Samenvatting CGT H1 t/m H4 uit Van Heycop ten Ham, B., De Vos, B., & Hulsbergen, M.
(2012). Praktijkboek Gedragstherapie. Handboek voor cognitief gedragstherapeutisch werkers.
H1: De geschiedenis van de CGT
CGT in 3 fasen ontwikkeld
1. Laboratoriumonderzoek naar gedrag en emotionele reacties (begin 20 e eeuw).
2. Toevoeging cognitieve therapie (halverwege 20 e eeuw).
3. Aandacht voor aanvaarding en ervaring (eind 20 e eeuw, derde generatie CGT).
Laboratoriumfase
- Geen theorieën over wat zich in het hoofd afspeelt, maar zichtbaar/onderzoekbaar gedrag
- Hoe kun je gedrag van dieren en mensen beïnvloeden.
Twee lijnen:
1. Pavlov en Watson bestuderen en veranderen van emotionele reacties (klassieke
conditionering)
2. Thorndike en Skinner bestuderen en veranderen van gedrag (operante conditionering)
De pavlovreactie: hond leren kwijlen. vorm van leren, waarbij een associatie wordt gelegd tussen
een neutrale stimulus (belletje, lampje) en de betekenisvolle stimulus (eten), wordt klassieke
conditionering genoemd. Biologische relevante stimulus (s) en neutrale stimulus (s). De neutrale
krijgt een betekenis, omdat deze bijna tegelijkertijd optreedt met de biologische à s-s-r.
De biologische stimulus wordt ongeconditioneerde of onconditioneel genoemd. Dit geldt ook voor de
respons. Onconditioneel= er is geen voorwaarde nodig.
De neutrale stimulus wordt conditioneel genoemd. Dit geldt ook voor de respons.
Beide worden wel voorwaardelijk en onvoorwaardelijk genoemd.
Watson: pavloviaans leren doorgetrokken naar emoties
Aanleren van angst angst voor neutrale stimulus kan ontstaan wanneer ze een aantal keer
gelijktijdig wordt aangeboden met een aversieve stimulus (little albert experiment)
Eigen vb klassieke conditioneren: Koekje van oma zie je ze in de winkel denk je aan je oma.
Thorndike: bestudeerde als eerste het aanleren van complex gedrag bij dieren. heeft het leren
volgend trial- error onderzocht: uitproberen tot gewenste effect optreedt.
Puzzle box een dier belonen als hij het juiste gedrag vertoont (puzzelbox).
‘Law of effect’: gedrag neemt toe als het wordt gevolgd door een positieve situatie en neemt af als
het wordt gevolgd door een negatieve situatie, of als de positieve situatie uitblijft.
Srleren: stimulus-responsleren: in een bepaalde situatie (s) zal gedrag (r) optreden omdat er een
beloning volgt.
Beloning = bekrachtiging of reinforcement.
Connectionisme: als gevolg van associaties tussen een stimulus, gedrag en de bekrachtiging die
daarop volgt, ontstaan nieuwe of versterkte connecties.
Thorndike en watson = aanhangers behaviorisme: stroming in psychologie die zicht richt op
bestuderen van waarneembaar gedrag en waarneembare emotionele reacties.
Skinner = radicale behaviorisme wat zich kenmerkt door:
- Een nadruk op de consequenties van het gedrag. Gedrag wordt als een operant gezien:
gedrag wordt vertoond omdat daarmee pos veranderingen in de omgeving worden
nagestreefd. Operante conditionering: aanleren en vertonen van gedrag en bepaalde
, situaties door te anticiperen op beloningen. Gedrag ontstaat op basis van de consequenties
die erop volgen.
- Gedrag omvat alles wat een organisme doet, dus uiterlijk waarneembaar gedrag, maar ook
interne gedragingen, zoals gevoelens en gedachten, en fysiologische reacties.
Skinner: de grondlegger van operante conditionering
Gedrag is een operant; ‘it operates upon the environment’
- Er worden pos veranderingen in de omgeving nagestreefd
- Gedrag is functioneel in een bepaalde context
Klassieke conditionering: een stimulus lokt een bepaalde fysiologische reactie (r) uit (s-r). Verwijzing
naar werk van Pavlov.
Operante conditionering: in een situatie wordt bepaald gedrag (respons) vertoond omdat er
geanticipeerd wordt op pos consequenties. Respons treedt op omdat er iets prettigs volgt of iets
onprettigs verdwijnt. Volgorde is stimulus-respons-consequentie (s-r-c).
Skinnerbox
Wanneer het gedrag te veel wordt beloond, neemt het gedrag ook af. In het begin veel belonen om
het gewenste gedrag te krijgen, om het gedrag lang te blijven behouden variabel belonen.
Toenaderingsgedrag: gedrag dat tot doel heeft iets prettigs te verkrijgen. In skinnerbox kan dier leren
voedsel te krijgen als het op de hendel drukt. Dier leert steeds vaker op de hendel te drukken door
de beloning die erop volgt.
Ontsnappings- of vermijdingsgedrag: ontstaat als het dier leert om met zijn gedrag een vervelende
prikkel te stoppen. In experiment in skinnerbox leert het dier te ontsnappen aan elektrische schok.
Als het veld onder stroom wordt gezet en het dier bij toeval op de hendel drukt waardoor de stroom
wordt uitgezet, leert het dier om met dit specifieke gedrag te ontsnappen aan iets naars. Bij elke
volgende schok zal het dier sneller op de hendel drukken.
Positieve beloning/bekrachtiging: krijgen van iets plezierigs.
Negatieve beloning/bekrachtiging: verdwijnen van iets vervelends.
Positieve straf: er volgt iets onprettigs/iets onprettigs neemt toe.
Negatieve straf: verdwijnen van iets prettigs.
Bekrachtigingsschema’s:
Continue bekrachtiging: gewenste gedrag wordt iedere keer beloond. Is in eerste instantie het
effectiefst om nieuw gedrag aan te leren.
Intervalbekrachtiging (fixed ratio): na vaste hoeveelheid gedragingen wordt een beloning gegeven.
Effect is golfbeweging in frequentie van gedrag: sterk toenemend naarmate beloning dichterbij komt,
afnemend na beloning, daarna weer toenemend omdat anticipatie op beloning weer toeneemt.
Intervalbekrachtiging (variabel schema): beloning wordt ene keer na bijv. 2 gedragingen gegeven,
andere keer na 5, 10 of 3, etc. is niet meer te voorspellen wanneer beloning komt. Interessant is dat
dier steeds vaker op hendel gaat drukken. Deze vorm is effectiefst om gedrag te versterken dat al is
aangeleerd.
Contraconditionering: van Joseph Wolpe: aangeleerde reactie weer ongedaan maken. Er wordt een
prikkel aangeboden die een tegengestelde reactie uitlokt dan de aversieve prikkel waarmee het dier
eerder geconditioneerd is.
Mary Cover Jones deed dit bij kinderen: angst afleren door snoep te geven.
Geschiedenis CGT
Vanaf de jaren ’60 kritiek op de mechanische visie
SORC model Amerikaanse psycholoog Robert S. Woodworth
, - Stimulus-Organisme-respons-consequenties model: een stimulus beïnvloedt het organisme
om bepaalde respons te geven, en om de respons (R) te begrijpen moeten we zowel de
uitlokkende stimulus (S), de consequenties ©, als het organisme (O) zelf begrijpen.
- Intern gebeurt er ook van alles.
Tweede generatie CGT: cognitieve therapie
Grondleggers CGT Albert Ellis en Aron Beck: gedachten als mediërende factor tussen stimulus en
respons.
Invloed van gedachten op het gedrag en de emotionele reacties werden onderzocht.
Epictetus: ‘mensen raken niet van streek door gebeurtenissen, maar door de manier waarop ze tegen
die gebeurtenissen aankijken’. = veranderen van gedachten
Vanaf de jaren ’80 gedragstherapie en CGT steeds meer geïntegreerd.
Aaron Beck: G-schema.
Verschillen Ellis en Beck:
- Ellis benadert irrationele gedachten vanuit filosofisch of humanistisch standpunt: kennelijk is
iemand ooit in zijn leven gebruik gaan maken van irrationele cognities, en hij heeft de keuze
om deze rationeel te maken.
- Beck benadert irrationele gedachten als een wetenschapper: hoe komt het dat iemand zo is
gaan denken?
- Ellis benadrukt vooral het ‘moeten’ als ongezond aspect in een gedachte = musturbation
- Beck koppelt bepaalde soorten denkfouten aan bepaalde pathologieën, zoals zwart-wit
denken en letten op neg aspecten bij depressie, en overgeneraliseren en rampdenken bij
angststoornis. Irrationele gedachten zijn disfunctionele gedachten, waar je niet gemakkelijk
een vrije keuze in hebt.
CGT is evidence based, dat wil zeggen dat de effectiviteit is onderzocht in relatie tot andere
werkzame therapieën (farmaco), en groot genoeg is bevonden.
Derde generatie CGT: mindfulness en ACT
I.p.v. de ervaringen te wijzigen, of controleren, streven naar een houding waarin ze de ruimte krijgen.
Aanvaarden van emoties, geen oordeel, er laten zijn.
Vooral bij niet-controleerbare of recidiverende klachten een goede aanvulling. CGT interventies
alleen schieten te kort.