Theorieën over cultuur
- Ecologische theorie van Bronfenbrenner (Vélez-Agosto)
- Socio-culturele theorie (Rogoff)
- Developmental Niche (Super et al.)
- Individualisme vs. Relationele cultuur oriëntatie
o Individualistische oriëntatie: individuele ontwikkeling, onafhankelijk en autonoom.
o Relationele oriëntatie: relatie met anderen, afhankelijk en loyaliteit.
o Máár, groot risico voor over simplificatie!
Artikel Rogoff et al.
Onderzoek betreffend ontwikkeling moet zich meer richten op het beschrijven van de culturele
paradigma’s van de geleefde ervaringen van kinderen – de deelname van kinderen in de setting van
hun (culturele) levens.
Nodig om geleefde ervaringen te begrijpen:
- Onderzoek naar generaliteit van bevindingen tussen populaties en situaties;
- Bevindingen interpreteren op basis van kennis van kinderen over het leven i.p.v. de intuïties van
onderzoekers;
- Ontwikkeling van kinderen onderzoeken in de ecologie waarin deze plaatsvindt.
Vraag: Waarom is het voor de kennis over ontwikkeling belangrijk om te kijken naar de
situatie/cultuur waarin een kind opgroeit?
Bevindingen
- Om de ontwikkeling te verklaren, is het noodzakelijk om rekening te houden met zowel de
soorten gebeurtenissen waaraan kinderen deelnemen aan het dagelijks leven als hoe kinderen
zich ontwikkelen door hun betrokkenheid bij deze evenementen.
- In plaats van ontwikkeling te behandelen als een proces van internalisering, betoogt Rogoff dat
we beter kunnen kijken naar ontwikkeling van kinderen als een proces van groei in manieren om
deel te nemen aan de inspanningen van hun gemeenschappen, in een proces van transformatie
van deelname. Vanuit dit perspectief, als mensen deelnemen aan evenementen, zijn de
evenementen niet buiten hen. Integendeel, mensen transformeren hun deelname door hun
betrokkenheid bij evenementen, op zowel korte als lange termijn.
- Piagets theorie over de kinderontwikkeling lijkt volgens dit artikel afhankelijk van de cultuur en
het karakter van het kind.
- Twee richtingen binnen de ontwikkelingspsychologie:
o Focus op de ontwikkeling in de context van het kinderleven.
o Focus op de ontwikkeling van meerdere, aparte domeinen (biologisch, fysiek, sociaal etc)
- De ‘witte’ middenklasse als norm nemen heeft een risico-effect op kinderen en gemeenschappen
die op een andere logica hebben; er wordt over generaliseerd. Hier wordt over het algemeen ook
de situatie van het kind vergeten. Gedragswetenschap focust zich vaak op een WEIRD sample:
Western, Educated, Industrialised, Rich and Democratic. Hierdoor kunnen assumpties ontstaan
over de hele bevolking; generalisaties.
- In onderzoeksituaties met labs als onderzoekplek, wordt de gewone situatie van het kind
vergeten en kunnen misconcepties ontstaan. Zulk onderzoek kan blijven, zolang onderzoekers
maar weet hebben van het dagelijks leven van het kind en zich hieraan aanpassen.
Alle theorieën over kinderontwikkeling bevatten ecologische commitments: assumpties,
hypotheses en implicaties over ervaringen van kinderen en activiteiten in het dagelijks leven.
Situeer een kind bij onderzoek in de ecologie waarin het kind zich dan bevindt.
- Proberen om aspecten van cultuur te ontleden - de manieren waarop mensen leven - in
afzonderlijke factoren, verwijdert aspecten van cultuur uit hun ecologische relaties en verstoort
zo de mogelijkheid om cultuur vanuit een meer geïntegreerd perspectief te begrijpen.
- In plaats van aan te nemen dat contextvrije interne constructies de basis vormen voor het leren
en de ontwikkeling van kinderen, beweert het participatieperspectief dat kinderen leren en zich
, ontwikkelen in de voortdurende inspanningen van hun families, school en leeftijdsgenoten, en
gemeenschappen.
Sociocultureel theoretisch perspectief: Het leren en ontwikkelen van kinderen vindt plaats in het
proces van de deelname aan de activiteiten en evenementen van hun culturele gemeenschappen.
Cultuur: manieren van leven van generaties mensen in gemeenschappen. Cultuur wordt gevormd
door individuen en vice versa cultuur vormt het leven van individuen
Participatie: omvat scherpe observatie van anderen en bijdragen aan beslissingen en inspanningen
met ideeën en actie.
Off-the-shelf tasks: onderzoek waarbij constructen worden onderzocht volledig los van de context.
Artikel Super et al.
Onderzoek naar het niet in context geplaatste kind is niet goed.
Twee soorten ontwikkelingen bij onderzoek
1. Eén persoon in streng gecontroleerde setting gedrag wordt hieraan aangepast. Verticaal
2. Persoon omringt door vrienden, gedragen zich op een manier die uniek is voor die specifieke
omgeving en voor de grotere cultuur die het creëert. Horizontaal
Antropologisch perspectief: cultuur begint in de individuele geest. Deze theorie verklaart het gedrag
van de groep, maar niet van het individu.
Psychologie en de omgeving: midden 1970 shift m.b.t. de rol van de omgeving in ontwikkeling.
1. Laboratoriumonderzoek kan nooit antwoord geven op vragen die van belang zijn (McCall).
2. Een ongewone situatie, met ongewone mensen zorgt voor ongewoon gedrag (Bronfenbrenner).
3. Niet het kind moet het object zijn van de studie, maar het kind-in-context (Kessen).
The developmental niche (combi bovenstaand): raamwerk voor het onderzoeken van de culturele
structurering van de ontwikkeling van kinderen (op microniveau). Drie subsystemen:
1. Physical and social settings
o Physical: huisvestingsarrangementen, gezinsstructuur, beschikbare materialen en speelgoed,
buurt (gevaar)
o Social: relaties met familieleden (volwassenen &kinderen), belangrijke anderen, ouderlijke
rollen
2. Customs and practices
o Slaaparrangementen en sociale tradities.
3. Parental ethnotheories (Caretaker psychology)
o Ouderlijke overtuigingen ('metafoor') over kinderen en processen van ontwikkeling en
opvoeding
o Overtuigingen over mijlpalen of 'ontwikkelingsschema's'
o Socialisatiedoelen, culturele waarden
o Overtuigingen over effectief ouderschap
Er zijn drie uitvloeisels.
1. De drie componenten van de niche werken op een gecoördineerde manier.
2. Elke component interacteert anders met andere kenmerken van de grotere ecologie.
3. Het organisme en de niche zijn onderling aangepast. Mutual adaptation: het individueel past zich
aan aan de niche, maar de niche past zich ook weer aan aan het grotere geheel, dus zowel het
organisme als de niche passen zich aan. (Kind <-> opvoeding.)
Homeostatische mechanismen hebben de neiging om de drie subsystemen in harmonie met elkaar
te houden en zorgen dat ze geschikt zijn voor het ontwikkelingsniveau van het kind.
Regelmatigheden binnen en tussen de subsystemen, en thematische continuïteiten en progressies
tussen de niches van de kindertijd bieden materiaal waardoor het kind de sociale, affectieve en
cognitieve regels van de cultuur leert.
,De ontwikkelingsniche van een kind blijft niet lang constant. Voor een groot deel is dit milieu-
accommodatie voor het groeiende individu, maar de kwaliteit en timing van verschuivingen in de
niche worden gevormd door de cultuur van het individu.
Artikel Vélez-Agosto et al.
Bronfenbrenner:
- Het individu en culturele processen zijn aparte entiteiten.
- De cultuur behoort tot het macrosysteem en is niet iets op zichzelf; het komt niet voor in de
dagelijkse activiteiten (micro- en mesosysteem).
- Het model van Bronfenbrenner mist een precieze omschrijving van het begrip ‘cultuur’ waardoor
dit ook niet kan worden meegenomen in onderzoeken.
Kritiek Vygotsky (socioculturele theorie):
- De socioculturele theorie is gebaseerd op hoe cultuur ervaring medieert en hoe het activiteiten
verandert.
- Cultuur biedt de middelen, activiteiten en betekenissen van elke menselijke activiteit binnen een
bepaalde sociale oorsprong cultuur als centrum van de microsystemen.
- Cultuur als systeem wordt in elke menselijke activiteit gerealiseerd als buitenstaand (external) en
wordt uiteindelijk geïnternaliseerd (internal).
Kritiek Weisner (ecoculturele theorie)
- De culturele gemeenschap biedt kinderen ontwikkelingspaden binnen een ecoculturele context.
- Cultuur zijn de routines waaraan we meedoen (koken, huiswerk, bedtijd etc.).
- Ontwikkelingspaden verwijzen naar de verschillende soorten activiteiten, georganiseerd door
families en lokale gemeenschappen, waarbij het kind zich tijdens de ontwikkeling zou kunnen of
wil engageren.
- Cultuur is transactioneel en contextueel.
- Cultuur is dus ook onderdeel van het microsysteem!
Kritiek Rogoff (socioculturele theorie):
- Cultuur omvat de manieren van leven, inclusief de manier van denken en oriënteren, van
generaties mensen in gemeenschappen die worden gedeeld door leden van de gemeenschap en
waarin individuen zich engageren en bijdragen aan het onderhouden en wijzigen van de cultuur.
- Cultuur wordt gevormd door individuen en cultuur vormt het leven van individuen (participatie
aan sociale activiteiten).
- Cultuur is wederom een onderdeel van het microsysteem!
- Het bestuderen van de levenservaringen van kinderen is belangrijk.
Vélez-Agosto (combi van Vygotsky, Weisner en Rogoff):
- De systemen stromen en hebben interactie met elkaar, dus niet begrensd en duidelijk
(Bronfenbrenner), maar vloeiend.
- Cultuur heeft de rol van het operationaliseren van microsystemen en wordt daarom onderdeel
van de centrale processen van menselijke ontwikkeling.
- Cultuur is een altijd veranderd systeem bestaande uit praktijken van sociale gemeenschappen en
de interpretatie van deze praktijken door taal.
- Cultuur is een inherent onderdeel van alle settingen (proximaal en distal).
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Artikel Brubaker et al.
De identiteitscrisis in de sociale wetenschappen
Hun punt hier is dat de zwakte van de klassenpolitiek in de Verenigde Staten (ten opzichte van West-
Europa) het veld bijzonder wijd open liet voor de overvloed aan identiteitsclaims (1960’s).
, De identiteitscrisis - een crisis van overproductie en de daaruit voortvloeiende devaluatie van
betekenis - vertoont geen tekenen van afname.
Praktijkcategorieën en analysecategorieën
Categories of practice: categorieën van dagelijkse sociale ervaring, ontwikkelt en ingezet door
gewone sociale actoren.
Categories of analyses: categorieën van ervaringen op een afstand, gebruikt door sociale analisten.
Analisten kunnen ‘identity-talk’ en identiteitspolitiek analyseren zonder het bestaan van ‘identiteiten’
te veronderstellen. Het loutere gebruik van een term als een categorie van praktijken, voldoet niet als
een categorie van analyse.
We moeten proberen de processen en mechanismen te begrijpen die ervoor zorgen dat de 'politieke
fictie' van de 'natie' – of van de ‘etnische groep’, ‘ras’ of andere vermeende ‘identiteit’ – op bepaalde
momenten kan kristalliseren als een krachtige, meeslepende realiteit.
Het gebruik van ‘identiteit’
1. ‘Identiteit’ wordt vaak gekoppeld aan ‘interesse’. Het wordt gebruikt om niet-instrumentele
actiewijzen te benadrukken. Verwante begrippen die acties verklaren:
- Zelfbegrip vs. eigenbelang
- Bijzonderheid vs. (vermeende) universaliteit
- Interpretatie sociale locatie:
o particularistische categorische kenmerken: ras, etniciteit, geslacht, seksuele
geaardheid (identitarian theorizing)
o universalistisch opgevatte sociale structuur: positie in de markt, de beroepsstructuur
of de wijze van productie (instrumental theorizing)
2. ‘Identiteit’: om gelijkheid tussen personen of gelijkheid in de tijd aan te duiden.
3. ‘Identiteit’: om zogenaamd fundamentele aspecten van het zelf vast te leggen.
4. ‘Identiteit’: de procesmatige, interactieve ontwikkeling van solidariteit en collectief zelfinzicht
benadrukken; te ontkennen dat fundamentele aspecten bestaan.
5. ‘Identiteit’: om de gefragmenteerde kwaliteit van de hedendaagse ervaring van 'zelf' te
benadrukken, een zelf dat onstabiel aan elkaar is genaaid door scherven van discours en
contingent 'geactiveerd' in verschillende contexten.
‘Sterke’ en ‘zwakke’ opvattingen over ‘identiteit’
2 + 3 = fundamentele gelijkheid = ‘sterke’ opvattingen = essentialistisch categorie van praktijken.
4 + 5 = verwerpen het idee van gelijkheid = ‘zwakke’ opvattingen = constructivistisch categorie van
analyses.
Sterke opvattingen gaan samen met enkele assumpties:
- Alle mensen hebben een identiteit, of zouden dit moeten hebben of zoeken hiernaar.
- Alle groepen hebben een identiteit, of zouden dit moeten hebben.
- Identiteit is iets wat mensen en groepen hebben zonder zich hier bewust van te zijn. Identiteit
moet ontdekt worden en mensen kunnen zich hierin vergissen.
- Groepsidentiteit impliceert het hebben van een gevoel van behoren tot deze groep.
Drie problemen van zwakke opvattingen:
1. Cliché-constructivisme zwakke opvattingen over identiteit worden standaard verpakt met
standaardkwaliteiten. Ze lopen het risico slechts het standpunt aan te geven i.p.v. een betekenis
over te brengen.
2. Welk nut heeft het om zwakke opvattingen over ‘identiteit’ te gebruiken als deze opvattingen
telkens veranderen?
3. Zwakke opvattingen zijn wellicht te zwak om te kunnen gebruiken voor theoretisch onderzoek.