Geschiedenis samenvatting VWO
Tv 1 t/m 10 + deelcontext 2, 3 & 4
Tijdvak 1: Tijd van de jagers en boeren (tot 3000 v. Chr.)
Ka 1: De levenswijze van jagers en verzamelaars
Ka 2: Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
Ka 3: Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
1.1 De agrarische revolutie
Er ontstonden landbouwsamenlevingen in het Midden-Oosten in de Vruchtbare halve maan
en de landbouw verspreidde zich naar Noord-Afrika en Europa.
Homosapiens ontstond in Afrika en trok later naar Azië en Europa. Op dat moment was er
een ijstijd. Europa bestond uit steppen (kale, open vlaktes, met grasachtige planten en
berken). Ze gebruikten meer gespecialiseerde gereedschappen en wapens dan hun
voorgangers. Mensen leefden vooral van jacht op rendieren, ze joegen ook op mammoeten,
paarden en bizons. De temperatuur steeg en deze dieren verdwenen en er kwamen herten.
Jagers-verzamelaars waren bijna altijd nomaden (geen vaste woonplaats). Ze leefden in
kleine groepen; voedselschaarste, niet praktisch. De sociale verschillen waren niet groot.
In de Prehistorie kenden ze het schrift niet, dus ze gebruikte grotschilderingen.
Waarom van jagen-verzamelen naar landbouw? -> agrarische revolutie
- Klimaatverandering: het begon meer te regenen, er ontstond een vruchtbaar gebied.
Dus konden mensen daar blijven wonen.
- Later was het er koud en droog, waardoor er minder eetbare planten ontstonden en
dus een voedseltekort ontstond. Mensen waren gewend om daar te blijven wonen,
dus gingen ze graan verbouwen.
- Later werd het zo droog dat granen uitstierven en de bevolking groeide erg snel,
waardoor de omgeving werd uitgeput, dus werden ze gedwongen om gewassen te
verbouwen.
Agrarische revolutie:
- Bossen -> akkers
- Grasvlakten -> graanvelden
- Jacht -> veeteelt
- Meer dorpen
Gevolgen van de agrarische revolutie:
Snelle bevolkingsgroei; geboortecijfer steeg
Veeteelt werd bevorderd; dieren nu ook voor melk, wol en trekkracht gebruikt
Nieuwe technieken; weven, pottenbakken, gepolijst steen (wapens en gereedschap)
Meer bezit
Nadelen:
Ondervoeding -> landbouw minder gezond dan jagers-verzamelaars
Infectieziekten -> bevolking leeft dicht op elkaar
, Beperkt aantal gewassen in begin -> gewas mislukte? Hongersnood
Misvorming ruggengraad -> hard werken
Sociale ongelijkheid -> eigen akkers, hiërarchie
1.2 Het ontstaan van steden
De eerste steden ontstonden in Soemerië. Door de overstroming van de Tigris en de Eufraat
was het daar erg vruchtbaar. Ze legden kanalen en waterreservoirs aan om hun akkers te
irrigeren, zodat het ook in zomer vruchtbaar was. Ze bouwden dijken voor bescherming.
Gevolg: de bevolking groeide -> steden
Er ontstond een stedelijke gemeenschap. Mensen konden zich specialiseren (pottenbakker,
smid). Er ontstond een toenemende hiërarchie:
- Kooplieden (een welvarende en invloedrijke groep): verhandelden producten.
- Priesters: zij specialiseerde zich in contact met de goden en hadden veel aanzien.
- Boeren: grootste deel van de groep
- Stadsbestuurders: stad beschermen, irrigatiesystemen onderhouden, orde
handhaven
Daarna ook verstedelijking in Egypte:
- Klimaat: droog, heet, belangrijke rivier overstroomde -> vruchtbaar
- Kanalen en dijken -> landbouwproductie steeg – voedseloverschot
- Later ook in China, India, Peru en Mexico
Het schrift ontstond rond 3000 v.C. In het begin waren het gekleide symbolen, later werden
klanken gebruikt waardoor de taal kon worden opgeschreven zoals deze werd uitgesproken.
Eerst werd het schrift gebruikt voor notaties, later ook voor literatuur (lofzangen koning).
1.3 Machtige rijken in het Midden-Oosten
Staat/polis = een afgebakend gebied met een centraal bestuur
- Dus: dorpen en steden in Egypte konden niet zelf beslissingen nemen, maar de farao
deed dit. Hij was ook verantwoordelijk voor de verdediging van de staat.
o Vaak werden er afbeeldingen getoond in tempels en paleizen dat de farao’s
hun vijanden makkelijk verslaan (in werkelijkheid valt het wel mee). Zodat het
volk vertrouwen in de farao had.
- Wanneer is het een staat?
o Centraal bestuur
o Rechtssysteem geld voor het hele gebied
Ernstige misdrijven -> oordeel farao
Overige zaken -> oordeel lokale ambtenaren en burgers
o Geweldsmonopolie
Ambtenaren waren belangrijk voor de farao:
1. Ze zorgden ervoor dat het land goed werd opgemeten en werd verdeeld onder de
boeren
2. Ze zorgden ervoor dat de irrigatiesystemen werden onderhouden
, 3. Ze zorgden ervoor dat de boeren een deel van hun oogst afdroegen aan de farao.
Ruil: farao betaalde hier mee de ambtenaren, soldaten, arbeiders, architecten en
ambachtslieden
Het Babylonische rijk werd gesticht. Dit werd lastig verdedigbaar omdat Mesopotamië lastig
verdedigbaar was en er steeds meer andere volken de macht grepen.
Kenmerken Egyptische godsdienst:
- Polytheïstisch
- Leven na dood -> Osiris beoordeelde of je goed had geleefd. Als de farao naar het
hiernamaals mocht gaan, dan werd zijn goddelijkheid verzekerd. Piramides zorgden
ervoor dat de farao makkelijker naar de hemel kon gaan.
Farao’s lieten zich als God vereren. De belangrijkste taak van de farao was het handhaven
van de Maät
- Maät = kosmische orde, stabiliteit en harmonie in samenleving (zonsopkomst,
terugkeer seizoenen, overstroming van de Nijl) en gerechtigheid en waarheid (zonder
Maät is de wereld een chaos)
- Farao moest met rituelen en gebeden de goden tevreden stemmen, dit deden de
priesters uit zijn naam.
Waarom ontwikkelde er in Egypte geen handelaren en handelssteden?
- Weinig ruimte voor initiatief, de farao had alles in handen
- Steden ontstonden rondom tempels, daar kregen mensen genoeg land voor de offers
Egypte en Mesopotamië:
Overeenkomsten:
Religie drong alle aspecten van het leven
Koningen waren opperpriesters
Verschillen:
Mp: iedereen kwam na zijn dood in een onderwereld terecht, geniet dus op
aarde. Vandaar minder piramides. Wel ziggoerats, dit vormde het centrum
van iedere stad.
Eg: beoordeeld of je een leuk leven hebt na de dood
Mp: minder monumentale gebouwen
Er kwam geen hard gesteente voor
Staatsbestuur minder gecentraliseerd
, Tijdvak 2: Tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.C.-500 n.C)
Ka 4: De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en
politiek in de Griekse stadstaat.
Ka 5: De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in
Europa verspreidde
Ka 6: De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
Ka 7: De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van
Noordwest-Europa.
Ka 8: de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische
godsdiensten.
2.1 De Griekse democratie
Athene had een volksvergadering, ook wel democratie genoemd. Dit bestond uit alle
Atheense mannen die geen slaaf waren (directe democratie). Dit kon alleen worden
mogelijk gemaakt als er niet te veel burgers zijn. Ze hadden burgerrecht. Vroeger werd
Athene geregeerd door koningen en adel (aristocratie), ook is er een tiran geweest, dit
wilden ze niet meer, vandaar dat er een volksvergadering kwam. Boeren werden steeds
belangrijker, ze hadden invloed geëist en gekregen bij beslissingen over oorlog en vrede.
Om gelijkheid te garanderen werd de democratie zo ingericht dat niemand de macht kon
heroveren:
- Elke maand 50 nieuwe raadsleden
- Rechtspraak bij volksjury -> door lot bepaald
- De generaals van het leger werden elk jaar opnieuw gekozen
- Volksvergadering kon ‘schervengericht’ houden, ook wel ostracisme genoemd
Griekse filosofie werd steeds belangrijker. Er kwamen vragen over hoe de natuur is
opgebouwd. De natuur is voortdurend in beweging, de ander dacht dat alles uit kleine
deeltjes was opgebouwd. Ze gebruikte de kennis van Egypte en Mesopotamië.
Belangrijke filosofen:
Socrates: ‘ik weet niets, behalve dat ik niets weet’. Hij zou met zijn kritiek op de
goden jongeren hebben bedorven. Hij was kritisch op de democratie
Plato (leerling van Socrates): Hij vond dat burgers zich vaak lieten misleiden en dat de
meerderheid niet altijd gelijk had.
Aristoteles (leerling van Plato): kritisch op de democratie. Hij wilde een trias politica
en vond kennis belangrijk om tot de juiste beslissingen te komen. Hij richtte zich
vooral op verzamelen en systematisch opschrijven van kennis (plato deed dit niet)
2.2 Het hellenisme
Alexander de Grote veroverde veel gebieden, deze veroveringsdrang had hij geërfd van zijn
vader koning Philippus van Macedonië, die heel Griekenland onder zijn heerschappij had
gebracht. Alexander veroverde het hele Perzische rijk. Dit was knap omdat hij de soldaten
telkens weer motiveerde om door te gaan vechten en Alexander handhaafde de macht in
deze gebieden.
Waarom kon Alexander zo een groot gebied veroveren en handhaven?