigd, waarbij Granvelle aartsbisschop van
Mechelen werd en zo het ‘primaat’ in de Nederlanden verkreeg. In 1561 benoemde de paus
hem tevens tot kardinaal.
Deze kerkelijke herindeling riep onder verschillende bevolkingsgroepen verzet op. De
lokale geestelijkheid en de hoge adel verloor erdoor aan invloed, omdat vastgelegd werd dat
de bisschoppen een universitaire opleiding moesten hebben afgerond en niet langer werden
benoemd op grond van afkomst. Ook onder bredere lagen van de bevolking rees verzet, omdat
de nieuwe kerkelijke indeling zou leiden tot een strikter toezicht op religieuze vraagstukken
en er een hardere vervolging van afwijkende standpunten en ketterij in het verschiet lag.
Willem van Oranje trouwde met de lutherse Anna van Saksen, waarmee hij het
wantrouwen van Filips II en Granvelle wekte. Willem van Oranje was namelijk bereid
religieuze pluriformiteit te accepteren. Ook kreeg hij meer omgang met Duitse vorsten,
tegenstanders van Filips II, waardoor de vertrouwensbreuk met Filips II versterkt werd.
In 1563 eisten de belangrijkste hoge edelen (onder wie Oranje, Egmont en Horne) het
vertrek van Granvelle en stelden zich niet langer beschikbaar voor het landsbestuur. In 1564
gaf de koning toe en liet Granvelle vertrekken. Op papier was de positie van de hoge adel
versterkt, maar de koning hield vast aan zijn plakkaten tegen de ketterij en de
bureaucratisering van bestuur.
In december 1564 hield Willem van Oranje een betoog in de Raad van State waarin hij
pleitte voor het naast elkaar toelaten van verschillende godsdiensten en daarmee voor vrijheid
van geweten. In oktober 1565 gaf Filips II – in wat later de Brieven uit het Bos van Segovia
genoemd zouden worden – te kennen dat de vervolging van ketters onverminderd diende
voort te gaan.
Eind 1565 hadden lagere edelen van verschillend godsdienstig pluimage zich
aaneengesloten in een verbond, dat zij Compromis noemden. In april 1566 bood een
driehonderdtal lagere edellieden de landvoogdes, Margaretha van Parma, een gematigd
verzoekschrift aan dat als ‘Smeekschrift der Edelen’ de geschiedenis zou ingaan. Daarin
vroegen zij de koning om opschorting van de kettersplakkaten en om het bijeenroepen van de
Staten-Generaal. Zij hoopten op steun van de Staten-Generaal voor een toleranter beleid en op
een vergroting van hun eigen invloed. De adviseur van Margaretha van Parma probeerde haar
te kalmeren met de zinsnede: ‘N’ayez pas peur, Madame, ce ne sont que des gueux’ (‘Weest
niet bang, Mevrouw, het zijn slechts bedelaars’). Kort daarop namen de lagere edelen deze
naam als erenaam over en het begrip ‘Geuzen’ werd synoniem met diegenen die zich tegen
het Spaanse gezag keerden. In de zomer van 1566 werd nogmaals een verzoekschrift
aangeboden, waarna de landvoogdes toezegde de plakkaten tegen ketterij op te schorten
zolang een antwoord van de koning zelf nog op zich liet wachten. Vanuit het zuiden ging in
de zomer van 1566 een massale beweging van calvinistische hagepreken over het land. Het
was slechts een kleine stap naar het innemen van kerkgebouwen om deze gereed te maken
voor kerkdiensten volgens andere, vernieuwende opvattingen: de Beeldenstorm.
De Beeldenstorm en het verloop ervan waren vooral uitingen van vervreemding van
het oude geloof, zijn symbolen, rituelen en rijkdom. De Beeldenstorm kwam niet voort uit de
6
Lisa Jurrjens
, Samenvatting Geschiedenis van Nederland (2014)
slechte sociaaleconomische situatie, maar deze droeg wel bij aan een radicale en explosieve
stemming onder de bevolking.
Onder deze omstandigheden zag de landvoogdes geen andere mogelijkheid dan in te
gaan op de voorstellen van Oranje en zijn medestanders, die inhielden dat protestantse
diensten mochten worden gehouden op die plaatsen waar zij feitelijk al plaatsvonden. Ook
zou zij bij Filips II pleiten voor het bijeenroepen van de Staten-Generaal. Als tegenprestatie
werd het verbond der lagere edelen opgeheven. Op basis van deze overeenkomst, het
‘Akkoord’ van augustus 1566, sloot Willem van Oranje plaatselijke religievredes, waarbij
zowel aan katholieken als aan protestanten kerken ter beschikking werden gesteld. Tegen de
achtergrond van een dreigende burgeroorlog was voor een dergelijke verzoenende politiek
echter al snel geen ruimte meer: Oranje verloor aan steun. Door zijn pogingen het
onverzoenbare bijeen te brengen, werd zijn middenpositie weggedrukt tussen de enige twee
overgebleven mogelijkheden: onderwerping of gewelddadige opstand.
Ondertussen had Margaretha van Parma succes met haar pogingen de rust met
militaire middelen te herstellen: de protestantse kerken werden gesloten. Egmont en Horne
zweerden hun onvoorwaardelijke trouw aan de koning, maar Willem van Oranje weigerde en
week uit naar zijn familie in Duitsland.
Het jaar 1566 – 1567 was een sleuteljaar voor het verloop van de Opstand. In
verschillende sociale en religieuze groepen was de onrust toegenomen. Van gelijkgezindheid
was echter geen sprake: sommigen verlangden herstel van hun oude privileges, anderen ging
het vooral om vrijheid van godsdienst en weer anderen wilden dat het calvinisme de enige
toegestane kerkelijke richting zou zijn. Het Spaanse gezag was hersteld en Filips II stuurde
hertog Alva naar Brussel met de opdracht de centralisatie voort te zetten en definitief af te
rekenen met de ketterij in de Nederlanden.
Radicalisering, mislukte matiging en de weg naar de Republiek (1567 – 1588)
Een van de eerste maatregelen van Alva was het opzetten van een nieuwe rechtbank die de
vervolging van de opstandelingen in de Nederlanden ter hand zou nemen. Deze Raad van
Beroerten, in de volksmond als snel de ‘Bloedraad’ genoemd, veroordeelde duizenden
mensen ter dood en onteigende negenduizend personen van hun bezittingen. In 1568 werden
Egmont en Horne onthoofd op de Grote Markt in Brussel. Willem van Oranje werd het
stadhouderschap ontnomen, verloor al zijn bezittingen en zijn 12-jarige zoon werd gegijzeld.
Tienduizenden ontvluchtten het land, onder wie veel prominente burgers en lagere adel.
Andere taken van Alva waren het centrale gezag versterken, de Staten-Generaal buitenspel
zetten en de belastinginning op orde te brengen. In 1569 voerde hij een drietal belastingen in:
de honderdste penning, de twintigste penning en de tiende penning. Het verzet tegen zijn
politiek nam toe.
Willem van Oranjes pogingen om gewapenderhand terug te komen, mislukten door het
ontbreken van steun onder de bevolking, geldgebrek en Alva’s militaire strategie. Willem van
Oranje presenteerde zijn strijd niet als een gevecht tegen Filips II, maar tegen Alva. De
raadgevers van de koning, dus niet de koning zelf, zouden verantwoordelijk zijn voor het
slechte bestuur en de conflicten, aldus Willem van Oranje.
De enige dreiging die de daaropvolgende jaren van de opstandelingen uitging, was die
van de Watergeuzen. Voorzien van kaperbrieven van Willem van Oranje voerden zij
7
Lisa Jurrjens