Leerdoelen en samenvatting Samenleven
C1_ Introductie en organisatie van de Nederlandse Overheid
Hoofdstuk 2, 8, 9 (alleen 9.1 en 9.2), 10 (alleen 10.1, 10.2) uit Profiel van de Nederlandse Overheid
Leerdoelen
• Een definitie geven van het begrip overheid.
De overheid bestaat in feite uit een heleboel verschillende overheden . Vaak wordt er gezegd
dat ‘de overheid’ niet bestaat. Soms hebben we het, als we praten over ‘de overheid’, over
een bepaalde gemeente of provincie of en bepaalde rijksinstantie.
Je kunt niet spreken over ‘de overheid’ alsof er maar een is. Het is namelijk
opgebouwd uit een gecompliceerd geheel van verschillende actoren. Elke
overheidsorganisatie heeft eigen doelstellingen en eigen belangen. De doelstellingen en
belangen van verschillende overheden hoeven niet met elkaar in overeenstemming te zijn en
soms kan er zelfs sprake zijn van een belangentegenstelling.
Een veel gebruikte definitie is Van de Gevel en Van de Goor (1994) zij definiëren de
overheid als: “het geheel van bestuurders en bestuurlijke colleges in een staatsverband en
het daarbij horende ambtelijke apparaat.” Toch is het niet fout om het over de overheid te
hebben. Het is namelijk de taak van de overheid om ernaar te streven dat zij één overheid zijn.
DE OVERHEID
❖ Rijksoverheid
o Overheid. Het geheel van bestuurders in staatsverband en het daarbij behorende
ambtelijk apparaat.
o Volksvertegenwoordigers. Leden van de Tweede Kamer, leden van de Provinciale
Staten en gemeenteraadsleden.
o Centrale overheid. Staten-Generaal, de regering en de departementen.
o Het parlement / Staten-Generaal. Bestaat in Nederland uit de twee Kamers, dit zijn de
1e en 2e Kamers samen. Deze Staten-Generaal is een van de belangrijkste organisaties
binnen de rijksoverheid. Zij vertegenwoordigt namelijk de inwoners van NL op
rijksniveau en heeft een aantal belangrijke taken. Ook controleert zij het beleid van de
regering, en heeft een wetgevende functie.
o Tweede Kamer. Elke vier jaar worden de 150 leden van de 2e Kamer rechtstreeks
gekozen door de inwoners van ons land (vanaf 18+). Politieke partijen bepalen welke
personen als Kamerlid verkiesbaar zijn. In de praktijk vinden vaker verkiezingen plaats,
namelijk als het kabinet valt en er vervroegd verkiezingen komen. Leden uit deze
Kamer kiezen hun eigen voorzitter.
o Eerste Kamer. Leden van de 1e Kamer worden op een andere manier gekozen dan die
van de 2e Kamer. Het zijn leden van de Provinciale Staten die elke vier jaar (twee
maanden nadat ze zelf gekozen zijn) de 75 leden van deze 1e Kamer kiezen. Deze wijze
wordt ‘indirect’ of ‘getrapt’ genoemd. Leden uit de Kamer kiezen hun eigen voorzitter.
o Regering. (Kroon). Bestaat enerzijds uit de ministers en anderzijds uit de Koning. De
Koning is het staatshoofd. Stellen vaak als eerst een wetsvoorstel op. Heeft
belangrijke taken, treedt namelijk op als (mede)wetgever en als bestuurder.
o Minister. Is een politicus, zij worden niet rechtstreeks door de bevolking gekozen,
maar naar voren geschoven door hun politieke partij. Is een minister eerst als Kamerlid
in de 2e Kamer gekozen en daarna toegetreden tot de regering, dan wordt in de Kamer
een opvolger benoemd. Minister is politiek verantwoordelijk voor zijn of haar
departement. Als de Kamer geen vertrouwen meer heeft, zal deze minister moeten
aftreden.
o Ministerraad. Wordt gevormd door de ministers samen. Ze vergaderen elke vrijdag. De
voorzitter van deze raad is de minister-president (ook wel de premier genoemd). Ze
bespreken en besluiten over het algemene regeringsbeleid.
o Departementen/Ministeries. Ambtelijke organisaties binnen de rijksoverheid. In
principe zijn er 12 belangrijke. Elk departement heeft eigen beleidsterrein en eigen
1
, cultuur. De overheersende cultuur is de rolcultuur. Ministeries werken niet vaak
samen, wat niet handig is. Want samenwerking is belangrijk.
o Het Kabinet. Ministers en de staatsecretaris (is anders dan ministerraad). Het
samenstellen van een nieuw kabinet kan maanden duren. Om die reden blijft het oude
kabinet doorgaans demissionair aan.
o Staatssecretaris. Is net als de minister, een politicus die leiding geeft aan (deel van)
een departement. Vaak behandelt deze een of meer specifieke onderwerpen. Ook
moet hij verantwoording afleggen aan de 2e Kamer
o Commissaris van de koning. De voorzitter van het college van GS. Kan ook wel zeggen
dat hij de ‘burgemeester van de provincie’ is. Hij wordt door de Kroon benoemd, en
eventueel herbenoemd voor een periode van zes jaar.
o Hoge colleges van Staat. Een vierde cluster van organisaties wordt gevormd door de
Hoge Colleges van Staat. Deze zijn formeel onafhankelijk van de regering en opereren
zelfstandig. Zij hebben echter wel een grote invloed op het regeringsgebied.
o Raad van State. Bestaat uit een vicevoorzitter (die dagelijks leiding heeft), en ten
hoogte tien leden en de koning als grondwettelijke voorzitter. Is gevestigd in Den
Haag. Ook de koningin heeft hier zitting, maar kan net als de koning niet stemmen. De
raad kent twee afdelingen: advisering en bestuursrechtspraak.
o Algemene Rekenkamer. Heeft vooral een controlerende functie. Is ook gevestigd in
Den Haag. Wordt vooral gericht op de uitgaven en ontvangsten. En of het Rijk het
beleid uitvoert zoals het bedoeld is. De Kamer bepaald zelf wat ze onderzoekt, hoe het
onderzoek eruit ziet en wat openbaar wordt. Brengt ook jaarverslagen en rapporten uit.
o Nationale ombudsman. Is in het leven geropen ten behieve van de rechtsbescherming
van de burger tegen de overheid. Je kan een beroep doen op het bureau hiervan als er
geen mogelijkheid is om beroep aan te tekenen bij een overheidsinstantie.
o Hoge Raad. Is geen College van Staat, maar behoort staatkundig bezien tot de
rechtsprekende macht. Is het hoogste rechtscollege in NL. De leden worden voor het
leven benoemd bij koninklijk besluit. Is ook gevestigd in Den Haag. Partijen kunnen
hier ‘in cassatie’ gaan.
o Adviescolleges. Het laatste cluster van organisaties, en hebben de taak een
overheidsinstantie van advies te dienen. Kan gevraagd of ongevraagd advies dienen.
Ze worden getypeerd op basis van inhoud van de adviezen en de bestaansduur.
❖ Provincie
o Provinciale Overheid. Het regelen en besturen van de ‘eigen huishouding’. Daarnaast
uitvoeren van medebewindstaken van de rijksoverheid, en toezicht houden op
gemeenten en waterschappen.
o Provinciale Staten/Statenleden. (PS). De stemgerechtigde inwoners uit een bepaalde
provincie kiezen rechtstreeks eens in de vier jaar, hun vertegenwoordigers in de PS,
de zogenaamde statenleden. Vormen het hoogste (politieke) orgaan van de provincie
(dit kan vergelijken worden met de Tweede kamer op rijksniveau). Een bijzondere taak
is de vierjaarlijkse verkiezing van de leden van de Eerste Kamer, de grootte van elke
provincie speelt hierbij een rol. De statenleden benoemen het GS.
o Statencommissies. Hier wordt veel voorbereidend werk gedaan voor de vergaderingen
van de PS. Hier zitten specialisten van verschillende fracties op bepaalde
beleidsterreinen. Vergaderen maandelijks.
o (College van) Gedeputeerde Staten. (GS). Is het dagelijks bestuur van de provincie. De
leden worden gedeputeerde genoemd. Voorzitter is de commissaris van de Koning
(burgemeester van de provincie).
o Gedeputeerde. De leden van de GS
o Provinciesecretaris (oudsher: Griffier). Aan het hoofd van de griffie staat de griffier, is
secretaris van zowel Provinciale als Gedeputeerde Staten. Is verantwoodelijk voor de
voorbereiding en uitvoering van besluiten van het provinciaal bestuur. Is de hoogste
ambtenaar, en wordt genoemd door de GS.
❖ Gemeente
o Gemeenten. Worden ook wel de ‘lagere’ of decentrale overheden genoemd, vooral
omdat deze bestuurslaag het dichtst bij de burgers ligt. Zijn niet helemaal vrij in het
2
, inrichten van hun organisatie. Een aantal delen van de organisatie ligt vast in de GW en
de Gemeentewet. Gemeenteraad en het college van B&W vormen samen het bestuur
van de gemeente.
o College van Burgemeesters & Wethouders. Is belast met het dagelijks bestuur van de
gemeente. Voeren besluiten van de gemeenteraad uit. Voert ook wetten en regelingen
van het Rijk en de provincie uit. Het aantal wethouders van een gemeente is
afhankelijk van het aantal raadsleden, het aantal raadsleden is afhankelijk van het
aantal inwoners.
o Burgemeester. Is de voorzitter van het college van B&W en heeft daarnaast nog
andere bevoegdheden. Zoals belast met de handhaving van de openbare orde en het
toezicht op de ‘openbare samenkomsten en vermakelijkheden’. Ten opzichte van
wethouders een bijzondere positie. Ze zijn allebei verantwoording schuldig aan de
gemeenteraad. Alleen de burgemeester kan niet weg worden gestuurd, de
wethouders wel. Wordt voor ze jaar door de Kroon benoemd, en evt. herbenoemd.
o Gemeenteraad. Is een politiek orgaan, en wordt rechtstreeks door de bevolking
gekozen en is dan ook de volksvertegenwoordiging van de gemeente. Het is de
hoogste orgaan van de gemeente. De gemeenteraad bestaat uit fracties.
o Fracties. Bestaat uit alle gekozen raadsleden van een bepaalde partij. Soms zitten er
vertegenwoordigers van meer dan één partij in een fractie. In dit geval hebben deze
partijen een gezamenlijke lijst bij de gemeenteraadsverkiezingen.
o Raadcommissies. De gemeenteraad vergadert niet altijd met volledig aanwezig
bestuur. Meestal worden de onderwerpen voorbesproken in de raadscommissies door
een beperkt aantal raadsleden: de fractiespecialisten. Deze leden hebben zich op een
bepaald onderwerp gespecialiseerd.
o Griffier. Gemeente benoemt een eigen griffier. De belangrijkste taak is het bijstaan van
de raad en de raadscommissies. Hij bemiddelt en coördineert. Is ook
medeondertekenaar van alle stukken die de raad uitgaan.
o Wethouders. De leden van de gemeenteraad benoemen de wethouders. Zij zijn, net
als raadsleden, politici. Bij het kiezen van de wethouders zijn er vier varianten mogelijk;
afspiegelingscollege, meerderheidscollege, programcollege of minderheidscollege.
o Burgerleden. Kunnen ook namens een fractie deelnemen aan
commissievergaderingen, maar die zijn geen lid van de gemeenteraad. Ze mogen het
woord voeren, maar hebben geen stemrecht.
➢ Kenmerken van de Nederlandse overheid
Het Koninkrijk der Nederlanden is een constitutionele monarchie met een parlementair
stelsel.
o Belangrijkste kenmerk is de onderverdeling in wetgevende, een uitvoerende en
een rechterlijke macht. Deze machtenscheiding is in de Nederlandse staatsopbouw
terug te vinden, maar de scheiding is niet altijd even absoluut.
o Daarnaast is de gedecentraliseerde eenheidsstaat een belangrijk kenmerk. Veel
taken en bevoegdheden zijn aan andere overheidsorganen dan de centrale overheid
toebedeeld. Deze taken en bevoegdheden zijn over drie bestuurslagen (rijk,
provincie en gemeente) verdeeld.
NB. De toedeling van taken en bevoegdheden aan andere overheidsorganen dan de centrale
overheid wordt aangeduid met het begrip decentralisatie. Het verdelen van de bevoegdheden
tussen de rijksoverheid, de provincies en de gemeentes wordt ook de verticale
machtenscheiding genoemd. De verdeling zit niet muurvast, maar zit juist voortdurend
beweging in. Wanneer deze andere overheidsorganen een bepaald gebied besturen, spreken
we over territoriale decentralisatie (provincies en gemeenten). Wanneer zo’n ander
overheidsorgaan is ingesteld ter behartiging van een bepaald doel, hebben we het over
functionele decentralisatie (bijvoorbeeld een waterschap).
Nog een belangrijkste verandering zit juist op Europees niveau. Voor de meeste
mensen is deze verandering onzichtbaar. Maar Europa krijgt steeds meer zeggenschap over
lidstaten, zowel via wetten en regels als in financiële zin.
➢ Decentralisatie en deconcentratie
3
, Deconcentratie is het zich fysiek over een land verspreiden van delen van een overheid.
Bijvoorbeeld de regionale kantoren van de Belastingdienst. De belangrijkste bevoegdheid
wordt op decentrale niveau uitgeoefend door ambtenaren die daarbij gebonden zijn aan
nationale aanwijzingen. Dit wordt vaak gedaan om de communicatie met ‘Den Haag’ te
verbeteren. Ze staan namelijk dichterbij wat er in het land gebeurt en hebben dan ook een
oog- en oor-functie voor de minister. Ook is meer grip krijgen op regionale zaken (door fysiek
dichtbij te zijn) een belangrijk doel. Tot slot brengt het compromis tussen behoefte aan
decentralisatie in de regio en een behoefte van het rijk om de touwtjes in eigen handen te
houden. In elke regio kan aangepast beleid worden gevoerd, maar tegelijkertijd kan door de
aansturing vanuit ‘Den Haag’ de landelijke eenheid worden gewaakt. Hier vindt geen
overdracht van taken en bevoegdheden plaats. Het zijn als het ware ‘filialen’ van een
ministerie. Vormen van deconcentratie:
- Inspecties. Taken zijn meestal wettelijk vastgelegd en hebben veelal betrekking op
toezicht, controle en coördinatie. Bijvoorbeeld Inspectie van het Onderwijs of
Inspectie gezondheidszorg.
- Directie. Taken zijn meer technische uitvoerend van aard. Bijvoorbeeld regionale
directies van Rijkswaterstaat.
- Consulentschappen. Taken hebben vooral betrekking op voorlichting en advisering.
Veel zijn inmiddels opgeheven.
Bij decentralisatie vindt wel de overdracht van taken en bevoegdheden plaats. Vaak worden
bepaalde taken overgedragen aan provincie of gemeente. Hierdoor zijn bijvoorbeeld de
gemeenten verantwoordelijk voor jeugdzorg i.p.v. het rijk. Hier gaat het dan ook meer over
regeling en bestuur door ook andere openbare lichamen en ambtenaren. De gemeenten
hebben het voortouw en een eigen verantwoordelijkheid bij decentralisatie van
overheidstaken. De gemeenten moeten daarvoor wel op bestuurlijk, ambtelijk en financieel
gebied samenwerken. Wel krijgen de gemeenten beleidsvrijheid.
• De drie bestuurslagen van het openbaar bestuur in Nederland noemen.
De taken en bevoegdheden zijn over de drie bestuurslagen verdeeld:
o Rijk. Gaat achter het begrip ‘eenheidsstaat’ schuil. Er is een zekere mate van
centralisatie en samenhang. Het rijk draagt zorg voor de taken die niet aan de
lagere overheden kunnen worden toebedeeld. Voorbeelden van rijkstaken in NL zijn
defensie of het toezicht op kernenergie.
o Provincie. Heeft in de taakverdeling vooral een coördinerende taak. Dat komt
voornamelijk doordat de provincie tussen het rijk en de gemeenten in zit.
o Gemeente. Doen vooral het uitvoerende werk en staan het dichtst bij de burgers.
Belangrijk bij het bespreken van taken is het begrip autonomie. Dit begrip betekent dat
gemeenten en provincies een ‘eigen huishouding’ hebben. Dit betekent dat zij binnen zekere
grenzen, exclusieve taken en bevoegdheden hebben waar de andere overheden zich niet in
mogen mengen. Bijvoorbeeld onderhoud van het rioleringsstelsel. Naast autonome taken
hebben provincies en gemeenten ook medebewindstaken. Dit heeft betrekking op het
uitvoeren van rijkstaken door de lagere overheden. Bijvoorbeeld is het bijhouden van het
bevolkingsregister.
De verdeling van taken en bevoegdheden over rijk, provincie en gemeenten is niet
zonder discussie. Al tientallen jaren wordt gediscussieerd over het invoeren van een
zogenaamde ‘vierde bestuurslaag’ (‘gewest’ tussen provincie en gemeente in). Op allerlei
gebieden werken gemeenten al samen, bijvoorbeeld bij de inzameling van afval, het
organiseren van de brandweer, of het verlenen van milieuvergunningen. De besluitvorming
hierover wordt echter niet overgedragen aan de hiervoor ingestelde
samenwerkingsverbanden. Omdat gemeenten zelf altijd de besluiten blijven nemen wordt
intergemeentelijke samenwerking, zoals deze tot nu toe bestaat, wel aangeduid met de term
‘verlengd lokaal bestuur’.
• Per bestuurslaag de wetgevende, controlerende en uitvoerende macht noemen. En per
bestuurslaag aangeven wie de functie van de voorzitter heeft.
In Nederland is de wetgevende macht niet strikt gescheiden van de uitvoerende macht,
omdat de uitvoerende macht (de regering) ook wetgevende taken heeft. Want de ministers
van de uitvoerende macht zitten ook in de regering van de wetgevende macht. Deze
4