Toets Nederlands in de bovenbouw
Boek portaal – praktische didactiek voor het basisonderwijs
5 e herziende druk 2018, vierde oplage 2021. Hoofdstukken 4 (4.1, 4.2, 4.3 en 4.6),
Hoofdstuk 5 (5.1, 5.2, 5.3 en 5.6), Hoofdstuk 6 (6.1, 6.2, 6.3, 6.6, 6.7) en Hoofdstuk 9
(9.1, 9.2, 9.3, 9.4, 9.6).
Hoofdstuk 4. Mondelinge taalvaardigheid
4.1. Achtergronden
Via mondelinge vaardigheden communiceer je met jezelf (intrapersoonlijke communicatie) en met
anderen (interpersoonlijke communicatie).
Anders dan bij de schriftelijke taalvaardigheden zijn kinderen al ‘experts’ in mondelinge taal als ze
naar de basisschool gaan. Via luisteren en kijken imiteren jonge kinderen hun ouders en leiden ze zelf
wetmatigheden in de taal af die ze vervolgens experimenteel gebruiken. Taalverwerving loopt via
imitatie, creatieve constructie en interactie.
4.1.1. Mondelinge taalvaardigheid: luisteren, spreken, gesprekken voeren
Luistervaardigheid
We spreken van luistervaardigheid wanneer de luisteraar in staat is wat hij hoort te begrijpen, te
interpreteren en te integreren in de eigen kennis of om te zetten in handelingen. Geluiden worden
opgevangen en door je hersenen meteen geanalyseerd tot een reeks taalklanken waaraan een
betekenis wordt toegekend.
Luisteren is een complexe vaardigheid, omdat we niet alles kunnen onthouden van wat we zojuist
gehoord hebben. We leren om te focussen, hoofdzaken van bijzaken te scheiden, gericht te luisteren
en tussen de regels door te luisteren. Al deze aspecten maken deel uit van luistervaardigheid en
worden daarom deelvaardigheden van luisteren genoemd.
Actief en passief luisteren
Bij actief luisteren laat de luisteraar op actieve wijze merken dat hij luistert door bijvoorbeeld te
knikken, te hummen, de spreker aan te kijken en vragen te stellen. Bij passief luisteren luistert de
luisteraar en hoeft geen rekening te houden met de ander.
Spreekvaardigheid
Spreken bestaat uit meerdere elementen:
- Je moet de juiste klank kunnen produceren. Hierbij gaat het om de spreektechniek; een
goede uitspraak, een duidelijke articulatie en een begrijpelijke intonatie.
- Je moet weten welke klankenreeks bij welke betekenis hoort. Je moet woorden kennen om
via spraak iets duidelijk te kunnen maken,
- Je moet de woorden in logische zinnen kunnen plaatsen.
Mondeling presenteren
Een hogere trap van spreken is het vertellen van een logisch verhaal. Goed kunnen vertellen is voor
een deel wellicht een natuurlijke gave, maar met oefening kan ook veel bereikt worden. Zo kun je
leren om de inhoud te ordenen, je kunt je stemgebruik en je intonatie sturen en ook je non-verbale
gedrag kun je bewust inzetten.
,De klankkleur, het accent en de woordkeus en vooral de non-verbale communicatie bepalen in
belangrijke mate hoe iemand beoordeeld wordt. Ook de status van de spreker is van invloed op de
waardering.
Gespreksvaardigheid
Spreken en luisteren vullen elkaar aan. Een belangrijke factor in de gespreksvaardigheid is zoals we al
zagen ook de mate waarin de spreker non-verbale communicatie gebruikt en de luisteraar die correct
interpreteert. Deze non-verbale vaardigheden worden ook wel tonen en kijken genoemd. Een
spreker spreekt de woorden uit (verbale taal) en toont tegelijkertijd zijn mimiek, houding en gebaren
(lichaamstaal). Bovendien toont hij via zijn intonatie, klankkleur, ritme en klemtonen (‘prosodische’
taal) hoe hij de woorden die hij uitspreekt bedoeld.
Overal worden impliciete gespreksregels gehanteerd. Denk maar aan een ouder die zegt ‘wat zeg je
dan?’ als het kind een snoepje krijgt.
Op school krijgen kinderen te maken met meer formele gesprekssituaties. Daarin is het doel van het
gesprek diverse en de inhoud vaak complexer dan in alledaagse gesprekken en worden
gespreksregels expliciet aan de orde gesteld.
Uit allerlei onderzoeken blijkt dat de non-verbale aspecten in een gesprek minstens zo belangrijk zijn
als de verbale aspecten. Onderzoeken toonden aan dat in een communicatieve situaties rondom
emotionele onderwerpen de verbale taal slechts 7% van de communicatie bepaalt, de prosodische
taal 38% en de lichaamstaal 55%.
4.1.2. De rol van de school bij mondelinge taalontwikkeling
Onderwijs in mondelinge taalvaardigheid is gericht op enerzijds het uitbreiden, verfijnen en
verbeteren van de dagelijkse taalvaardigheid van leerlingen en anderzijds het verwerven van
schoolse taalvaardigheden.
Thuistaal versus schooltaal (CAT en DAT)
Op school komen vaker dan thuis situaties aan bod waarbij de context abstracter is of zich buiten de
eigen leefomgeving van het kind bevindt. Cummins (1979) spreekt in dat verband van Cognitief
Academisch Taalgebruik (CAT) in tegenstelling tot Dagelijks Algemeen Taalgebruik (DAT). Later heeft
hij deze indeling verfijnd in de volgende matrix:
,4.2. Visies
Het is belangrijk dat een team zich ervan bewust is welke plaats mondelinge taalonderwijs in de
school heeft, welke doelen men wil bereiken en welke aanpak daarbij wordt gekozen.
Het is van belangrijk dat een leerkracht doelgericht aandacht besteedt aan mondelinge taal. Ook
wanneer hij taal als middel gebruikt, moet hij zich ervan bewust zijn wat dit betekent voor de
taalontwikkeling van leerlingen. De leerkracht moet mondelinge taal betekenisvol en functioneel
maken in een rijke, sprankelende taalomgeving. Door gerichte, constructieve feedback krijgen
leerlingen de kans hun taal te ontwikkelen in interactieve situaties waarin niet ventraal staat wat zij
nog niet kunnen, maar hoe ze hun vaardigheden kunnen uitbreiden.
4.3. Doelen en inhouden
4.3.1. Kerndoelen
Drie kerndoelen gaan specifiek over onderwijs in mondelinge taalvaardigheid:
1. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die
informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.
2. De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van
informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het
discussiëren.
3. De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies en in een gesprek dat informatief
of opiniërend van karakter is en leren met argumenten te reageren.
Kerndoel 10 heeft ook betrekking op mondelinge taalvaardigheid:
- De leerlingen leren bij de doelen onder ‘mondeling taalonderwijs’ en ‘schriftelijk
taalonderwijs’ strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.
4.3.2. Referentieniveaus
Kerndoelen zeggen nog niets over het niveau dat leerlingen aan het eind van de basisschool bereikt
moet hebben. Dat doet het referentiekader wel. De referentieniveaus geven elke basisschool
krachtige bouwstenen om het onderwijs in mondelinge taalvaardigheid in te richten. In elke groep
komen gesprekken, luisteren en spreken aan de orde. Als leerlingen aan het einde van groep 8 deze
doelen bereikt hebben, dan is het fundamentele niveau (1F) bereikt. Natuurlijk mag een school
leerlingen nog meer uitdagen en verbredende en verdiepende doelen toevoegen tot kinderen het
streefniveau (1S) hebben bereikt.
4.3.3. Leerlijnen
Tussendoelen mondelinge communicatie
Tussendoelen mondelinge communicatie bestaat uit 8 leerlijnen met elk verschillende subdoelen
voor onder-, midden-, en bovenbouw:
- Deelname aan gesprekken;
- Interactief leren;
- Mondeling taalgebruik;
- Woordenschat;
- Begrijpend luisteren;
- Vertellen en presenteren;
- Reflectie op communicatie;
- Reflectie op taal.
Leerlingen leren bij mondelinge taalvaardigheden:
, - Omgaan met diverse mondelinge taaltaken gericht op communiceren, conceptualiseren en
expressie geven;
- Verschillende interactieve vaardigheden voor gespreksvoering;
- Verschillende monologische vaardigheden om te vertellen en te presteren;
- Verschillende receptieve vaardigheden om doelgericht te luisteren en te kijken hoe ze
kunnen reflecteren op het communicatieproces.
4.6. Praktijk: het oudere kind
4.6.1. Inhouden
De inhouden van het onderwijs in mondelinge taalvaardigheid aan oudere kinderen zijn terug te
brengen tot de eerder genoemde taaltaken.
4.6.2. Didactiek
De taalvisie bepaalt welke didactiek een leerkracht volgt. Er zijn een aantal belangrijke
uitgangspunten:
- Zorg voor verbinding;
- Neem alle leerlingen serieus;
- Streef heldere doelen na;
- Zet de taalgroeimiddelen bewust in;
- Gebruik spelsituaties om in gesprek te gaan met leerlingen;
- Gebruik materialen;
- Stimuleer alle leerlingen;
- Stimuleer het taalgebruiksbewustzijn;
- Geef positieve feedback;
- Houd rekening met verschillen in taalgebruik;
- Weer je ervan bewust dat jij een model bent voor leerlingen;
- Evalueer systematisch.
We voegen hier een aantal uitgangspunten voor oudere kinderen aan toe:
• Werk doelgericht aan de taaltaken en vaardigheden.
• Gebruik een duidelijke kapstok.
• Hanteer een herkenbaar lesmodel.
• Bied strategieën aan. Je kunt hiervoor verschillende mondelinge strategieën inzetten:
o Het luister- en spreekproces opdelen in fasen en bij elke fase strategische hulp
bieden;
o Leerlingen duidelijk maken wat ze gaan leren, hoe ze dat gaan doen en wat ze
hiervoor nodig hebben en ze hierop laten reflecteren;
o Leerlingen bewust maken van praatsoortspecifieke vaardigheden en bij elke
vaardigheid strategische hulp bieden in de vorm van didactische aanwijzingen.
• Benoem de luister- en kijkdoelen.
• Verrijk met coöperatieve werkvormen.
• Gebruik metacommunicatie. Dit gaat over de manier waarop feedback wordt gegeven.
• Reflecteer op bedoeling, proces en effect.
• Evalueer systematisch.
• Stimuleer het taalgebruiksbewustzijn.
4.6.3. Praktijkvoorbeelden
Taalontwikkeling
De volgende taalgroeimiddelen zijn voor oudere kinderen van belang:
- Taalaanbod;