Probleem 2 (Arresten: Buzadji/Moldavië)
Autoriteit, subject, geval, grond, duur
De fasen in het strafprocesrecht
1. De opsporing van strafbare feiten
2. De vervolging van eventuele verdachten
3. De berechtiging en veroordeling van eventuele daders
4. De tenuitvoerlegging van de opgelegde sanctie
Leerdoel 1: ‘Welke fasen kent het voorarrest?’
Het voorarrest bestaat uit vier fasen, waarbij de overgang van de ene naar de andere
fase leidt tot steeds een nieuwe beslissing van een doorgaans hogere autoriteit.
FASE 1 – ophouden voor onderzoek
AUTORITEIT EN SUBJECT: ingevolge art. 56a Sv kan de (hulp)officier van justitie
bevelen dat de aangehouden verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, dan wel
dat de verachte, zoals omschreven in art. 27 Sv, wordt voorgeleid aan de officier van
justitie. De officier dient dus te oordelen of verdere vrijheidsbeneming nodig wordt
geacht.
De verdachte moet worden gehoord op grond van art. 56a, lid 5 Sv. . De verdachte
ontvangt ingevolge art. 27c, lid 3 Sv wel een schriftelijke mededeling met daarin zijn
rechten, waaronder het recht op rechtsbijstand tijdens zijn verhoor.
GEVAL: indien er sprake is van aanhouding op heterdaad dan hoeft er slechts sprake te
zijn van een strafbaar feit. Toepassing geldt dus zowel voor misdrijven als voor
overtredingen.
Indien er sprake is van aanhouding buiten heterdaad, dan moet er sprake zijn van een
geval waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zoals omschreven in art. 67 Sv.
GROND: ophouden voor onderzoek mag op grond van art. 56a Sv in belang van het
onderzoek.
DUUR: ingevolge art. 56a, lid 2 Sv kan de verdachte ten hoogste negen uur worden
opgehouden, indien hij is aangehouden voor een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis
is toegelaten, zoals omschreven in art. 67 Sv.
De verdachte kan ten hoogste zes uur worden opgehouden, indien hij is aangehouden
voor een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte
wordt ingevolge art. 56a, lid 3 Sv eerder dan de gestelde termijn in vrijheid gesteld,
zodra het onderzoek dit toelaat.
Hiervoor geldt dat de tijd tussen 00.00 (middernacht) en 09.00 niet meetelt voor
de berekening van deze termijnen.
Op grond van art. 56b Sv kan de termijn eenmaal worden verlengd met nogmaals zes
uur. Deze verlenging mag worden ingezet, indien de verdachte nog niet is
geïdentificeerd en als hij wordt verdacht van een strafbaar feit waarvoor voorlopige
hechtenis niet is toegelaten. Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar
feit waar voorlopige hechtenis wel is toegelaten, dan moet de officier van justitie de
verdachte in verzekering stellen.
FASE 2 – inverzekeringstelling
, AUTORITEIT EN SUBJECT: nadat de termijn van het ophouden voor onderzoek is
verstreken kan de (hulp)officier van justitie ingevolge art. 57 Sv bevelen dat de
verdachte, zoals bedoeld in art. 27 Sv, in verzekering zal worden gesteld. Voordat de
inverzekeringstelling kan plaatsvinden moet de verdachte eerst worden gehoord,
waarbij er tevens wordt gewezen op zijn rechten op grond van art. 57, lid 2 Sv.
GEVAL: er dient ingevolge art. 58, lid 1 Sv een strafbaar feit te zijn waarvoor voorlopige
hechtenis is toegelaten, zoals omschreven in art. 67 Sv.
GROND: inverzekeringstelling mag op grond van art. 57, lid 1 Sv in belang van het
onderzoek. De gronden hiervoor zijn bijvoorbeeld vrees voor de uitwissing van sporen
of vluchtgevaar.
DUUR: ingevolge art. 58, lid 2 Sv heeft inverzekeringstelling een termijn van ten
hoogste drie dagen, die bij dringende noodzakelijkheid met maximaal drie dagen kan
worden verlengd. Het bevel tot verlenging moet ingevolge art. 59, lid 1 Sv schriftelijk
worden ingediend.
De rechter-commissaris heeft op grond van art. 59a, lid 1 Sv, gerekend vanaf het
moment van aanhouding, drie dagen en achttien uren de tijd om te beoordelen of de
inverzekeringstelling rechtmatig is.
Leerdoel 2: ‘Wat is voorlopige hechtenis en wat zijn de waarborgen?’
FASE 3 – voorlopige hechtenis
AUTORITEIT EN SUBJECT: bewaring volgens art. 63 Sv en gevangenhouding en -
neming volgens art. 65 Sv.
GEVAL: de gevallen staan opgenoemd in art. 67 Sv. In de meeste gevallen gaat het om
een misdrijf waarop vier jaar of meer is gesteld, zoals omschreven in lid 1, sub a van
ditzelfde artikel. Er moet hier worden uitgegaan van de maximale straf, waardoor er dus
geen rekening dient te worden gehouden met de voorbereiding, poging en meerdaadse
samenloop. Met bijzondere strafverzwarende of strafverlichtende omstandigheden dient
wel rekening te worden gehouden. In lid 1, sub b en sub c van ditzelfde artikel staan de
overige gevallen met een lagere straf waarvoor eveneens voorlopige hechtenis is
toegestaan.
Uit art. 67, lid 2 Sv blijkt dat voorlopige hechtenis ook is toegalaten als de verdachte
geen vaste woon- of verblijfplaats heft in Nederland.
Ingevolge art. 67, lid 3 Sv mag voorlopige hechtenis enkel worden gesteld in het
geval van ernstige bezwaren. Dit is dus een hogere graad dan verdenking van een
redelijk vermoeden van schuld, zoals omschreven in art. 27 Sv. Een uitzondering op
deze ernstige bezwaren wordt gemaakt voor terroristische misdrijven op grond van art.
67, lid 4 Sv.
GROND: er moet een grond bestaan voor voorlopige hechtenis. Art. 67a Sv
onderscheidt twee gronden: ernstig gevaar voor vlucht en een gewichtige reden van
maatschappelijke veiligheid. Een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid
wordt in lid 2 van ditzelfde artikel nader uitgewerkt in vijf mogelijke gronden.
DUUR: Het opleggen van voorlopige hechtenis is gebonden aan het anticipatiegebod
op grond van art. 67a, lid 3 Sv. Dit gebod houdt in dat de voorlopige hechtenis niet
langer mag zijn dan de uiteindelijke gevangenisstraf die aan de verdachte kan worden
opgelegd. De rechter mag de voorlopige hechtenis dus niet opleggen als de verdachte