Internationaal en Europees strafrecht Samenvatting
Week 1A: Inleiding en rechtsbronnen
Van Elst & Van Sliedregt, hoofdstuk 1.
§1 Inleiding – Internationaal strafrecht is overal te vinden, denk bijvoorbeeld aan de MH17 ramp en de
rechtsmacht van Nederland. Een eensluidende definitie van internationaal strafrecht bestaat niet. Het is
in ieder geval niet internationaal recht + stafrecht. Een goede rechtsbedeling is het sleutelbegrip in de
internationale samenwerking tussen staten in strafzaken.
§2 – Onderdelen van internationaal stafrecht – Internationaal strafrecht de onderdelen van
internationaal recht en nationaal recht die betrekking hebben op de strafbaarstelling, opsporing,
vervolging en berechting van strafbare feiten met grensoverschrijdende aspecten, en de
tenuitvoerlegging van de daarmee samenhangende sancties. Wederzijdse erkenning beperkt zich tot
de lidstaten van de Europese Unie. Er is een fictieve casus gegeven in deze §. De toepasselijkheid van
de Nederlandse wet kan worden gebaseerd op zowel het actief nationaliteitsbeginsel als het
territorialiteitsbeginsel. Verder komt hierin rechtsmacht naar voren, rechtshulp (doorzoeken van
bedrijf, in beslag nemen van mogelijk bewijsmateriaal en conservatoir beslag opleggen, etc.) waarvoor
een verdragsgrond bestaat, uitlevering ( fysiek overbrengen van mogelijke verdachten of
veroordeelden van de ene staat naar de andere staat om daar we worden vervolgd, of een al opgelegde
straf te ondergaan) aan bod. Er bestaat zowel uitlevering als overbrenging, dit is afhankelijk van de
grondslag. Deze onderdelen kunnen zijn gebaseerd op een bilateraal verdrag tussen staten, maar indien
deze ontbreekt kan dit ook op basis van een Verdrag van de VN (ten aanzien van het onderwerp van
de betreffende zaak). Dergelijke verdragen maken het mogelijk om samen te werken met staten met
wie geen bilaterale verdragen zijn gesloten. Dit biedt mogelijkheden tot samenwerking maar
bemoeilijken het zicht op de internationale instrumenten die in een concrete zaak mogelijk toepasselijk
zijn.
§3 Bronnen van internationaal strafrecht – het is redelijkerwijs onmogelijk om een volledig overzicht
te geven van alle internationale bronnen van internationaal strafrecht.
Nederlandse bronnen:
Nationale wetten (afzonderlijke, bijzondere wetten. Dit neemt meer toe door nieuwe
regelingen op basis van wederzijdse erkenning).
o Verspreid over een veelheid van wetten. Voorbeelden: uitleveringswet 1967
overleveringswet 2003 (EU), wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
(WOTS) 1984, wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende
en voorwaardelijke sancties 2012 (EU), wet wederzijdse erkenning en
tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie 2007.
Wetboek van strafrecht voor rechtsmacht (samen met besluit internationale verplichtingen
extraterritoriale wetten)
Wetboek van strafvordering voor klassieke justitiële rechtshulp (ook Europees
bevriezingsbevel en Europees onderzoeksbevel (wederzijdse erkenning))
Aanwijzingen
o Bijv. kaderbesluit 2009/948/JBZ. Herkomst van de aanwijzing vind je niet terug in de
titel, dit bemoeilijkt het overzicht.
Rechtspraak
o Civiele en bestuursrechter
Internationale bronnen:
Verdragen, protocollen, overeenkomsten, kaderbesluiten, richtlijnen, verordeningen en
besluiten.
o Voor een goed begrip van verdrag, protocol of overeenkomst moeten dus zowel de
goedkeuringswet als de uitvoeringswet worden geraadpleegd.
Rechtspraak
o Luxemburg en Straatsburg (EU en EVRM)
, o Internationaal Gerechtshof
§4 Kwalificaties van onderdelen van internationaal strafrecht – droit international penal
perspectief is internationaal. Droit penal international perspectief is nationaal. Wat in de
kwalificatie voorop staat, geeft het perspectief aan. De kwalificatie van kleine en grote rechtshulp
bouwt voort op het onderscheid tussen primaire en secundaire rechtshulp. Primaire rechtshulp een
essentieel onderdeel van het strafproces wordt overgenomen (strafvervolging, tenuitvoerlegging
strafvonnis, overname en overdracht van strafvervolging, overname en overdracht van
tenuitvoerlegging van buitenlands strafvonnis). Secundaire rechtshulp uitlevering, opsporingshulp
en justitiële rechtshulp. Rechtsmacht past in beide niet, maar uitoefenen van rechtsmacht op basis van
het actief nationaliteitsbeginsel kan worden gezien als het verlenen van rechtshulp als alternatief voor
uitlevering (primair). Secundaire rechtshulp uit politiële of justitiële rechtshulp wordt ook wel eens
aangemerkt als kleine rechtshulp. Maar secundaire rechtshulp en kleine rechtshulp is niet gelijk aan
elkaar. Uitlevering (secundair) wordt bijvoorbeeld weer als grote rechtshulp gekwalificeerd. Kleine
rechtshulp is de meest voorkomende en belangrijkste vorm van strafrechtelijke samenwerking. Kleine
rechtshulp een soort strafprocessuele bijstand op verzoek van buitenlandse autoriteiten ten behoeve
van een in hun staat aanhangige strafzaak. Dit kan wel grote gevolgen hebben voor een burger.
Reijntjes bepleit een beperkte uitleg van het begrip kleine rechtshulp, zonder alle samenwerking die
betrekking heeft op de opsporing zodat de kleine rechtshulp is beperkt tot samenwerking die
betrekking heeft op de berechting en tenuitvoerlegging.
§5 Het belang van een goede rechtsbedeling – wat hieronder verstaan moet worden hebben landen niet
vastgelegd. Het is een open concept dat bestaat uit belangen die in een concreet geval tegen elkaar
moeten worden afgewogen. Goede rechtsbedeling verlangt dat bij strafbare feiten met een
internationaal element van geval tot geval wordt bezien welke staat het meest aangewezen is tot
vervolging en berechting van het feit en welke staat het meest tot de executie van een sanctie. Maar
daarmee zijn de belangen en de zwaarte daarvan nog niet gegeven. De verdachte is erbij gebaat dat de
terechtzitting plaats vindt in het land waarmee hij het meest is gebonden. De staat waar het feit is
gepleegd heeft er belang bij dat de berechting daar plaatsvindt. Een grondwettelijke invalshoek bij een
goede rechtsbedeling waarbij de mens in het middelpunt van de rechtsbedeling staat en de verdachte
en veroordeelde dus geen objecten maar subjecten zijn van de internationale samenwerking in
strafzaken. En een bestuurlijke invalshoek waarbij het economisch gebruik van schaarse eigen
middelen van de overheid voorop staat en beleidsvrijheid centraal staat. Bij een goede rechtsbedeling
zal het steeds gaan om de afweging van belangen van een staat en die van een verdachte. Die van het
slachtoffer spelen nauwelijks een rol. In art. 8 lid 1 EVOS 1972 wordt een overzicht van belangen
gegeven die een rol spelen bij een goede rechtsbedeling. Het uitgangspunt bij de Nederlandse
uitvoering van de overdracht en de overname van strafrecht is dat de vervolging dient plaats te hebben
in de staat waar de verdachte zijn domicilie heeft (berechting in land van herkomst van verdachte). Dit
uitgangspunt is niet terug te vinden in de verdragen, het is daar een van de belangen. Maar de belangen
kunnen in verschillende verdragen ook ontbreken. Een aanpassing van de buitenlandse straf naar een
straf die de veroordeelde grofweg had gekregen als hij was vervolgd en berecht in de staat van
tenuitvoerlegging is verleden tijd. Alleen aanpassing vindt plaats als de buitenlandse straf uitgaat
boven de maximale gevangenisstraf die op feiten is gesteld in de wet van de tenuitvoerleggingsstaat,
wordt de buitenlandse straf tot dat maximum verlaagd. Dit is uitgewerkt in de WETS. Het aantal
Nederlandse gevangenen in het buitenland is met de komst van deze wet afgenomen en hij lijkt vooral
werkzaam voor drugsdelicten, omdat niet meer langs de Nederlandse maatstaven in het buitenland
wordt berecht.
Week 1B: Europees straf(proces)recht algemeen
Van Elst & Van Sliedregt, hoofdstuk 2, alleen paragrafen 1 t/m 4 en 7
§1 Introductie Europees strafrecht – Europese landen zijn door middel van verdragen uiteenlopende
verplichtingen aangegaan om onderdelen van hun strafrechtstelsels op elkaar af te stemmen. Zo zijn
ook gemeenschappelijke normen en waarden aanvaard. Het bekendste verdrag is het EVRM (Raad van
,Europa). Langs de verdragen vloeien verplichtingen voort die toepassing hebben in het strafrecht. De
Europese Unie is ook een Europees samenwerkingsverband. In de kern is dit niet-gouvernementeel
van aard. Lidstaten hebben hun soevereiniteit op bepaalde onderdelen en binnen bepaalde grenzen
overgedragen aan de Europese Unie. De EU kent een eigen, communautaire rechtsorde. Het primaire
unierecht (VEU en VWEU) en het secundaire unierecht (verordeningen en richtlijnen) vormen
supranationaal recht. Het Europees recht heeft in principe voorrang boven het nationaal recht, ook
wanneer het nationale recht die voorrang niet (expliciet) toekent aan het Europese recht. Nationaal
recht kan en moet soms wanneer het strijdig is met Europees recht buiten toepassing worden gelaten
en er mag en moet rechtstreeks toepassing worden gegeven aan Europees recht. Meestal vindt
besluitvorming door middel van gekwalificeerde meerderheid plaats.
§§2 Korte historische schets – 1951 EGKS. 1957 + EG. De communautaire methode was kenmerkend.
Het gemeenschapsrecht heeft rechtstreekse werking en gaat boven het nationale recht. Er gold lang de
opvatting dat dit niet over het strafrecht ging, op een aantal richtlijnen na. In 1992 werd de Europese
Unie opgericht en het werkterrein van Europa verder verbreed. Een van de drie pijlers was politiële en
justitiële samenwerking. Dit was op overwegend intergouvernementele basis. Unanimiteit was vereist.
Ook was er expliciete uitsluiting van rechtstreekse werking van kaderbesluiten. De derde pijler was
intergouvernementeel, met communautaire trekken. In de zaak Pupino aanvaardde het hof de plicht
voor de nationale rechter om het nationale recht zoveel mogelijk in overeenstemming met
kaderbesluiten uit te leggen. In 2004 is de grondwet voor Europa gekomen, de pijlerstructuur werd
laten vallen en het communautaire regime op de politiële en justitiële samenwerking was van
toepassing. In 2009 is het Verder van Lissabon in werking getreden (VEU en VWEU). De EG is
volledig opgegaan in de EU. Hoofdstuk 4 titel V van het VWEU gaat over justitiële samenwerking in
strafzaken. Hier vind je al enkele vrij duidelijk afgebakende harmonisatiebevoegdheden. Harmonisatie
van het straf(proces)recht is geen doel, maar raakt aan een gemeenschappelijk belang van de lidstaten.
Er wordt aangesloten bij het communautaire regime: besluitvorming op basis van gekwalificeerde
meerderheid, het Europees parlement is volwaardig medewetgever, er gelden geen beperkingen in
relatie tot de prejudiciële procedure en de inbreukprocedure. Wel is er een noodremprocedure, als een
lidstaat meent dat fundamentele aspecten van zijn strafrechtsstelsel in gevaar komen, kan hij het
wetgevingsproces zo goed als stilleggen en de Commissie deelt haar initiatiefrecht nog met de
lidstaten. Het Unierecht heeft rechtstreekse werking en voorrang. Ook geldt het beginsel van
Unietrouw. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is met de inwerkingtreding van
het Verdrag van Lissabon juridisch bindend geworden en heeft een steeds grotere rol, al is de
toegevoegde waarde niet heel groot naast het EVRM. Het Handvest kan uitsluitend tegenover de
lidstaten worden ingeroepen indien zij Unierecht uitvoeren.
§3 Activiteiten op strafrechtelijk terrein – de Schengenuitvoeringsovereenkomst was gericht op het
afschaffen van grenscontroles, het versterken van de. Buitengrenzen van het Schengengebied en het
verbeteren van de strafrechtelijke samenwerking. Met het Verdrag van Amsterdam 1997 werden de
bepalingen van het SUO door middel van een daartoe strekkend protocol gehecht aan het oude EG- en
EU-Verdrag. Verschillen in strafrechtsstelsels dienen te worden overbrugd door middel van
wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Verschillen zijn niet per se een probleem
zolang die maar geen belemmering vormden voor een effectieve en efficiënte samenwerking. Het
beginsel van wederzijdse erkenning is de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke en
strafzaken. In art. 67 lid 3 VWEU en art. 82 lid 1 VWEU is het principe van wederzijdse erkenning
expliciet terug te vinden. Organisaties die zich bezighouden met coördinatie van de samenwerking
tussen lidstaten als het gaat om de opsporing en vervolging van zware vormen van
grensoverschrijdende criminaliteit:
Het Europees Justitieel Netwerk flexibel netwerk van contactpunten van centrale
autoriteiten van elke lidstaat, die verantwoordelijk zijn voor de internationale
rechtshulpsamenwerking. De contactpunten dienen de justitiële samenwerking tussen lidstaten
te vergemakkelijken door te fungeren als eerste aanspreekpunt voor autoriteiten uit zowel de
eigen staat als uit andere lidstaten, die op zoek zijn naar de juiste autoriteit in een andere
lidstaat voor het verlenen van rechtshulp. Ook dient er informatie over de belangrijkste
straf(proces)rechtelijke regelingen beschikbaar te zijn.
, Eurojust houdt zich bezig met de coördinatie van strafrechtelijke onderzoeken en
vervolgingen in meerdere lidstaten, het oplossen van jurisdictiegeschillen en het bevorderen
van de samenwerking tussen verschillende nationale justitiële autoriteiten. Het vormt een apart
Europees orgaan, waarvan alle lidstaten een afgevaardigde sturen dat in Eurojust plaatsneemt.
In de kern heeft Eurojust uitsluitend een bemiddelende rol: de verantwoordelijkheid voor en
de leiding over het onderzoek blijft uitsluitend bij de betrokken justitiële instanties van de
lidstaten.
Europol Europese politiedienst zonder operationele bevoegdheden. Om samenwerking te
ondersteunen en te versterken bij de voorkoming en bestrijding van georganiseerde
criminaliteit, terrorisme en andere vormen van ernstige criminaliteit waardoor twee of meer
lidstaten worden getroffen. Ze verzamelen inlichtingen, ondersteunen onderzoeken in lidstaten
door informatie te verstrekken, ze stellen verzoeken in bij lidstaten om nader onderzoek te
doen en vervolging in te stellen, evt. kunnen daarbij gemeenschappelijke onderzoeksteams
worden opgericht. Ze verschaffen allerlei relevante informatie voor het politiewerk. Elke
lidstaat staat in contact met een daartoe aangewezen nationale eenheid. Elke nationale
eenheid vaardigt ten minste een verbindingsofficier naar Europol uit. De deelnemende
lidstaten bepalen in belangrijke mate wat de functionarissen van Europol zoal mogen doen.
Aan een verzoek om strafrechtelijk onderzoek in te stellen, is een lidstaat niet verplicht gehoor
te geven. Maar een afwijzing dient te worden gemotiveerd.
OLAF onafhankelijk bureau voor fraudebestrijding. Maakt onderdeel uit van de
Commissie. Ze doen administratief onderzoek om fraude, corruptie en andere onwettige
activiteiten waarmee de financiële belangen van de Unie worden geschaad te bestrijden. Ze
kunnen in dit kader onderzoekshandelingen verrichten.
In 2021 is het Europees Openbaar Ministerie operationeel geworden, die zich richt op de
strafrechtelijke bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Ze
werken op centraal en decentraal niveau. Centraal: Europese hoofdaanklager, plaatsvervangend
Europese hoofdaanklager, college uit de Europese aanklagers van elk van de deelnemende lidstaten.
Elke deelnemende lidstaat heeft ten minste twee gedelegeerde Europese aanklagers. Zij brengen de
zaken van het EOM voor de nationale rechter, op die manier zijn zij het decentrale niveau. De
vervolging vindt door het EOM plaats, maar de daadwerkelijke vervolging vindt plaats voor de
nationale rechter. Het EOM heeft evocatierecht (EOM kan de nationale autoriteiten opdragen om de
behandeling van een dossier over te dragen en zij moeten zich dan onthouden van
onderzoekshandelingen ten aanzien van dezelfde strafbare feiten). Op nationaal niveau bestaan de
werkzaamheden van het EOM uit de uitoefening van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen
onder gezag van een gedelegeerde Europese aanklager van een lidstaat. Als er over wordt gegaan tot
vervolging, worden de nationale voorschriften aangehouden.
Veel van de samenwerking op strafrechtelijk terrein binnen de EU vindt plaats op basis van
wederzijdse erkenning (verschillen tussen de rechtsstelsels mag geen belemmering vormen voor een
effectieve en efficiënte samenwerking). Het nationale recht hoeft dus niet te worden aangepast. Dit
gaat minder ver dan harmonisatie. Hier is wel een tweetal kritiek op: 1) de burger ervaart ongunstige
gevolgen, hij is het voorwerp van wederzijdse erkenning. 2) er is een gecompliceerde relatie tussen
wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen. Wederzijdse erkenning was een alternatief voor
harmonisatie, maar er blijkt steeds meer dat enige mate van harmonisatie voor een optimaal
functionerende strafrechtelijke samenwerking op basis van wederzijdse erkenning noodzakelijk is. Art.
82 en 83 VWEU bevatten de rechtsgronden voor harmonisatie. Bij richtlijn kunnen
minimumvoorschriften gesteld worden betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties in
verband met een limitatief aantal vormen van bijzonder zware criminaliteit met een
grensoverschrijdende dimensie. Autonome harmonisatie kan veel verder gaan dan faciliterende
harmonisatie, die bestaat ter ondersteuning van een soepele strafrechtelijke samenwerking op basis
van wederzijdse erkenning.
§4 Wederzijdse erkenning nader beschouwd – consequentie van wederzijdse erkenning: lidstaten
moeten strafrechtelijke beslissingen die in andere lidstaten zijn genomen, erkennen en ten uitvoer
leggen, ook als die lidstaat zelf tot een andere beslissing zou zijn gekomen. In de regel gaat het contact
direct via de justitiële autoriteiten. De tenuitvoerlegging vindt plaats, tenzij er een weigeringsgrond