Geneesmiddelenkennis H4 Psychische aandoeningen
Slaap
Mens slaapt ongeveer 2/3 van zijn leven.
De ‘normale’ slaap vertoont, ongeacht de individuele variaties, enkele algemene kenmerken.
Slaper ligt min of meer bewegingsloos, reageert minder op zintuiglijke prikkels, maar kan worden
gewekt.
Slaper kan min of meer snel terugkeren naar waaktoestand.
Normale slaap bestaat uit: 4 tot 5 cycli van ongeveer anderhalf uur. In cyclus wijzigt de slaapdiepte
van langzaam dieper naar steeds oppervlakkiger slaap.
Ongeveer uur na het inslapen is het diepst, daarna wordt het oppervlakkiger.
Ritme van diep en oppervlakkig herhaalt zich enige malen per nacht.
1/5x per nacht is er een periode van droomslaap, variërend van 2-50 minuten.
Tijdens droomslaap zijn er snelle oogbewegingen (‘rapid eye movements’, REM), polsfrequentie en
bloeddruk variëren, mimiek en bewegingen nemen toe.
Droomslaap is minder diep. Slaapdiepte zit dicht tegen het wakker worden.
Tijdens droomslaap worden ervaringen en belevenissen verwerkt.
Tijdens de diepe slaapfasen rust het lichaam ‘lichamelijk’ uit. Lichaam raakt ontspannen.
Volwassenen slapen gemiddeld 8 uur. Baby slaapt meer dan de helft van de dag.
Slaapduur tussen 5-10 uur wordt normaal gezien.
Hoe ouder, hoe minder slaap nodig.
De werking van slaapmiddelen
Slaapmiddelen verkorten de inslaapduur (gem.15-20min) en verlengen de slaapduur (met 30-50min).
REM-slaap wordt beïnvloed en slaapdiepte is minder.
Bij gebruik van slaapmiddelen en meer na het stoppen van gebruik, kunnen nachtmerries
voorkomen, evenals geheugenstoornissen.
Verslavend als gebruik langer is dan 14 dagen.
Klachten na gebruik kunnen terugkeren en erger zijn (reboundeffect).
Alleen ‘zo nodig’ gebruiken.
Overdag kan het meer of minder ernstige mate versuffing, autorijden hinderen.
, Angst en angststoornissen
Angst houdt verband met naderend onheil en gevaar.
Angst wordt niet altijd ervaren als angst, maar als onrust en spanning.
Angst wordt een angststoornis genoemd als de angst niet gepaard gaat met een reële gevaar of
onverwachte gebeurtenis, of als het langer aanhoudt dan nodig.
Komt veel voor.
Verschillende angststoornissen:
- Gegeneraliseerde angststoornis. Angst en bezorgdheid. Klachten zijn licht & voortdurend
aanwezig. Symptomen: panikeren, prikkelbaarheid, slaap- en concentratiestoornissen.
Overspannenheid is vorm van gegeneraliseerde angst.
- Paniekstoornis/paniekaanvallen. Paniekaanval gaat samen met heftige angst. Klachten:
ademnood, duizelig, misselijkheid, hartkloppingen, pijn op de borst, buikklachten en
tintelingen in handen en voeten. Hyperventilatie is een vorm van paniekaanval.
- Obsessieve compulsieve stoornis (OCS). Dwanghandelingen (compulsies) of -gedachten
(obsessies).
- Posttraumatische stressstoornis (PTSD). Steeds opnieuw beleven van zeer ingrijpende,
traumatische gebeurtenissen. Hulp nodig met verwerken van de gebeurtenissen.
- Sociale fobie. Angst voor mogelijke kritische beoordeling door anderen. Verschijnselen:
trillen, transpireren, hartkloppingen, blozen, als angst voor personen: vermijdingsgedrag.
Ook angst voor examens (examenvrees) of optredens (podiumangst), angst voor kleine
ruimten (claustrofobie), angst voor grote ruimten (pleinvrees).
Behandeling van angststoornissen
Psychotherapie/geneesmiddelen uit de groep antidepressiva, hypnotica (slaapmiddelen), sedativa
(kalmeringsmiddelen) of anxiolytica (angstverminderende middelen).
1e keus bij angststoornissen zijn antidepressiva, maar in praktijk benzodiazepinen.
Benzodiazepinen worden ook gebruikt bij slaapstoornissen. En worden maar kortdurend gebruikt ivm
onthoudingsverschijnselen.
PTSD en fobieën kunnen worden behandeld met gedragstherapie.
Examenvrees en podiumangst kunnen worden bestreden met metoprolol of propranolol ->
bètablokkers-> worden ook gebruikt voor hart- en vaatziekten.
Benzodiazepinen
Worden toegepast bij angst, spanningen, slaapstoornissen, spierkrampen, bepaalde vormen van
epilepsie, koortsstuipen, onthoudingsproblemen en bij alcohol- en drugsverslaving.
Ivm spierverslappende werking mag niet toegepast bij mensen met een spierziekte.
Stofnaam eindigt meestal op -pam of -am.