GROEPSDYNAMICA
HOOFDSTUK 2
Elke groep functioneert tegelijkertijd op 2 niveau’s:
1 Taakgericht: dit wijst vooral naar de inhoud van de groepsactiviteit, dus naar wat er gezegd en
gedaan wordt.
1 Sociaal-emotioneel: dit wijst naar de manier waarop men met elkaar omgaat tijdens de
uitvoering van de taak. TAAKASPECTEN SOCIAAL-EMOTIONELE
Ook kan er onderscheidt worden gemaakt tussen het externe en ASPECTEN
Extern systeem Intern systeem
interne systeem. Het externe systeem omvat alles wat er afspeelt Voorbestaan van de De groep als groep in stand
aan activiteiten, interacties en gevoelens om als groep ten groep in de omgeving houden
Bereiken van het doel Het interne groep functioneren
aanzien van de buitenwereld te kunnen blijven bestaan, zoals Wat wordt er gedaan Hoe gaan de leden met elkaar om
het vervullen van de taak. Het interne systeem dat alle activiteit, Taakgerichte activiteiten De onderlinge betrekkingen
interacties en gevoelens omvat die voortvloeien uit het interne Formele leider Informele leider
Bewaakt het resultaat Bewaakt de satisfactie
groep functioneren, het wordt indirect door de buitenwereld.
Interpersoonlijke attractie is hoe gevoelens van sympathie en antipathie in groepen tot stand komen.
Persoonswaarneming is hoe eerste indrukken, zoals sympathie en antipathie, tot stand komen.
Bij communicatie zijn er 2 hoofdfuncties, de zakelijke en de relationele.
HOOFDSTUK 3
Groepen hebben veel functies, zoals elkaar steun bieden, binding, een gezamenlijk doel, etc. Er zijn
dan ook verschillende dimensies waarmee een bepaalde groep kan worden gekarakteriseerd en
beschreven.
Als eerste primair en secundaire groepen. Primaire groepen worden gekenmerkt door persoonlijke,
intieme relaties in directe contactsituaties en door spontaan gedrag. Secundaire groepen worden
gekenmerkt door koude, onpersoonlijke, rationele en formele relaties. Hier wordt dan ook vaak ‘u’ en
‘uw’ gebruikt en de sociale afstand is groot.
Als tweede heb je psychegroup: er is psychologische participatie en er overheersen affectieve
verbindingen, en bij sociogroup ben je lid omdat je de ‘naam’ hebt, zoals een student.
Als derde is er onderscheidt tussen formele groep: waar de groepen georganiseerd zijn, en de structuur
wordt bepaald door het grotere geheel, en informele groep: doelen, rollen en normen blijven vaag en
impliciet.
Als vierde de lidmaatschapgroep, waar je formeel bij hoort, zoals je klas, en je referentiegroep waar
je als persoon betrokken mee bent.
Als laatste de ingroup, de ‘wij-groep’ en de outgroup, de ‘zij-groep’.
Inhoudsniveau
HOOFDSTUK 4 (WAT)
Wanneer we kijken naar inhoudsniveau, is het bijna altijd het thema of Procedureniveau
aandachtspunt dat aan bod is. Als dit dan ook niet scherp is, gaat het gesprek (HOE)
nergens naartoe. Als een groep dan ook niet lekker loopt, wordt er eerst gekeken Interactieniveau
of iedereen dezelfde visie had over het gesprek, en of er onduidelijkheden waren. (TUSSEN)
Dit wordt dan ook gekoppeld aan een gerichtheid op de taak, we zien dan vaak Bestaansniveau
taakgerichte, resultaatgerichte, productgerichte, oplossingsgerichte en planmatige (BINNEN)
aanpak. Contextniveau
Als een groep aan een taak werkt, doen ze dit op een bepaalde manier, oftewel (BUITEN)
het procedureniveau, deze manier kan de taak versneller of verlangzamen.
, Als een groep niet goed functioneert kan dit ook liggen aan de manier waarop ze ergens
aan werken, er wordt dan ook gekeken of iedereen weet hoe ze te werk moeten gaan?, snapt iedereen
het?, heeft iedereen zich voldoende kunnen voorbereiden?. Te veel storingen drukt de productiviteit.
Hierbij hoort ook hoe een groep tot een besluit komt en het kiezen van een structuur. Afspraken over
participeren in de groep, vertrouwelijkheid en over omgangsnormen (en emoties), behoren hierbij.
Onder het interactieniveau vallen alle groepsdynamische processen, zoals groepsklimaat, het erbij
horen, leiderschap, communicatie, participatie, verdeling van macht en invloed, cohesie, etc.. Wanneer
de groepsbegeleider hier goed op inspeelt, kan de groep zich tot een effectieve eenheid ontwikkelen en
volledig tot zijn recht komen. Om dit de bereiken, kan er groepswerk worden gedaan, dit bevordert
namelijk de sociale veranderingsprocessen.
Als de aandacht gericht is op het bestaansniveau letten we op de individuele processen, wat er bij
mensen binnen afspeelt, en niet wat er tussen mensen afspeelt. Hierbij hoort de behoefte een
veiligheid, erbij horen, respect, erkenning en waardering, etc.. Het gaat hier vaak mis als de
groepsbegeleider niet iemands aandacht of aanwezigheid op prijs gesteld wordt. De sfeer is dan vaak
stroef en het klimaat onpersoonlijk. Het gaat hierbij vaak om het vinden van erkenning voor de eigen
identiteit, hiervoor zijn anderen mensen nodig. Dit niveau is niet alleen aanwezig bij procesgroepen,
ook bij taakgerichte groepen zijn ze aanwezig, maar ze vallen minder op.
Op contextniveau kunnen groepen iemand helpen om zich te ontwikkelen. Er zijn 6 contexten:
1 Cultuur: dit komt tot uiting in taalgewoonten, denkpatronen, opvoedingsstijl, etc. die
samenhangen met de culturen en subculturen waarin we leven en werken.
2 Maatschappij: dit wordt zichtbaar via de maatschappelijke achtergronden van de
groepsleden. Elke ‘klasse’ heeft zijn eigen manier van praten, denken, voelen, etc.
3 Organisatie: dit raakt vooral teams binnen bedrijven en instellingen. Wat voor bedrijf is
het? Elke organisatie kent dan ook zijn eigen normen en waarden. Wat voor soort
bedrijfscultuur heerst er? Taakgericht, procesgericht, mensgericht, etc.
4 Groep: ieder groep of team heeft een eigen historie, die voorgeschiedenis creëert ook een
context. Is het een pas gevormde groep?, is iedereen van dezelfde status?, wat voor soort
communicatiepatronen?.
5 Biografie: ieder groepslid brengt zijn eigen context mee in de vorm van zijn biografie en
levensgeschiedenis, iedereen heeft bepaalde patronen ontwikkeld en die neemt hij mee in
de groep, zonder dat hij het beseft. Iedereen heeft ook zijn eigen levensthema’s
(haantjegedrag, kat uit de boom kijken, etc.). Ook gebeurtenissen uit iemand leven hoort
hierbij.
6 Tijd: er spelen voortdurend verschillende veranderingen (veroudering, vergroening, etc.)
HOOFDSTUK 5
Nog voordat de groep bijeen is geweest, is er vaak al een hele geschiedenis afgespeeld, dit heet de
voorfase. Hier wordt de groep ‘ontworpen’ en worden de grenzen en doelen aangegeven waarbinnen
de nieuwe groep zich zal beginnen. Deze fase is dan ook onzichtbaar voor een groot deel van de
groepsleden. Bij de deelnemers en begeleiders spelen er allerlei negatieve en positieve gevoelens rond,
deze gevoelens worden dan ook meegenomen de eerste bijeenkomst in.
Deze eerste bijeenkomst is de oriëntatiefase, hier zie je vaak afhankelijk gedrag. Hier begint de groep
een eigen taakstructuur te ontwikkelen, waarmee ze het werken aan de doelstelling op inhouds- en
procedureniveau veiligstelt. Er kunnen de volgende dingen gebeuren bij de start van een groep:
onzekerheid naar anderen mensen en de taak, een gevoel van onveiligheid, fase van oriëntatie,
afhankelijkheid en hulpeloosheid, wie hoort er wel en niet bij, de parallelfase (iedereen is naast elkaar
bezig en op de leider gericht, maar nog niet met elkaar).
Als de groep hun eigen taakstructuur heeft gevonden, neemt de aandacht voor het interne groep
functioneren toe, oftewel de invloedsfase. De onderlinge betrekkingen, betrekkingsniveau, komt meer
centraal te staan. Dit kan in 2 vormen worden aangenomen, er worden kritische vragen gesteld over de