Neuropsychologie leervragen
Inhoud
College 1.............................................................................................................................................1
College 2.............................................................................................................................................7
College 3...........................................................................................................................................13
College 4...........................................................................................................................................17
College 5...........................................................................................................................................23
College 6...........................................................................................................................................28
College 7...........................................................................................................................................38
College 8...........................................................................................................................................44
College 1
Hoofdstuk 1
1. Er staan twee dominante perspectieven over de functionele werking van het brein genoemd.
Beschrijf beide perspectieven: lokalistisch en holistisch (aggregate field theory).
Lokalistisch: Het brein is georganiseerd op basis van functies. Er zijn een aantal functies die het brein
vervuld en deze worden allemaal op een specifieke plek in het brein vervuld. Je kan een
hersengebied aanwijzen en hierbij hoort een specifieke functie. Bij uitval in een gebied, zal alleen de
specifieke functie uitvallen.
Holistisch: Het hele brein speelt een rol in bedrag. Bewegingen zijn complex en hierbij zijn meerdere
hersengebieden nodig. Je kan het brein niet zien als losse delen, maar als een vervlochten systeem.
2. Franz Joseph Gall kwam met de term anatomische personologie. Geef aan tot wat voor
praktijken dit idee leidde. Is hier sprake van een lokalistische of een holistische benadering?
Anatomische personologie: aan de schedel voelen voor uitstulpingen. Een uitstulping betekend dat
dit hersengebied veel wordt gebruikt. Hiermee kan de persoonlijkheid van een persoon in kaart
worden gebracht, later werd het gebruikt in sollicitaties, er is sprake van een lokalistisch perspectief.
3. Wat is een topografische organisatie van de cortex? Is hier sprake van een lokalistische of
een holistische benadering?
Topografische organisatie: een map van het lichaam is geprojecteerd op een deel van de cortex.
Ieder deel representeert een ander deel van het lichaam bijv. arm of voet. Hierbij is sprake van een
lokalistische benadering.
4. Wie waren de eerste lokalisten?
John Hughlings Jackson en Paul Broca. Ze keken naar patiënten met specifieke problematiek. Jackson
keek naar epilepsie, een aanval was een motorische opeenvolging. Eerst een lichaamsdeel en daarna
een andere lichaamsdeel. Broca had een patiënt die alleen maar tan kon zeggen, vond een gat in de
frontale cortex. Dit stukje is heel belangrijk voor een spraakstoornis.
5. Wat zag Broca bij zijn patiënt Tan? Hoe heet deze aandoening? Welk perspectief op de
werking van het brein kreeg hierdoor weer de overhand?
De patiënt kon taal verstaan, maar kon zelf alleen maar het woordje ‘’tan’’ zeggen. De aandoening
heet aphasia (afasie) en dit wordt geassocieerd met schade in het gebied van Broca.
6. Brodmann introduceerde een breinkaart met nummers die nog steeds veel gebruikt wordt. Is
hier sprake van een lokalistische of een holistische benadering?
,Brodmann gebieden indeling is op basis van celarchitectuur (cytoarchitectonics) door middel van
histologische kleuring. Er zijn verschillende naamgevingen voor een zelfde structuur. Dit is een
lokalistische benadering.
7. Met de ontdekking van de neuron en de synaps kwam ook het perspectief dat de interactie
tussen gebieden de basis vormt van gedrag. Zie ook de uitspraak van Claude Benard op blz.
11. Is hier sprake van een lokalistisch of holistisch perspectief?
Er is hier sprake van een holistisch perspectief. Als het mogelijk is om alle delen van het lichaam te
ontleden, moet je ze isoleren om de structuur te bestuderen. Vorm en verbindingen zijn niet
hetzelfde, alle delen werken tegelijkertijd samen in een gemeenschappelijk doel.
8. In college 1 (zie de slides) wordt het model van Luria besproken. Leg het model uit en geef
aan wat hij bedoelde met de “law of the hierarchical structure of the cortical zones” en de
“law of diminishing specificity of the hierarchically arranged cortical zones”. Is Luria een
aanhanger van de lokalistische of holistische benadering? Waarom is het model van Luria een
over simplificatie? Geef een voorbeeld wat het model niet ondersteund (slides college 1).
Complex gedrag is volgens Luria opgebouwd uit subcompontenten die geïntegreerd worden.
1. Law of the hierarchial structure of the cortical zones: primair, secundair (unimodal associatie,
gebieden voor de associatie) en tertiair (multimodale associatie/integratie, heel specifieke
gebieden).
2. Law of diminishing specifity of the hierarchically arranged cortical zones: primaire gebieden
zijn heel specifiek terwijl in de hogere orde is het minder specifiek, veel globaler. (vermindere
specificiteit)
Luria is een aanhanger voor de holisten. Het model is versimpeld doordat er geen sprake is van
eenrichtingsverkeer. Er is sprake van convergentie, divergentie en re-entry en daarnaast
beïnvloedden hogere gebieden ook lagere gebieden. Ook worden de motorgebieden actief wanneer
je kijkt naar iemand die bewegingen uitvoert of wanneer je actieve woorden leest.
9. Lees het deel over “The Instruments of Neuroscience” blz. 14-18, de technieken worden nog
uitgebreider besproken in college 2, zie de leervragen bij hoofdstuk 3.
Elektro-encefalografie (EEG): meten en fotografisch vastleggen van elektrische activiteit.
Blood flow: pulsaties verhogen lokaal bij mentale activiteiten. Meten dmv gas in bloed.
Computerized axial tomography (CAT): hersenen in 3D in kaart brengen. Radiologiefi X-rays.
Positron emission tomography (PET): radioactieve tracers, in kaart brengen van functeis door
gelabelde radioactieve stoffen in het bloed te brengen en concentraties te meten
Magnetic resononace imaging (MRI): meten van magnetisch opgewekte stroompjes. MRI brengt de
hersenen zowel anatomisch als functioneel in kaart.
Functional magnetic resonance imaging (fMRI): de zuurstofgraad van bloed bepaalt of bloedstromen
beïnvloed worden door magneten.
10. Wat is het verschil tussen anatomische connectiviteit, functionele connectiviteit en effectieve
connectiviteit. Kun je ook al bedenken met welke breintechnieken je deze vormen kan
onderzoeken? (zie slides college 1)
Anatomische structurele connectiviteit: kan gemeten worden met tractografie (DTI)
Functionele connectiviteit: afhankelijkheid tussen neurale regio’s; temporele correlatie tussen
neurofysiologische processen. Kan gemeten worden met EEG resting state connectivity. Bij ouderen
en mensen met een CVA is er een minder grote functionele connectiviteit.
Effectieve connectiviteit: oorzaak-gevolg van deze afhankelijkheid; als ik hier verstoor heeft het dan
impact op een ander gebied. Kan worden gemeten met TMS. Bijv. bij bewegingen paretische hand is
er extra activiteit van de niet aangedane hand.
, 11. Hoe beïnvloedt men met neurorevalidatie technieken de (overgebleven) neurale netwerken?
(zie slides college 1)
Revalidatie kan een belangrijk effect hebben op de (overgebleven) neurale circuits. Dit kan via:
- aspecifiek stimuleren (verrijkte omgeving, algehele fitheid)
- bottom-up (via omgeving) voor specifieke sensorische en motorische stimulatie
- top-down (via instructie) mentaal inbeelden, richten van aandacht
- breinstimulatie (rTMS), bevrijden van inhibities.
Hoofdstuk 2 – Deel 1
1. Wat bedoelt men in het kader van de connectiviteit met de termen convergentie en
divergentie?
Convergentie = veel neuronen zijn verbonden met 1 neuron
Divergentie = 1 neuron is verbonden met veel neuronen
2. Wat is een neuraal circuit?
Een groep met elkaar verbonden neuronen die specifieke informatie verwerkt. De meeste circuits
ontvangen en evalueren informatie om deze door te sturen naar andere neuronen, spieren of
kleuren. Een groep samenwerkende neurale circuits vormt een neuraal systeem.
3. Teken een lateraal plaatje van een brein (met ogen) geef aan wat anterior, posterior,
ventraal, dorsaal, superior, inferior, rostraal en caudaal is.
4. Noem tenminste 2 functies van de hypothalamus
Regulatie lichaamstemperatuur, regulatie honger/dorst, regulatie moeheid, directe en indirecte
productie van hormonen en regulatie circidaanritme (biologische klok).
5. Wat is grofweg de functie van de hippocampus (komt later uitgebreider aan de orde)?
Onderdeel van lymbisch systeen dat emotioneel gedrag reguleert.
6. Noem 2 functies van de basale ganglia.
Selecteren uit voeren acties, looppatroon, voorbereiding motoriek, timing, vermoeidheid,
veranderen van taak.
7. Teken een mediaal beeld van de cortex en teken het limbische systeem; geef aan waar de
volgende structuren liggen: hippocampus, cingulate gyrus, amygdala, hypothalamus, fornix.
, 8. Wat kan het functionele belang zijn van een breinorganisatie met gyri en sulci? Noem 2
punten.
Een functioneel belang kan zijn meer oppervlakte, neuronen dichter bij elkaar en hersengebieden
dichter bij elkaar.
9. Teken een plaatje van de cortex en geef de namen van de 4 hersenkwabben.
10. Brodmann introduceerde een breinkaart met nummers die nog steeds veel gebruikt wordt.
Op basis waarvan maakte hij een onderscheid tussen gebieden? Wat voor techniek gebruikte
hij daar voor? (zie ook vraag over Brodmann bij Hoofdstuk 1)
Hij maakte onderscheid op basis van celtype en maakte onderscheid door een histologische kleuring.
11. Geef tenminste drie verschillende namen voor de primaire visuele cortex.
V1, striate cortex, calcarine cortex, area 17
12. Noem de belangrijkste motorische gebieden in de frontale cortex.
Primaire motor cortex, premotor cortex, supplementaire cortex
13. Beschrijf kort de corticale en subcorticale visuele banen (komt nog uitgebreider aan de orde
in college over visuele waarneming).
Visuele informatie gaat via de retina en de optic nerve naar de laterale geniculate nucleus
van de thalamus en van daar naar de V1. De retina stuurt de projecties ook naar andere
subcorticale gebieden. De superior colliculus van het middenbrein is het grootste gebied van
de secundaire route en speelt een rol bij visuomotor taken zoals oogbewegingen.
14. Met welke sensorische functie wordt Heschl’s gyrus geassocieerd? Waar ligt het?
In de Heschl’s gyrus ligt de auditieve cortex. Superior binnen de lobus temporalis binnen de fissura
lateralis.
15. Bekijk de kaart van Brodmann: Wat is gebied 1,2,3 en gebied 4, gebied 6, gebied 17, gebied
18/19, en gebied 41,42?