De leerkracht – Samenvatting
Meer dan onderwijs
Hoofdstuk 1 – De pedagogische opdracht van het onderwijs.
1.2 – De pedagogische opdracht van de basisschool.
Pedagogische opdracht/pedagogische kwaliteit (volgens het boek MDO) =
kinderen begeleiden bij menswording. Bij het leren meeloper en dwarsligger te
worden en bij het leren betrokken, sociale volwassenen te worden.
1.3 – mensen op weg.
Opvoeden en onderwijs begeleiden kinderen op weg naar hun menswording.
Kinderen zijn in ontwikkeling.
Wezenskenmerken van mens-zijn:
- Creator zijn: de mens heeft het vermogen nieuwe dingen te maken en te
bedenken, wat essentieel is voor de ontwikkeling en verandering van
hemzelf en de wereld.
- Keuzevrijheid hebben: jezelf een doel geven.
- Verantwoordelijkheid kunnen dragen.
- Betekenissen geven: ordenen de wereld door bijvoorbeeld taal, geven
dingen een naam.
- Zin zoeken en zin geven.
1.4 – Mens- en maatschappijbeelden.
Mensbeeld = opvattingen over de mens waarbij antwoord wordt gegeven wordt
op de vraag: wie of wat is de mens?
Je zou kunnen zeggen dat je mensbeeld te maken heeft met de unieke wijze
waarop je naar je medemens kijkt en met je medemens omgaat. Het heeft te
maken met je identiteit.
Vier mensbeelden.
1. Een naturalistisch mensbeeld.
Kenmerkend is dat de mens als het ware boven zichzelf kan uitstijgen en zich kan
inleven in het gezinspunt van een ander. De mens is zich bewust van zijn plaats
en rol in de wereld. Je gaat ervan uit dat mensen iets van nature al kunnen.
2. Een cultureel-historisch mensbeeld.
Het vermogen hebben tegen de natuur in te gaan en eigen keuzemogelijkheden
te hebben. Het losmaken van de natuur en de (menselijke) cultuur scheppen.
Onder cultuur verstaan we alles wat door mensen tot stand is gekomen. Het
wezen van de mens wordt in deze opvatting vooral verklaard vanuit de dingen
die hij schept. In deze opvatting is het besef dat de mens een lerend wezen is
belangrijk. Het mensbeeld dat cultuur-historisch is, beïnvloed ook de wijze
waarop hij zijn onderwijs inricht. Hij gaat ervanuit dat kinderen vooral iets leren in
hun relatie met anderen en dat de mens de kinderen iets kan bijbrengen.
3. Een religieus mensbeeld.
,In het religieus mensbeeld gaat het erom dat de mens vooral begrepen wordt
vanuit zijn schepsel-zijn: de mens kan nooit alleen uit zichzelf worden verstaan.
Hij is geschapen door God of komt voort uit het goddelijke en is daardoor uniek.
Wil je de mens begrijpen, dan moet je iets weten of God of het goddelijke. Je
moet iets weten over de oorsprong van de mens.
4. Een antropocentrisch mensbeeld.
De betekenis van de mens ligt in dit mensbeeld in zijn eigen bestaan. De mens
gaat zijn bestaan een invulling geven. Ieder mens is vrij dat op zijn eigen wijze te
doen. De ontwikkeling van het individu, de ontplooiing van zijn mogelijkheden,
wordt bepaald door eigen kracht.
Mensbeelden vanuit de dieptepsychologie.
Het grootste deel van wat zich in de mens afspeelt, is onbewust. Een stroming
die van grote invloed is geweest, is de psychoanalyse. Sigmund Freud wordt
gezien als grondlegger van de psychoanalyse. Er wordt onderscheid gemaakt in
de persoonlijkheid van de mens:
- Id (es)
- Ich (ego of ik)
- Über-Ich (Super-ego)
De Id werkt op 2 energieën: de seksuele energie en de woede.
Het id probeert deze twee energieën in bedwang te houden. Hierdoor
functioneren veel mensen in het dagelijks leven normaal. De energiestromen
werden door Freud ook wel driften genoemd. Ze zijn ongestuurd en worden
geleid door lust of oerinstinct. Freud onderscheidt levensdrift (de drang tot
zelfbehoud), doodsdrift en seksuele drift, ook wel libido genoemd. Het id wordt
ook wel het lustprincipe genoemd.
Ich = het bewuste deel van de psyche. Het leert de driften te beheersen door
zich aan te passen aan de verwachtingen van anderen. Het Ich bemiddeld als het
ware tussen wat het Id wil en het Über-Ich toelaat. Het Ich wordt ook wel het ik
genoemd. De opvoeding en cultuur hebben invloed op het Ich. Het kind leert dat
bevrediging van driften soms uitgesteld moet worden.
Über-Ich = onderdeel van de psyche dat ervoor zorgt dat de driften onderdeel
van het geweten worden. Het vormt zich onder invloed van ouders doordat zij
bijvoorbeeld sociale regels hanteren. Dit wordt internalisering genoemd. Het
Über-Ich kan botsen met het Id. het innerlijke conflict dat dan ontstaat, wordt
door het Ich uit de weg geruimd door richting te geven aan het bevredigen van
de driften, rekening houdend met de verwachtingen van de omgeving.
De structuur waarmee een kind geboren wordt is het Id en zet het kind aan zijn
driften te bevredigen (lustprincipe). Het kind wordt tijdens zijn ontwikkeling
geconfronteerd met zijn omgeving, de omringende realiteit (realiteitsprincipe).
Met deze realiteit moet het kind een compromis aangaan, niet alle lusten kunnen
bevredigd worden. Onder invloed van de omgeving, vooral de ouders, ontwikkelt
het Ich zich. Binnen het Ich vormt zich, onder invloed van de sociale omgeving,
het Über-Ich, dat de handelwijze van het Ich en de eisen van het Id in goede
banen leidt.
, Freud formuleerde het idee dat de persoonlijkheid van een volwassen persoon
sterk wordt bepaald door ervaringen uit de kindertijd. Vooral ervaringen en
belevingen binnen de psychoseksuele ontwikkeling binnen de kinderjaren spelen
een hoofdrol. Op basis van specifieke ervaringen en belevingen in de kindertijd
ontwikkelt elk van ons een eigen persoonlijkheid. Freud onderscheidde in de
ontwikkeling van een kind de volgende fasen:
1. De orale fase. Eerste 21 maanden van het kind. Relatie tussen kind en
moeder is belangrijk. Levensdrift = het krijgen van voedsel. De zone van
de mond (oris) is de lichaamszone die het meest gevoelig is voor prikkels.
Lustbevrediging vindt plaats via de mond. Het Id is dominant, het Ich en
Über-Ich zijn nog niet volledig gevormd.
2. De anale fase. Vanaf 15 maanden tot 3 jaar. Lustbevrediging verplaats zich
geleidelijk van de mond naar de anus. Zindelijkheidstraining begint. Binnen
de anale fase ontdekt het kind dat het zelf de baas is over de sluitspier. Er
kan een conflict ontstaan tussen de eisen van ouders en de ontdekking
van het eigen ik door het kind. In het kind ontstaat een conflict tussen het
id, het Ich en het Über-Ich.
3. De fallische fase. 3-6 jaar. Bron van bevrediging: geslachtsdelen. Kinderen
zijn nieuwsgierig naar eigen lichaam, dat van andere kinderen en dan van
hun ouders. Sekse-identiteit ontstaat, wordt ontwikkeld dor
oedipuscomplex.
4. Latentiefase. Rond het zesje levensjaar en duurt 11 tot 12 jaar. De
seksuele en agressieve driften zijn naar de achtergrond verschoven.
Hierdoor kan het kind energie vrijmaken om sociale vaardigheden te
krijgen.
5. Genitale fase. Rond het 11de/12de levensjaar en duurt tot de volwassenheid.
Laatste fase. Ontwikkeling van het geslachtsdrift.
Verborgen verlangens en driften kunnen ook bevredigd worden in dromen.
Wanneer het niet lukt om deze verlangens en driften in dromen te bevredigen,
kunnen ze tot ziekelijke verschijnselen leiden: neurosen (vormen van hysterie,
dwangneurosen tot verlamming aan toe).
Jung, gaat net als Freud ervan uit dat de menselijke psyche uit een bewuste en
onbewuste bestaat. Jung maakt echter ook onderscheid tussen het persoonlijk
(individueel) en collectief onbewuste. Hij leverde hierdoor een bijdrage aan de
dieptepsychologie. Zijn theorie wordt de analytische psychologie genoemd.
Kenmerkend voor Jungs opvattingen is dat de buitenkant weerspiegelt wat er in
de mens gebeurt. Zich herhalende patronen en problemen in iemand leven zijn
daarbij symbolisch voor onderliggende en onbewuste factoren.
Individuatie = het bewustzijn van het kind groeit elke dag door het oefenen met
de mentale functies: denken, voelen, gewaarworden en intuïtie (volgens Jung).
De psyche haalt hieruit ervaringen die vormend zijn voor de identiteit.
Het onbekende kan volgens Jung in twee gebieden onderscheiden worden:
- Het zintuigelijk waarneembare en uiterlijke objecten. Het onbekende in de
wereld om ons heen.
- Rechtstreeks ervaarbare, innerlijke feiten. Het onbekende in je innerlijk
(bijvoorbeeld alles wat je weet, maar niet aan denkt of alles wat je wist,
maar nu vergeten bent). Jung noemt dit ook wel het onbewuste.