Taak 5: “zo zit dat bij mij thuis”
Bron: Carr – Hoofdstuk 22: Foster care
4 redenen voor een aanmelding bij pleegzorg:
1. Ouders zijn overleden of kunnen niet meer voor het kind zorgen door fysieke problemen.
2. Tijdelijk verblijf vanwege de intellectuele of fysieke beperking van een kind.
3. Ouders kunnen niet adequaat voor het kind zorgen, mishandeling of verwaarlozing.
4. Ouders hebben niet de vaardigheden/ benodigdheden om op een goede manier om te gaan
met gedragsproblemen van kind: conduct problemen zijn groter dan de ouders aan kunnen.
Soorten plaatsing:
Vrijwillige plaatsing: ouders vragen zelf opvang aan en behouden zo wel ouderlijke rechten.
Wettelijke plaatsing: plaatsing (vaak) op gerechtelijk bevel en de verantwoordelijkheid over
het kind wordt overgedragen van ouders aan een overheidsinstantie, e.g. kinderbescherming.
Familie pleeggezin: plaatsing in een ander gezin (die minimale training heeft gevolgd).
Institutionele pleegzorg: plaatsing in een instituut.
Gevolgen: verstoring van hechting. (het meest gevoelig voor separatie tussen de 6 mnd- 4 jr.)
Hechting is zeer belangrijk en daarom zou pleegzorg ook moeten worden gezien als de allerlaatste
optie. Voor sommigen leidt een plaatsing tot soort permanente ongehechte toestand, wat tot veel
problemen kan leiden:
Korte termijn: kinderen zijn vriendelijk tegen iedereen en maken geen onderscheid.
Lange termijn: later vaak koud, afstandelijk, oppervlakking, veeleisend en manipulerend.
Voor de plaatsing in pleegzorg:
1. Uitgebreide beoordeling
2. Als onderdeel van een algemeen plan met specifieke doelen.
Tussentijdse spoedplaatsingen moeten zo kort mogelijk zijn.
Bron: Carr – Hoofdstuk 23: Seperation and divorce
Scheidingen komen veel voor (1/3e tot de helft van de huwelijken) en hier zijn vaak kinderen bij
betrokken (50%). De meeste kinderen van gescheiden ouders ervaren tijdelijke of stabiele
(stief)gezinssituaties, met de spanning en uitdagingen die dit soort gezinsconfiguraties met zich
meebrengen.
Scheiding vraagt om aanpassingsvermogen: het vermogen om te gaan met de spanningen, nieuwe
situatie en andere factoren als gevolg van ouderlijke scheiding. Wanneer dit niet goed gaat, kunnen er
zich problemen voordoen. → Kinderen en gezinnen in scheiding kunnen worden doorverwezen voor
psychologisch overleg met verschillende redenen: hulp bij het omgaan met
aanpassingsmoeilijkheden, deskundig advies over voogdijregelingen of mediation (bemiddeling).
Factoren, die bijdragen aan de aanpassing van ouders na scheiding en ouderschaps-capaciteit:
Risicofactoren voor separatie en scheiding (ouders):
Contextuele factoren: lage sociaal economische status (en hierbij komende gebrek aan
economische en educatieve middelen) en geografische locatie (en hierbij het mogelijke
gebrek aan integratie in de gemeenschap).
Relationele factoren: voorechtelijke zwangerschap, moeilijkheden in de machtsbalans of
rolstructuur, intimiteitsproblemen, negatieve communicatiepatronen en negatieve cognitieve
instelling.
Persoonlijke factoren: gescheiden ouders, psychologische problemen, lage religieuze
toewijding, persoonlijkheidskenmerken (zoals hoge neuroticisme en openheid, lage
aanvaardbaarheid en consciëntieusheid, hoog gebruik van sociale netwerksites.
↓
Scheiding
Risicofactoren voor aanpassing na echtscheiding (ouders):
66
, Oudere leeftijd, werkloos, geen input bij de keuze te scheiden, sterke hechting met de ex-
partner, gevoel van machteloosheid, laag zelfbeeld en lage tolerantie voor levensverandering.
Te kort aan sociale steun en traditionele rolverdeling (genderrollen).
Beschermende factoren voor aanpassing na scheiding (ouders):
Jonge leeftijd, kortstondig huwelijk, een baan en goed inkomen, zelf de keuze gemaakt om te
scheiden (of samen), zwakke hechting aan ex-partner, interne locus of control, hoog zelfbeeld,
hoge tolerantie voor levensveranderingen, sociale steun en gelijkmatige rolverdeling.
Aanpassingsproblemen na echtscheiding:
Levensveranderingen: veranderingen in wonen, inkomen, eenzaamheid, het sociale
netwerk, taakoverbelasting (moeten zorgen voor kinderen/ buitenshuis werken).
Gezondheidsproblemen: gevolgen voor de fysieke of mentale gezondheid.
Stemmingsregulatie problemen: extreme emotionele labiliteit.
Identiteitsproblemen: (vooral vrouwen) identificeren zichzelf vaak in termen van hun man of
kinderen en vertrouwen op het sociale netwerk van de man. Dit leidt bij scheiding tot een
identiteitscrisis.
Opvoedingsstijlen:
Autoritatief
Autoritair (bestraffend)
Toegeeflijk (overmatig betrokken)
Verwaarlozend (niet betrokken)
Chaotisch
Opvoedingscapaciteiten om te voorzien in de behoefte van het kind:
Veiligheid
Zorg
Controle
Intellectuele stimulatie
Academische en levensvaardigheden
Een relatie met beide ouders.
Impact van scheiding op ouderschap: Co-ouderschapsstijlen.
Coöperatief ouderschap: Ouders ontwikkelen een uniforme en geïntegreerde reeks regels
en routines over het omgaan met de kinderen in beide huishoudens → optimale opstelling.
Parallel ouderschap: elke ouders heeft zijn/ haar eigen regels en deze worden slechts
beperkt geïntegreerd. Hoe groter de overlap tussen afzonderlijke regelsystemen van ouders,
hoe meer respect er onderling is en hoe beter de aanpassing van hun kinderen.
Conflicterend ouderschap: ouders passen tegenstrijdige regels, routines en
opvoedingspraktijken toe. Communicatie is tegenstrijdig en vaak communiceren ouders niet
rechtstreeks met elkaar.
o Triangulatieproces: ouders communiceren niet rechtstreeks met elkaar, maar het
kind moet de tussenrol spelen en wordt gebruikt om elkaar berichten te sturen. → Dit
is erg stressvol voor kinderen en leidt tot aanzienlijke aanpassingsproblemen.
Factoren, die verband houden met aanpassing van kinderen na scheiding:
Predisponerende factoren (kinderen):
langer bestaande factoren, die kwetsbaar maken voor ontwikkeling van psychologische problemen.
► Persoonlijke predisponerende factoren:
Demografische factoren: mannelijke geslacht, leeftijd tussen de 3 en 18.
Biologische factoren: genetische kwetsbaarheden, pre- en perinatale complicaties en
voorgeschiedenis met ernstige ziekte of letsel.
Psychologische factoren: voorgaande psychologische problemen, lage intelligentie, moeilijk
of teruggetrokken temperament, persoonlijkheidskenmerken (impulsiviteit, neuroticisme), laag
zelfbeeld en externe locus of control.
► Contextuele predisponerende factoren:
67