STRAFRECHT 3 – BELANGRIJKSTE PUNTEN
Hoorcolleges/werkgroepen/arresten/schema’s
WEEK 1
Hoorcollege 1 – inleiding Sv en EVRM
Rechtsmiddelen
- Hoger beroep
- Cassatie
- Herziening ten voordele
o Art. 457 Sv
- Herziening ten nadele
o Art. 482a Sv
- Dronken broer – arrest
o Materiele waarheid geeft de doorslag en dus kan er ten nadele van verdachte
herziening plaatsvinden. Het bestraffen van schuldigen weegt zodanig zwaar
dat een beroep op herziening mogelijk is indien de verdachte heeft gelogen.
o Ernstig vermoeden
EVRM
- Ozturk v. Duitsland
o Verdachte moet kosten tolk bij openbare behandeling betalen. Is dit
verenigbaar met art. 6 EVRM?
o Staten mogen onderscheid maken tussen soorten strafbare feiten. Maar als
lidstaten door een feit anders te benoemen toepassing van art. 6 EVRM
konden uitsluiten zou dat tot resultaten leiden die onverenigbaar zijn met
object and purpose van het verdrag
o Criminal charge:
Behoort het feit tot het nationale strafrecht?
Wat is het karakter van de overtreding
Wat is de aard en de zwaarte van de sanctie?
o Eigen interpretatie ‘criminal charge’ in licht van object and purpose verdrag.
- EVRM bevat negatieve en positieve verplichtingen
Hoorcollege 2 – voorbereidend onderzoek
Taakstelling en bevoegdheid
- Gewone opsporingsambtenaren – art. 141 Sv
- Buitengewone opsporingsambtenaren – art. 142 Sv
- Definitie opsporingsambtenaar – art. 127 Sv
- Binnen gemeente
o Onder gezag burgemeester
- Ter strafrechtelijke handhaving
o Onder gezag OvJ
Is taakstelling ook bevoegdheid?
- In beginsel wel, maar denk aan legaliteit
o Alleen ‘in accordance with the law’ als law ‘particularly precise’ is.
- Dus indringendheid en er bestaat een noodzaak tot specificatie
, - Bevoegdheden maar ten dele expliciet geregeld, dus belangrijke kwestie:
Hoe ver gaat de bevoegdheid?
- Aan WvSv ligt de gedachte ten grondslag dat opsporingsmethoden die zeer risicovol
zijn voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing, dan wel die een inbreuk
maken op grondrechten en vrijheden van burgers een voldoende specifieke wettelijke
basis behoeven in de wet
o De bevoegdheid om in het algemeen opsporingshandelingen te verrichten,
vloeit in beginsel voort uit art. 3 Politiewet en art. 141 en 142 Sv. Maar bij
indringende opsporingshandelingen is er een specifieke wettelijke grondslag
vereist. Opsporingsbevoegdheden kunnen alleen op de algemene taakstelling
van art. 3 Politiewet en art. 141 en 142 Sv worden gegrond als ze:
1. geen disproportionele inbreuk maken op de grondrechten
van burgers en;
2. niet zeer risicovol zijn voor de integriteit en beheersbaarheid
van de opsporing. (Zie arrest pseudoverkoop)
Voorbereidend onderzoek – opsporing
- Vooronderzoek – art. 132 Sv
- Opsporing – art. 132a Sv
o Strafbare feiten
o Onder gezag OvJ
o Met als doel: nemen van Sv-beslissingen
Saunders tegen verenigd koninkrijk – EVRM
- Er wordt een niet strafrechtelijk onderzoek gestart naar een bedrijf
- Later wordt er een strafrechtelijk onderzoek gestart naar Saunders, in dit onderzoek
worden zijn verklaringen, die hij heeft gedaan in het onafhankelijke onderzoek,
gebruikt.
- Door onder dwang verkregen informatie te gebruiken als bewijs in deze strafzaak
wordt art. 6 EVRM geschonden, ook al was er ten tijde van het controle onderzoek
nog geen sprake van een ‘criminal charge’.
- Bescherming tegen gedwongen self-incrimination gaat niet verder dan het
zwijgrecht. Bewijs dat onder dwang of drukuitoefening is verkregen en dat
afhankelijk van de wil van de verdachte bestaat, mag niet worden gebruikt tijdens
een strafvervolging. Ander bewijsmateriaal (materiaal dat onafhankelijk is van de wil
van verdachte) mag onder dwang van verdachte worden verkregen, zoals:
documenten, adem, bloed, urine en DNA.
Werkgroep 1 – vooronderzoek, verdenking, verdachte, verhoor & vrijheidsbeneming
Algemene informatie
- Verdachte begrip – art. 27 lid 1 jo. 2 Sv
- Pressieverbod & cautieplicht – art. 29 lid 1 jo. 2 Sv
o Dit komt voort uit het nemo tenetur-beginsel
Een verdachte hoeft niet tegen zichzelf te verklaren
, o Cautieplicht: bij het vragen naar personalia van een verdachte hoeft er niet
gewezen te worden op het zwijgrecht. Dit wordt pas gedaan bij het verhoor.
Verhoor: vragen over strafbare feit.
- Beperking vrij verkeer raadsman en verdachte – art. 46 Sv
o Onder bijzondere omstandigheden
o Ernstig vermoeden
- Verbaliseringsplicht – art. 152 Sv
o Dit houdt in dat de opsporingsambtenaar zo snel mogelijk een proces-verbaal
dient op te maken van het door hen opgespoorde feit of van hetgeen door
hen tot opsporing is verricht en bevonden.
- Steunbevoegdheid: art. 55 Sv
o Dit mag alleen als er een aanhoudingsbevoegdheid is
- Connexe bevoegdheid: art. 56 Sv
o Dit is een bevoegdheid die is gekoppeld aan de uitoefening van een andere
bevoegdheid.
Stellingen
1. “Indien voorafgaand aan het verhoor van verdachte is verzuimd de cautie te geven,
mag de verklaring van verdachte nimmer als bewijs worden gebruikt.” Is deze stelling
juist of onjuist?
Antwoord: Deels juist. De verklaring mag niet worden gebruikt als de cautie
niet is gegeven, maar mag wel worden gebruikt als de verdediging niet in zijn
belang is geschaad.
2. “Gedurende de opsporing mag het verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman
worden beperkt op grond van artikel 46 lid 1 Sv”. Is deze stelling juist of onjuist?
Antwoord: Deze stelling is deels juist. Het vrij verkeer mag worden beperkt,
maar alleen onder bijzondere omstandigheden. Er moet een ernstig
vermoeden aanwezig zijn.
3. “Iedereen is bevoegd tot aanhouding van een verdachte.” Is deze stelling geheel of
gedeeltelijk juist?
Antwoord: Stelling is deels juist. Gaat het om een ontdekking op heterdaad,
dan is iedereen bevoegd. Gaat het om een aanhouding buiten heterdaad, dan
mag alleen de opsporingsambtenaar dat doen.
4. “Het staande houden van een burger door een opsporingsambtenaar is een vorm van
vrijheidsbeneming.” Is deze stelling juist dan wel onjuist?
Antwoord: Nee, dit is slechts vrijheidsbeperking. Beneming houdt
gevangenhouding in.
, Rennende reputatie:
5. Gezien het arrest van de Hoge Raad, is het arrest van het gerechtshof in de casus
‘Hollende kleurling’ achterhaald. Indien personen zich rennend in de buurt van
plaatsen of personen begeven die in verband plegen te staan met strafbare feiten,
dan levert dat rennende gedrag reeds als zodanig ‘een redelijk vermoeden van
schuld’ op. Is deze stelling geheel of gedeeltelijk (on)juist? Motiveer uw antwoord.
Antwoord: De stelling is niet helemaal juist. Dat iemand zich al rennend uit
een richting kwam waarvan de politie weet dat zich daar strafbare feiten
afspelen, wil nog niet zeggen dat automatisch een redelijk vermoeden van
schuld aanwezig moet zijn. Arrest Hollende kleurling is niet achterhaald, want
de feiten en omstandigheden zijn anders.
Jurisprudentie
Hollende kleurling
- De tenlastelegging was als volgt:
o I. Verdachte heeft in zijn bezit gehad ongeveer 840 milligram, zoals bedoeld in
art. 1 lid 1 onder h Opiumwet, ook wel heroïne genoemd, en/of een zout van
heroïne zoals bedoeld in art. 2 lid 1 onder d Opuimwet;
o II. Opzettelijk zich tegen een agent heeft verzet door zich op een andere
manier te bewegen dan de agent wilde en hem heeft gebeten in zijn
rechterpols.
- Staande houding en aan de kleding onderzoeken is onrechtmatig omdat de
omstandigheden niet een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit als
bedoeld in art. 27 Sv opleverden en evenmin ernstige bezwaren waardoor dit
optreden rechtmatig zou zijn. Het feit dat ze een kleurling zagen lopen, komende uit
de richting van het hun als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van
verdovende middelen, is niet genoeg voor een redelijk vermoeden van schuld. Dit
wordt niet anders doordat verdachte zijn linkerhand in zijn linker jaszak bleef
houden. Hierdoor waren de opsporingsambtenaren niet in de rechtmatige
uitoefening van hun bediening werkzaam
- Het hof spreekt de verdachte van beide feiten vrij
Rennende reputatie
- De verdachte wordt vervolgd voor wederspannigheid ex art. 180 Sr
- Het redelijk vermoeden van schuld moet gebaseerd zijn op concrete feiten en
omstandigheden van het geval. Er wordt beoordelingsruimte toegekend aan de
rechter. De inzittenden van de auto stonden bij de politieambtenaren bekend als
handelaren in verdovende middelen, dit kon een redelijk vermoeden van schuld aan
enig strafbaar feit voortvloeien.
Weigerachtige zwartrijder
- De verdachte is veroordeeld voor wederspannigheid ex art. 180 Sr
- Redelijke uitleg van art. 52 Sv brengt met zich mee dat de bevoegdheid tot staande
houden niet reeds eindigt door de enkele omstandigheid dat verdachte een door de
opsporingsambtenaar gestelde vraag naar personalia niet of ontwijkend heeft