Samenvatting ‘Management in
sociaalagogische beroepen’.
Hoofdstuk 1: De wereld van de sociaalagogische manager.
1.1 Wie zijn de managers?
Een manager is iemand die met anderen werkt door hun werkzaamheden te plannen, te
coördineren en aan te sturen, met als oogmerk de doelstellingen van de organisatie te realiseren.
Managers kunnen taken hebben, die niet gerelateerd zijn aan het coördineren en integreren van
werk van anderen.
Conventioneel gestructureerde organisaties zijn organisaties met veel medewerkers
onderaan de ladder, waarbij de organisatiestructuur de vorm heeft van een piramide (zie figuur
1.1 boek).
Lagere managers ofwel operationeel managers (unitleider, teamleider of coördinator) zijn
werkzaam op het laagste niveau van management en beheren het werk van niet-leidinggevende
medewerkers: degenen die verantwoordelijk zijn voor het voortbrengen van het
bedrijfsproduct/dienst.
Middenmanagers ofwel tactisch managers coördineren het werk van de lagere managers en
worden afdelingshoofd, projectleiders, productieleider, clustermanager of divisiemanager
genoemd.
Hogere managers ofwel topmanagers (strategische manager) zitten in of vlakbij de top van
een organisatie en nemen beslissingen en definiëren doelstellingen die van invloed zijn op de
gehele organisatie.
1.2 Wat is management?
Management is datgene wat managers doen en wordt als volgt gedefinieerd: het is het proces
van het coördineren van werkzaamheden, zodat deze efficiënt en effectief samen met en door
anderen kunnen worden afgerond.
Proces duidt erop dat de taken of primaire activiteiten waar de manager bij betrokken is,
doorlopen en het werk doorgaat. Zoals plannen, organiseren, leidinggeven, delegeren en
controleren.
Het coördineren van het werk van anderen scheidt een manager van een niet-manager. Ook gaat
het in management om het efficiënt en effectief afronden van werkzaamheden of het streven
ernaar.
Efficiëntie betekent het halen van de maximale productie met zo min mogelijk middelen.
Effectiviteit staat beschreven als het uitvoeren van de juiste activiteiten, zodat de doelstellingen
van de organisatie worden gerealiseerd. Samenvattend zijn efficiëntie en effectiviteit te noemen
als ‘de goede dingen goed doen’.
1.3 Wat doet de manager?
Managers hebben vier managementfuncties:
- De planningsfunctie omvat het formuleren van doelstellingen, het ontwikkelen van
strategieën voor de realisatie van die doelstellingen en het ontwikkelen van plannen om
de benodigde activiteiten te integreren en te coördineren.
- De organisatiefunctie is het bepalen wat er gedaan moet worden, wie wat doet, hoe
taken samen moeten worden uitgevoerd, wie verantwoording aan wie aflegt en wie
welke beslissingen neemt.
- Leiding geven is het motiveren, ondersteunen, effectief communiceren en het oplossen
van problemen voor en met de medewerkers.
- Tot slot is er de controlefunctie (vaststellen, vergelijken & corrigeren). Nadat de
doelstellingen en de plannen zijn geformuleerd (planning), de structurele indeling is
, vastgesteld (organisatie) en de juiste mensen zijn aangenomen, ingewerkt en
gemotiveerd (leidinggeven), moet geëvalueerd worden of alles volgens plan verloopt. Als
er grote verschillen optreden tussen de daadwerkelijke prestaties en de vastgelegde
doelstellingen, moet de manager de zaak weer op de rails zetten.
De verschillende functies van een manager dienen als een proces te worden gezien. Het behelst
het voortdurend nemen van beslissingen en het ontplooien van activiteiten tijdens het plannen,
organiseren, leidinggeven en controleren.
Managers hebben 3 belangrijke vaardigheden nodig:
- Beroepspecifieke vaardigheden = kennis van en vakkundigheid in het vakgebied van
de organisatie. Deze vaardigheden zijn belangrijk op de lagere managementniveaus
vanwege het directe contact met het uitvoerende personeel.
- Menselijke vaardigheden = het vermogen om goed met anderen te kunnen
samenwerken, zowel met individuen als met teams. Deze vaardigheden zijn op alle
managementniveaus even belangrijk.
- Conceptuele vaardigheden = na kunnen denken over abstracte en ingewikkelde
situaties. Met deze vaardigheden kan de manager de organisatie als geheel overzien, de
relaties tussen de diverse organisatieonderdelen begrijpen en de plaats van de
organisatie in het grotere geheel visualiseren. Dit is vooral belangrijk voor de
topmanager.
1.4 Wat is een organisatie?
Een organisatie is een geheel waarin mensen en middelen op een doelbewuste manier bij
elkaar zijn gebracht om bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Organisaties hebben 3
gemeenschappelijke kenmerken. Ze hebben namelijk een specifiek doel, een langetermijndoel. Dit
wordt verbijzonderd in een of meer kortetermijndoelstellingen, die de organisatie hoopt te
realiseren. Ten tweede bestaat iedere organisatie uit mensen, die ervoor zorgen dat de
doelstellingen van de organisatie worden gerealiseerd. En iedere organisatie ontwikkelt een
organisatiestructuur, zodat de mensen in de organisatie hun werk optimaal kunnen uitvoeren.
De structuur kan open en flexibel (geen precieze afbakening van taken en geen eis om strikte
navolging van specifieke taakomschrijvingen) zijn, maar ook meer traditioneel (duidelijk
omschreven regels, voorschriften en werkwijzen). In beide gevallen is er een doordachte structuur
nodig voor het verhelderen van de onderlinge werkrelaties, ongeachte het type structurele
indeling.
Samengevat is een organisatie een eenheid die doelstellingen heeft, mensen bevat en een
doordachte structuur heeft om het doel te behalen.
De sociaalagogische sector bevindt zich meestal in de non-profitsector:
- In de non-profit gaat het vooral om dienstverlening, hulpverlening of zorg
- De non-profit heeft een andere doelstelling dan winst behalen.
- In de non-profit is er meestal een dubbele opdrachtgever: de cliënt/gebruiker/bezoeker
en de financier.
Een commerciële onderneming heeft als eerste doel winst maken, want als zij dit niet genoeg
doet, levert zij in op het vermogen om haar personeel te betalen en te investeren in nieuwe
bedrijfsmaterialen, waardoor zij langzaamaan niet meer kan bestaan. Deze winst wordt behaald
d.m.v. de klant.
In de non-profitsector is niet alleen de gebruiker/cliënt belangrijker, want daar moet de dienst
of het product op afgestemd zijn. Maar de financier is ook een doelgroep waar rekening mee
moet worden gehouden. De klant betaalt namelijk zelden of nooit het bedrag voor de dienst dat
de dienst waard is. De financier is in veel gevallen een overheidsinstelling en stelt eigen eisen aan
de diensten en het werk van de organisatie.
Ook moet er regelmatig nieuwe wet- en regelgeving worden geïmplementeerd. Ten slotte leiden
goede resultaten in de non-profitsector zelden tot meer budget, slechte resultaten leiden vaker
tot minder budget. De non-profitsector werkt meestal met diensten i.p.v. met producten.