Theorie LLS111NV1
Dieren PowerPoint
Prokaryoten versus eukaryoten
Prokaryoten (pro = voor, karyoot = kern) Eukaryoten (eu = na, karyoot = kern)
Bacteriën Protisten (eencelligen)
Archaeabacteriën Schimmels
Planten
Dieren/mensen
Diameter 0,1 – 5 µm Diameter 10 – 100 µm
Nucleoïd i.p.v. celkern DNA in de celkern
Geen organellen Organellen, omsloten door membraan
Cirkelvormige chromosomen Lineaire chromosomen
De eerste prokaryoten waren archae, en deze konden leven onder extreme omstandigheden, zoals
temperatuur, pH, droogte, enz.
De endosymbiosetheorie beweert dat het in elkaar gaan leven, de rede is voor het ontstaan van organellen.
Bewijzen hiervoor zijn hiervoor voor mitochondria en chloroplasten:
Enzymen en transportsystemen op het binnenmembraan lijken op prokaryoten
Delen van deze organellen lijken op de celdeling van een prokaryoot
Organellen bevatten circulair DNA
Ze bevatten ribosomen die lijken op die van prokaryoten
Wat is een dier?
De celstructuur van een cel van een dier is meercellig, heeft geen celwand en bevat extracellulaire matrix
(collageen). Extracellulaire matrix zorgt voor stevigheid, omdat de cellen van een dier geen wanden bevat.
Dieren bevatten gespecialiseerde celtypes, namelijk zenuwcellen en spiercellen. Dit hebben alleen dieren.
Dieren moeten zich op een heterotrofe manier voeden, dit houdt in dat dieren afhankelijk zijn van anderen
(autotroof) voor hun energievoorziening. Deze energie krijgen we door de vertering van voedsel.
Herkenbaar voor de voortplanting van dieren is dat deze zich meestal seksueel voortplanten, dit meestal
diploïd (chromosomen in paren) is en dit gebeurt door het bevruchten van een eicel. Ook zijn er veel
overeenkomsten in het genetisch netwerk, wat betrokken is bij de ontwikkeling. Hox genen sturen aan
welke cellen welke delen van het lichaam worden (zoals een been).
De conclusie is dus dat je een dier kan herkennen aan het feit dat deze een bepaalde celstructuur heeft
(namelijk meercellig, zonder celwand en op een bepaalde manier gevormd), zich heterotroof voedt en zich
op een bepaalde manier voorplant (namelijk seksueel, diploïd en met behulp van hox genen).
Vorm en functie
Anatomie staat voor de vorm en fysiologie voor de functie.
Uitwisseling tussen cellen in het lichaam is cruciaal. Deze uitwisseling moet geoptimaliseerd worden en dit
kan gedaan worden door het oppervlakte te vergroten. De interstatiële vloeistof zorgt voor de uitwisseling
van stoffen met de bloedvaten.
Een orgaansysteem bestaat uit organen, deze bestaat weer uit weefsels, en een weefsel bestaat uit cellen.
Het endocriene systeem zorgt voor de afgifte van hormonen.