Samenvatting Inleiding tot de Rechtswetenschap
WEEK 1 .................................................................................................................................. 2
Recht in context ............................................................................................................... 2
Hoofdstuk 1 – “Contextualisme en rechtsbegrip: een eerste verkenning” .................... 2
Hoofdstuk 2 – “Het rechtsbegrip en de indeling van het juridische landschap” .......... 3
Hoofdstuk 3 – “Het normatieve moment van het rechtsbegrip: het recht als systeem
van bronnen en begrippen” ................................................................................................ 5
Hoofdstuk 11 – “Recht als praktijk: de rechtspraak” ......................................................... 9
Juridische methoden ..................................................................................................... 11
Hoofdstuk 3 – “Het analyseren van rechtsregels”............................................................ 11
Hoofdstuk 5 – “Het analyseren van civielrechtelijke jurisprudentie” ............................. 11
Hoorcollege ..................................................................................................................... 13
Recht en taal ........................................................................................................................ 13
Rechtsvinding ....................................................................................................................... 14
Recht en rechtswetenschap .............................................................................................. 14
Rechtsbronnen ..................................................................................................................... 14
WEEK 2 ................................................................................................................................ 14
Recht in context ............................................................................................................. 14
Hoofdstuk 3 – “Het normatieve moment van het rechtsbegrip: het recht als systeem
van bronnen en begrippen” .............................................................................................. 14
Hoofdstuk 4 – “Het ideële moment van het rechtsbegrip: waarden van mensen,
waarden van het recht” ..................................................................................................... 14
Hoofdstuk 5 – “Het actuele moment: recht en samenleving” ....................................... 16
Hoofdstuk 6 – “De democratische rechtsstaat: recht, gemeenschap en politiek” .... 18
Hoofdstuk 11 – “Recht als praktijk: de rechtspraak” ....................................................... 23
Juridische methoden ..................................................................................................... 24
Hoofdstuk 8 – “Het oplossen van interpretatieproblemen” ........................................... 24
Hoorcollege ..................................................................................................................... 27
Rechtsbronnen ..................................................................................................................... 27
WEEK 3 ................................................................................................................................ 27
Recht in context ............................................................................................................. 27
Hoofdstuk 7 – “Persoon, feit en handeling” ...................................................................... 27
Hoofdstuk 8 – “Strafbare feiten, strafbaar handelen: legaliteit en strafrecht” ............ 28
Hoofdstuk 11 – “Recht als praktijk: de rechtspraak” ....................................................... 31
Juridische methoden ..................................................................................................... 33
Hoofdstuk 6 – “Het analyseren van strafrechtelijke jurisprudentie” ............................... 33
WEEK 4 ................................................................................................................................ 35
Recht in context ............................................................................................................. 35
Hoofdstuk 9 – “De omstandigheden van het geval in het privaatrecht” .................... 35
Hoofdstuk 10 – “Bestuur en burger: de normering van overheidshandelen” .............. 38
Hoofdstuk 11 – “Recht als praktijk: de rechtspraak” ....................................................... 42
Juridische methoden ..................................................................................................... 44
Hoofdstuk 4 – “Het toepassen van rechtsregels”............................................................. 44
Hoofdstuk 7 – “Het analyseren van bestuursrechtelijke jurisprudentie” ........................ 45
,Week 1
Recht in context
Hoofdstuk 1 – “Contextualisme en rechtsbegrip: een eerste verkenning”
Wat is recht?
Recht is te kennen uit concrete gevallen. De oplossing van een casus biedt een
aanknopingspunt om vast te stellen wat het geldend recht is en hoe het zijn
uitwerking heeft op het leven van mensen.
Het recht kan uitsluitend worden gekend in de context van de omstandigheden
waarin het functioneert. Hiermee worden twee dingen bedoeld. Het is voor het
begrip van het recht nodig om aandacht te besteden aan de omstandigheden
waaronder het recht tot stand is gekomen, opdat de (oorspronkelijke) context wordt
verhelderd. Tevens kan het recht in concreto, in een actuele zaak of casus slechts
goed begrepen worden als ten volle aandacht wordt besteedt aan alle
omstandigheden van dat geval. Dit staat bekend als het contextualisme.
Met rechtsdogmatiek wordt bedoeld:
De studie van het geldende recht
De casuïstiek het geheel van juridische casus
De ordening van het recht door tekstanalytische methoden
Bij multidisciplinariteit dienen andere wetenschappen als hulpwetenschappen. Bij
interdisciplinariteit is er een wetenschappelijke verbondenheid en samenwerking van
disciplines op het niveau van hun grondslagen.
De taal van het recht
Beheersbaarheid van conflictsituaties is een van de functies van het recht. Door het
conflict te vertalen in juridische termen, worden oplossingen mogelijk. Taal is het altijd
voorlopige resultaat van een proces van meningsvorming en overtuiging.
Betekenis en context
In de rechtspraak heeft de rechter tot tak om de betekenis van het geldende recht
vast te stellen in het licht van het geval waarover hij moet oordelen. Dit noemen we
rechtsvinding. Wanneer de betekenis van een juridisch relevant begrip vrijwel
volledig wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, spreken we van
casuïstische rechtsvinding.
Casuïstische rechtsvinding
Casuïstische rechtsvinding is meer gericht op de billijkheid in concreto, als uitvloeisel
van het streven naar rechtvaardigheid wat is een rechtvaardige oplossing?
Regelgeleide rechtsvinding is meer gericht op rechtseenheid, rechtsgelijkheid en
rechtszekerheid Welke regel moet worden toegepast?
De stelling van het contextualisme
De stelling van het contextualisme houdt niet in dat het recht het in het algemeen
heel goed zou kunnen stellen zonder regels en beginselen, meer in het algemeen,
zonder criteria voor de toedeling van rechtsgevolgen. Dergelijke criteria zijn
noodzakelijk wil het recht niet vervallen in willekeur bij de toedeling van
rechtsgevolgen.
,Regelgeleide rechtsvinding kan gerechtvaardigd en aangewezen zijn, met name op
die gebieden waar de rechtseenheid in de zin van uniforme uitkomsten om welke
rede dan ook een belangrijke waarde vormt. De rechter is echter niet ontslagen van
de verplichting om, alvorens te beslissen, acht te slaan op de context van het geval.
Hoofdstuk 2 – “Het rechtsbegrip en de indeling van het juridische landschap”
Het rechtsbegrip: het driehoekmodel van recht
Het driehoekmodel van het recht onderscheidt drie dimensies of momenten in het
recht:
Het normatieve (juridische/positieve) moment het geheel van regels,
beslissingen en beginselen die gewoonlijk onder recht worden verstaan. Ook
wel positief recht het recht dat op een bepaalde tijd en plaats geldt. Het
verschaft noren voor menselijk gedrag. Het geeft aan wat wij moeten, mogen
en niet mogen. Wanneer de rechtsnormen worden nageleefd spreken we
van een rechtmatige situatie. In geval van overtreding van een rechtsnorm, is
er sprake van onrechtmatig of wederrechtelijk gedrag
o Voorbeeld zebrapad de rechtsregel
Het ideële (filosofische) moment het geheel van ideeën, opvattingen en
waarden dat als leidraad en toetssteen fungeert voor het positieve recht.
o Voorbeeld zebrapad de waarde van de bescherming van de
zwakkere verkeersdeelnemer
Het actuele (sociologische) moment zowel het geheel van
maatschappelijke gebruiken en praktijken dat tot het positieve recht heeft
geleid, als de maatschappelijke gebruiken en praktijken die uit het recht
voortvloeien.
o Voorbeeld zebrapad het constateren hoe het er bij een zebrapad
daadwerkelijk aan toegaat
Achtergronden van het recht als systeem
In eerste instantie kan het recht als een taal worden beschouwd. Tevens is het een
systeem van begrippen.
Basisindelingen in het recht: belang en relativering
Het systeem van het recht kan op verschillende manieren geanalyseerd en
weergeven worden. Een van de mogelijkheden is door de systematiek van de
rechtsgebieden waaruit het recht is opgebouwd in kaart te brengen. Binnen de
rechtsgebieden van privaatrecht en publiekrecht kunnen allerlei specifiekere
deelsystemen worden onderscheiden.
Met recht in objectieve zin wordt de verzameling rechtsnormen bedoeld. Dit is nauw
verbonden met het positieve recht; de rechtsnormen die hier en nu gelden.
Subjectieve rechten zijn de rechten die rechtssubjecten ontlenen aan de regels van
het objectieve recht.
Privaatrecht en publiekrecht
Het belangrijkste onderscheid in het objectieve recht is tussen privaatrecht en
publiekrecht. Het privaatrecht of civiele recht is gericht op de regeling van de
rechtsverhoudingen tussen de burgers onderling. Het publiekrecht heeft betrekking
op de organisatie van de gemeenschap (staat) en de zorg voor algemene
,belangen, dus de bemoeienis van de overheid met het maatschappelijke leven. Het
onderscheid tussen privaatrecht en publiekrecht is gebaseerd op een viertal criteria:
De aard van de betrokken partijen
De aard van het te beschermen belang
Het initiatief tot handhaving van het recht
De middelen tot handhaving
Indelingen in het privaatrecht
Binnen het privaatrecht wordt er onderscheid gemaakt tussen:
Het materieel privaatrecht, bestaande uit burgerlijk recht en handelsrecht
Het formeel privaatrecht of burgerlijk procesrecht
Binnen het materiële recht is er nog een onderscheid tussen vermogensrechtelijk en
niet-vermogensrechtelijk privaatrecht. Het vermogensrecht betreft de op geld
waardeerbare rechten en plichten der rechtssubjecten. Subjectieve
vermogensrechten zijn in het algemeen overdraagbaar (cessie). De regels van
vermogensrecht zijn bovendien doorgaans niet dwingend voorgeschreven.
Het vermogensrecht bestaat verder weer uit goederenrecht en verbintenissenrecht.
Goederenrecht regelt de rechtsverhouding tussen personen en goederen.
Verbintenissenrecht regelt de rechtsverhouding tussen personen onderling.
Het (materiële) privaatrecht dat niet tot het vermogensrecht behoort, omvat het
personen- en familierecht. Deze rechten zijn niet op geld waardeerbaar en niet
overdraagbaar. In het algemeen bestaat ook niet de mogelijkheid van afwijking en
zijn de regels dus dwingend.
Internationaal privaatrecht
Een deel van de privaatrechtelijke rechtsverhoudingen is grensoverschrijdend.
Internationaal privaatrecht is een atypisch rechtsgebied omdat het niet bestaat uit
regels die direct op internationale rechtsverhoudingen van toepassing zijn, maar uit
regels die bepalen welke nationale regels moeten worden toegepast. Een andere
naam is daarom conflictenrecht recht dat bepaalt welk van de twee
concurrerende rechtssystemen moet worden toegepast.
Indeling in het publiekrecht
Het publiekrecht betreft de organisatie van het overheidsapparaat en de invloed
van de burger daarop, alsmede de verhouding tussen overheid en burgers. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen het staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht. Het
staatsrecht is het deel van het publiekrecht dat regels geeft voor de organisatie van
de staat, bijvoorbeeld de bevoegdheidsverdeling tussen de overheidsorganen en
beperkingen van de overheidsbevoegden. Onder “staat” wordt verstaan: de
organisatie van een bepaalde gemeenschap van mensen, woonachtig op een
bepaald grondgebied onder gezag van een bepaalde overheid.
Er bestaat ook ongeschreven staatsrecht zoals de vertrouwensregel, die inhoudt dat
een minister moet aftreden wanneer het parlement hem niet meer vertrouwt.
Het bestuursrecht of administratief recht betreft de ordening van de relatie tussen
bestuur en burger waaronder de bescherming van de burger tegen de overheid.
,Het strafrecht is het deel van het publiekrecht dat de gevallen betreft waarin de
overheid bij schending van een wettelijke bepaling een sanctie kan toepassen. Het
strafrecht is in de eerste plaats sanctierecht en kan worden onderscheiden tussen:
Materieel strafrecht, waarin wordt bepaald welke gedragingen strafbaar zijn
en welke sancties daarop kunnen worden toegepast
Formeel strafrecht of strafprocesrecht, dat de regels omtrent opsporing,
vervolging, berechting en executie bevat
Internationaal publiekrecht
De regels die betrekking hebben op de verhoudingen tussen de staten onderling
worden tot het volkenrecht gerekend. Het Europese Unierecht bevat veel
bepalingen met directe werking ten opzicht van de burger, en is dus niet als
volkenrecht aan te duiden. De verzamelnaam voor beide gebieden is internationaal
publiekrecht.
Het internationale strafrecht dekt twee begrippen:
Het strafrecht dat complementair is aan de nationale wetgeving, zoals de
ernstige misdrijven van internationaal belang die worden berecht
De regels die betrekking hebben op door Nederlanders in het buitenland en
door buitenlanders buiten Nederland begane Nederlandse strafbare feiten
Relativering van het onderscheid
Functionele rechtsgebieden zijn zelfstandige rechtsgebieden die op basis van een
bepaald onderwerp of werkterrein bij elkaar horen en regels omvatten uit
verschillende rechtsgebieden.
Formeel en materieel recht
Het formele recht correspondeert met wat men ook wel berechtingsregels noemt of
procesrecht. Het heeft betrekking op de vorm, de wijze waarop het recht wordt
gehandhaafd. Materieel recht heeft betrekking op inhoudelijke gedragsnormen.
Dwingend en regelend recht
Dwingend recht wordt gevormd door regels waarvan men niet mag afwijken.
Regelend of aanvullend recht wordt gevormd door regels die men buiten
toepassing kan laten. Als voorbeeld kan er een testament worden opgesteld om
regels in het erfrecht te vermijden.
Hoofdstuk 3 – “Het normatieve moment van het rechtsbegrip: het recht als systeem van
bronnen en begrippen”
Wat betekent het begrip ‘rechtsbron’?
Het begrip rechtsbron kan vanuit verschillende oogpunten worden verklaard. Vanuit
historisch punt zijn er twee betekenissen:
Kenbronnen van het recht zijn de vindplaatsen van het recht in een
bepaalde plaats en tijd. Daartoe behoren officiële bronnen zoals het
Staatsblad en niet-officiële bronnen waaruit wij fragmenten van het recht
kunnen leren kennen, zoals via sites, tv en films
Een rechtsbron in historische zin is ten tweede een bron waaruit de wetgever
heeft geput bij het tot stand brengen van de wet
,Vanuit sociologisch oogpunt zijn rechtsbronnen factoren die bepalend zijn geweest
voor de inhoud van het recht en factoren waardoor die inhoud zich laat verklaren
(materiële rechtsbronnen). Dit zijn bijvoorbeeld economische omstandigheden en
politieke factoren.
De jurist kijkt naar formele rechtsbronnen; te weten:
De wet
Het verdrag
De jurisprudentie
De gewoonte
De wet als bron van recht
De wetgever bestaat uit de gekozen vertegenwoordigers van de burgers. De wet
bindt de burgers in een land omdat er dus een democratische legitimatie of
rechtvaardiging is.
De wet in formele zin verwijst naar het besluit van de wetgever in formele zin en heeft
betrekking op de vorm waarin dat besluit tot stand komt. Ieder besluit van de
formele wetgever is een wet in formele zin, ongeacht de inhoudt van dat besluit.
Beslissend is de gevolgde procedure, zoals vastgelegd in de Grondwet. Een wet in
formele zin mag niet worden getoetst aan de Grondwet.
Met de wet in materiële zin wordt bedoeld een algemene, abstracte, de burgers
bindende rechtsregel, afkomstig van een van de overheidsorganen die bevoegd
zijn tot het maken van regels. Binnen wetten in materiële zin gaat een algemene
maatregel van bestuur voor op een ministeriële regeling.
De wetgever in formele zin wordt gevormd door de regering en Staten-Generaal.
Deze bestaat uit een Eerste en Tweede Kamer. De regering bestaat uit de Koning en
de ministers. Het kabinet bestaat uit de ministers en staatssecretarissen.
De totstandkoming van wetten in formele zin
De voorbereiding van een wetsvoorstel vindt meestal plaats op één van de
ministeries. Het ontwerp wordt samen met een memorie van toelichting behandeld
door de ministerraad en ter advies voorgelegd aan de Raad van State. Vervolgens
wordt het voorstel met memorie van toelichting gezonden aan de Tweede Kamer.
De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel begint met een voorbereidend
onderzoek in een vaste Kamercommissie. De commissie brengt verslag uit aan de
regering met een nota naar aanleiding van het verslag, soms vergezeld van een
nota van wijziging. Hierna volgt de openbare behandeling. De Tweede Kamer
beraadslaagt eerst over de algemene strekking van het voorstel, voor de
artikelsgewijze behandeling. Hierbij heeft de Kamer het recht op amendement
(wijzigen). Hierna wordt gestemd over de ingediende amendementen en over het
uiteindelijke artikel. De Eerste Kamer doet vervolgens ook nog een voorbereidend
onderzoek voor de openbare behandeling. Hierbij kan de Eerste Kamer het voorstel
aanvaarden of verwerpen. Voordat een wetsvoorstel door de Staten-Generaal is
aangenomen, kan het door of vanwege de indiener worden ingetrokken.
Als laatste fase wordt het wetsvoorstel bekrachtigd door de Koning door
ondertekening vergezeld van die van de verantwoordelijke minister(s). Hierna wordt
de wet bekend gemaakt in het Staatsblad. Tenzij de wet zelf anders bepaalt, treedt
,zij in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de
datum van bekendmaking. In de Staatscourant wordt lagere regelgeving bekend
gemaakt.
Een voorstel om een verandering aan te brengen in de Grondwet, gebeurt in twee
lezingen. In eerste lezing ‘verklaart de wet dat een verandering in de Grondwet,
zoals zij die voorstelt, in overweging zal worden genomen’. Vervolgens wordt de
Tweede Kamer ontbonden om in nieuwe samenstelling dat voorstel alleen met ten
minste twee derde van het aantal uitgebrachte stemmen ongewijzigd aan te
kunnen nemen. Deze meerderheid is ook nodig voor de tweede lezing in de Eerste
Kamer.
Onder welke voorwaarden bindt de wet? legaliteitsvraag
De legaliteitsvereisten van de wet als rechtsbron zijn:
De wet is geschreven (lex scripta) de wet kan pas in werking treden na
bekendmaking in een gezaghebbend schriftelijke tekst.
De wet is bevoegdelijk gegeven de maker van de wet moet hiertoe
bevoegd zijn volgens de Grondwet
De wet mag niet in strijd zijn met hogere regelgeving
De legitimiteit van de wet legitimiteitsvraag, waarom bindt de wet?
Doelstelling bij de inrichting van de staat is voor Montesquieu de vrijheid van de
onderdanen onder de heerschappij van een rechtvaardige, een ieder bindende
wet. Hij ziet deze het best verwezenlijkt door wetgeving, bestuur en rechtspraak aan
drie verschillende organen toe te delen, waarbij ieder orgaan zich beperkt tot de
uitoefening van de hem toegekende taak:
De wetgevende macht belast met wetgeving en rechtsvorming
De uitvoerende macht bestuur dat de wetten mag uitvoeren
De rechterlijke macht mag in geval van geschillen, conflicten tussen
burgers, de wetten toepassen
Voor de legitimiteit van de wet is in de loop van de tijd steeds belangrijker geworden
dat de wetgever een (grotendeels) democratisch gekozen orgaan is. Juist de
democratische legitimatie van de wetgever maakt dat deze aanspraak kan maken
op de centrale plaat in de trias politica. Wat de wetgever verordonneert, is de wil
van het volk. De wet bindt de burgers omdat ze deze zelf hebben gemaakt.
Het legisme: recht is wet
Het legisme is de leer die veronderstelt dan bijna alle rechtsregels wettelijke regels
zijn, dat de wet in beginsel volledig is en dat de rechter de wet slechts behoeft toe
te passen. De legistische rechtsopvatting werd onhoudbaar toen onder invloed van
de industriële revolutie niet alleen de samenleving in korte tijd sterk veranderde,
maar ook de rol van de overheid in de samenleving een geheel andere werd dan
die van een terughoudende overheid die de rol van nachtwakersstaat vervulde.
Van nachtwakersstaat naar sociale verzorgingsstaat
Om te voorkomen dat te grote verschillen bij de uitvoering van de regelingen
ontstaan, vaardigen de verantwoordelijke bestuursorganen soms instructies,
richtlijnen of circulaties uit, die voor de nodige eenheid bij de uitvoering zorgen.
Wanneer dergelijke richtlijnen gepubliceerd worden – en dit bij burger, instelling of
, bedrijf verwachtingen wekt – kunnen deze richtlijnen gaan werken alsof het
wetgeving is. Vandaar de naam pseudowetgeving of beleidsregels.
Het verdrag als bron van recht
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft vastgesteld dat er
dwingende normen van internationaal recht bestaan waaraan alle staten zijn
gebonden en tegen schending waarvan de statengemeenschap behoort op te
treden. De erkenning van deze normen door de staten is van dezelfde aard als de
erkenning en hantering van regels die behoren tot een bepaald nationaal
rechtssysteem. Het geheel van deze normen en regels vormt het internationaal
recht.
Wij spreken van internationale wetgeving wanneer internationale organisaties die
daartoe krachtens een verdrag bevoegd zijn, regels maken die de burgers van de
verdragsstaten binden. Voor een deel zijn de normen van het internationale
gecodificeerd in verdragen. Een verdrag is een overeenkomst gesloten tussen
verschillende staten. Zijn bij een internationale overeenkomst twee staten partij, dan
noemt men een verdrag bilateraal. Zijn er meer partijen, dan is er sprake van een
multilateraal verdrag. De verbindende kracht van verdragen wordt doorgaans
gerechtvaardigd met een beroep op het internationaal algemeen erkende
beginsels dat beloften moeten worden nagekomen.
Staten bepalen zelf of zij overeenkomsten met andere staten zullen sluiten. In
onderling overleg stellen zij vast wat de inhoud van een verdrag zal zijn. In Nederland
worden verdragen gesloten door de regering onder goedkeuring van de Staten-
Generaal. De totstandkoming van het verdrag kent twee beslissende momenten: de
sluiting van het verdrag (internationaal niveau) en de goedkeuring van het gesloten
verdrag door de Staten-Generaal (nationaal niveau). Na onderhandelingen door de
gemachtigden van de regering wordt het verdrag gesloten. De tekst van de
overeenkomst wordt vervolgens in het Tractatenblad geplaatst. Als niet binnen
dertig dagen na overlegging van het verdrag aan de Staten-Generaal door de
leden van de Tweede of Eerste Kamer de wens te kennen wordt gegeven dan de
overeenkomst aan uitdrukkelijke goedkeuring zal worden onderworpen, is de
goedkeuring stilzwijgend verleend. Wanneer in een verdrag wordt afgeweken van
een bepaling in de Grondwet moet er wel uitdrukkelijke goedkeuring plaatsvinden.
De Staten-Generaal kunnen het verdrag dan alleen goedkeuren of verwerpen. Het
tijdstip van inwerkingtreding is in elk verdrag zelf geregeld.
Ten aanzien van de wijze waarop het internationale recht zich tot het nationale
recht verhoudt, bestaan twee opvattingen:
Dualistisch de nationale en internationale rechtsorde worden als van
elkaar gescheiden rechtssferen beschouwd. Het internationale recht werkt
alleen tussen staten. Een transformatiewet kan de internationale regeling
omzetten naar een nationale regeling
Monistisch nationale rechtsregels worden gezien als ondergeschikt aan
een overkoepelende internationale rechtsorde. Regels van internationaal
recht ontlenen hun verbindende kracht niet aan nationale handelingen
maar aan het feit dat zij geacht worden hogere, meer omvattende
rechtsregels te zijn
In Nederland is er sprake van gematigd monisme. Niet elke verdragsbepaling heeft
een transformatiewet nodig.