Kennislijn individu, menstheorie A.
Doelen week 1:
1. Je weet wat de psychologie en pedagogiek voor vakken zijn.
2. Je weet waarom dit wetenschappen zijn.
3. Je begrijpt waarom je hier als sociaal werker verstand van moet hebben.
4. Je weet welke 7 perspectieven/stromingen er zijn in de psychologie en hoe deze een
verschillende kijk geven op gedrag.
Definitie psychologie en pedagogiek:
Psychologie: De wetenschap van gedrag en geestelijke processen. (Denken, voelen).
Letterlijk; studie van de geest. (Oud Grieks: Psyche = geest, logos = kennis. Van nature al
kennis van psychologie, grotendeels door spiegelneuronen. Hierdoor voelen we anderen aan,
voelen we iemands emoties en/of pijn. Spiegelneuronen werkt ook bij bijvoorbeeld gapen.
Wetenschappelijke psychologie Wilhelm Wundt sticht in 1879 een psychologisch
laboratorium in Leipzig. Willima James stichtte in de VS het eerste psychologische instituut
aan de universiteit van Princeton.
Pedagogiek: De wetenschap van het opvoeden. Letterlijk; kinderleiding. (Oud Grieks:
Paidagoogia).
Psychologie en pedagogiek zijn empirische wetenschappen. Empirische wetenschappen
bewijzen dingen door observaties of experimenten. Het beschrijft het studieobject, verklaart
de verschijnselen en voorspelt op grond van die theorieën dingen die getoetst kunnen
worden. Als X, dan Y. Als ik mensen frustreer dan worden ze agressief.
Agressietheorie: De psycholoog observeert en beschrijft agressief gedrag. Zij bedenkt een
theorie die de waarnemingen zou kunnen verklaren. Bijv. Agressie komt door frustratie. Door
een experiment kijkt ze of dat klopt: Worden mensen agressief als je ze frustreert?
Psychologische wetten, zijn waarschijnlijkheden geen zekerheden. Mensen zijn geen
automaten: Een individu kan (bijna) altijd afwijken van wat je verwacht.
Relevantie psychologie en pedagogiek voor het SW:
Psychologie en pedagogiek helpen je bij het contact te maken en met (het probleem van) een
cliënt beter te begrijpen. Verstand hebben en/of krijgen van mensen omdat je veel met
mensen werkt en hun gedrag waarneemt. Je hierin kunnen verplaatsen.
Wat is het biologische en neurologische perspectief:
Gedrag wordt veroorzaakt door onze genen, hersenen en hormonen. Neurowetenschap,
evolutionaire psychologie.
Wat is het psychodynamische perspectief (psycho-analyse):
Grondlegger Sigmund Freud 1856-1939. Gedrag wordt sterk bepaald door het onbewuste. In
dat onbewuste zitten aangeboren driften en verdrongen ervaringen.
De eerste 5 levensjaren zijn bepalend voor de ontwikkeling van je persoonlijkheid.
Persoonlijkheid is opgebouwd uit het onbewust (Id), het bewuste (Ego), het geweten
(Superego).
Kritiek op Freud: Hij denkt altijd gelijk te hebben, zijn theorie is moeilijk te bewijzen.
Wat is het behavioristische perspectief:
, Watson – de psychologie moet wetenschappelijker worden (zoals de natuurwetenschap).
Alleen gedrag dat waarneembaar/ meetbaar is en waarmee je experimenten kunt doen is
relevant. Doel van psychologie is het toepassen van psychologische kennis om gedrag te
beïnvloeden. Gedrag van mensen wordt vooral bepaald door leerprocessen (conditionering).
(Pavlov).
Toepassing in bijvoorbeeld reclame. Skinner – conditionering is toepasbaar in opvoeding,
scholen, bedrijven, ziekenhuizen, gevangenissen. Ook in therapieën (gedragstherapie) met
name bij fobieën.
Wat is het gestalt perspectief:
Een gestalt = een geheel. We nemen geen aparte onderdelen, maar gehelen waar. (We zien
zelfs gehelen al die er helemaal niet zijn!)
Ook ons gedrag wordt beïnvloed door de neiging gestalten te zien en ze zelf te scheppen. We
willen ons leven als een geheel voelen.
Wat is het humanistische perspectief:
Behavioristen deden veel onderzoek met dieren; het typisch menselijke verdween uit beeld:
Bewustzijn, vrije wil, liefde, religiositeit, vriendschap, empathie, kunst, ontplooiing. Focus
werd het uniek menselijke en hoe mensen zich kunnen ontplooien en groeien to gezonde
individuen.
Abraham Maslow – theorie van fundamentele behoeften: Voorwaarden van ontplooiing.
Carl Rogers – cliëntgerichte, non-directieve therapie; niet sturen maar voorwaarden
scheppen voor groei door vooral actief te luisteren naar de cliënt.
Wat is het cognitieve perspectief:
Gedrag wordt (ook) sterk bepaald door begrip, kennis, opvattingen, overtuigingen,
geheugen, vermogen problemen op te lossen. Kortom, door cognitie.
De mens is een informatie verwerkend wezen. Dus studie van “wat in hoofd gebeurt” (en wat
je dus niet zo direct kon waarnemen of meten). gedachten, leren, geheugen, perceptie.
Belangrijke praktische toepassing: Cognitieve therapie; het beïnvloeden van denkbeelden
zodat het gedrag ook verandert.
Wat is het systeemperspectief:
De kracht van de situatie: Sociale en culturele invloeden hebben vaak méér invloed op ons
gedrag dan onze persoonlijkheid.
Het sociale culturele perspectief richt zich op: Sociale invloeden op gedrag en mentale
processen, hoe individuen functioneren in groepen en culturele verschillen.
Doelen week 2:
1. Je weet welke functies emoties hebben.